ECLI:NL:GHARL:2025:1660

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 februari 2025
Publicatiedatum
24 maart 2025
Zaaknummer
200.343.222/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak in hoger beroep over provisionele vordering en incidentele vordering tot afgifte van stukken in civiele zaak

In deze zaak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, dat op 20 maart 2024 is uitgesproken. De zaak betreft een geschil tussen [appellante] en [geïntimeerde], die tot 1 januari 2022 een affectieve relatie hebben gehad en gezamenlijk eigenaar zijn van meerdere woningen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat partijen reeds overeenstemming hadden bereikt over de verdeling van de woningen, waarbij [geïntimeerde] acht van de negen panden toegewezen kreeg. [appellante] heeft hoger beroep ingesteld, niet tegen de verdeling van de woningen, maar met betrekking tot de huuropbrengsten uit deze woningen.

In het hoger beroep heeft [appellante] een provisionele vordering ingesteld op basis van artikel 223 Rv, waarin zij verzoekt om afgifte van bankafschriften en andere financiële documenten van [geïntimeerde] met betrekking tot de verhuurportefeuille. Het hof oordeelt echter dat deze vordering niet als een provisionele vordering kan worden aangemerkt, omdat het voorlopige karakter ontbreekt. Desondanks wordt de vordering wel als een incidentele vordering beschouwd, maar het hof wijst deze af. Het hof stelt dat de gevraagde inzage in de verhuurgegevens pas relevant is als de grieven van [appellante] tegen het eerdere oordeel van de rechtbank slagen.

De beslissing van het hof houdt in dat de vordering van [appellante] wordt afgewezen en dat de kosten van het incident worden gereserveerd voor de einduitspraak in de hoofdzaak. De hoofdzaak wordt verwezen naar de rolzitting voor verdere procedurele stappen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.343.222/01
zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 224921
arrest in het incident van 25 februari 2025
in de zaak van
[appellante],
die woont in [woonplaats1] ,
die hoger beroep heeft ingesteld,
en bij de rechtbank optrad als eiseres in conventie en verweerster in reconventie,
hierna:
[appellante],
advocaat: mr. L.H. Haarsma uit Paterswolde,
tegen
[geïntimeerde],
die woont in [woonplaats1] ,
en bij de rechtbank optrad als gedaagde in conventie en eiser in reconventie,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. M.M. Mok uit Groningen.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

[appellante] heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, op 20 maart 2024 tussen partijen heeft uitgesproken. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
• de dagvaarding in hoger beroep
• de memorie van grieven met een provisionele vordering in de zin van artikel 223 Rv
• de antwoordakte in het incident.

2.De kern van de zaak

2.1
[appellante] en [geïntimeerde] hebben tot 1 januari 2022 een affectieve relatie gehad en langdurig samengewoond. Zij hebben geen samenlevingsovereenkomst of soortgelijke overeenkomst gesloten.
2.2
[geïntimeerde] heeft een woning in [woonplaats1] in eigendom. [appellante] en [geïntimeerde] zijn gezamenlijk eigenaar van negen andere woningen. Die woningen worden verhuurd. Op alle woningen rust een hypotheek ten behoeve van Handelsbanken met een daaraan verbonden geldlening waarvoor beide partijen hoofdelijk aansprakelijk zijn. De negen gezamenlijke woningen zijn getaxeerd.
2.3
Partijen hebben elk bij de rechtbank verdeling van de negen woningen gevorderd, waarbij [geïntimeerde] heeft aangevoerd dat partijen reeds overeenstemming hebben bereikt over de verdeling van de panden.
2.4
De rechtbank heeft in een vonnis van 20 maart 2024 voor recht verklaard dat partijen de verdeling van de panden al rechtsgeldig zijn overeengekomen, in die zin dat acht van de negen panden aan [geïntimeerde] worden toebedeeld en één pand aan [appellante] . De acht panden van [geïntimeerde] worden onder verrekening van de actuele marktwaarde en in verhuurde staat aan hem toebedeeld. De woning die aan [appellante] is toebedeeld, is de voormalig gezamenlijke woning waar [appellante] nu woont.
2.5
[appellante] heeft op 20 juni 2024 hoger beroep ingesteld. Dat richt zich niet tegen de verdeling van de woningen, maar ziet op de verdeling van met name de huuropbrengsten uit de woningen.
2.6
Op 1 augustus 2024 heeft [geïntimeerde] aan [appellante] bericht dat een actualisatie van de taxaties van de panden heeft plaatsgevonden en dat [geïntimeerde] na verrekening van de overwaardes en inclusief het nog te betalen overeengekomen bedrag van € 60.000,- een bedrag van ruim € 550.000,- aan [appellante] verschuldigd is. In de brief is [appellante] verzocht haar onvoorwaardelijke toezegging te geven dat zij hieraan haar medewerking zal verlenen. [appellante] heeft diezelfde dag gereageerd en vragen gesteld over de berekening die aan het bedrag ten grondslag ligt. Op 2 augustus heeft [geïntimeerde] een toelichting gegeven op de berekening. [appellante] heeft de door [geïntimeerde] gevraagde toezegging niet gegeven.
2.7
Vervolgens heeft [geïntimeerde] een kortgedingprocedure aanhangig gemaakt, waarin hij heeft gevorderd dat [appellante] meewerkt aan de uitvoering van het vonnis van de rechtbank, dan wel dat de voorzieningenrechter vervangende toestemming geeft. In reconventie heeft [appellante] betaling gevorderd van gemiste huuropbrengsten en deze begroot op € 131.968,-.
2.8
De voorzieningenrechter heeft de vordering van [geïntimeerde] toegewezen en de reconventionele vordering van [appellante] afgewezen.

3.Het oordeel van het hof

3.1
[appellante] heeft een provisionele vordering ingesteld op basis van artikel 223 Rv. Zij vordert dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld tot afgifte aan [appellante] van alle bankafschriften van de KNAB-bank, of een andere bank, de volledige boekhouding en de jaarrekeningen van zijn eenmanszaak voor zover die zien op de verhuurportefeuille over de jaren 2021, 2022, 2023 en de cijfers tot en met september 2024, en andere bescheiden waaruit blijkt welke huuropbrengsten vanaf 1 januari 2022 zijn genoten en welke lasten zijn betaald, op straffe van een dwangsom van € 10.000,- voor iedere dag dat [geïntimeerde] dit nalaat, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van dit incident.
3.2
Ter onderbouwing van haar vordering heeft [appellante] het volgende aangevoerd. [appellante] heeft samen met [geïntimeerde] de huuropbrengsten genoten tot 1 januari 2022. Van deze huuropbrengsten werd geleefd en werden de hypotheeklasten van alle panden betaald. Doorgaans bleef er in de voorgaande jaren een surplus over, wat hen beide toekwam en door hen beide werd geconsumeerd. Zij is op grond van artikel 3:166 BW deelgenoot van de gemeenschap die bestaat uit de verhuurportefeuille en heeft uit dien hoofde recht op informatie over de omvang en samenstelling van de verhuurportefeuille. Ook bij het einde van het beheer dient rekening en verantwoording te worden afgelegd door in dit geval [geïntimeerde] . Door [geïntimeerde] zijn tijdens het kort geding wel bescheiden aan [appellante] toegestuurd, maar daaruit kan niet worden gedestilleerd wat de huuropbrengsten vanaf 1 januari 2022 tot heden zijn geweest.
3.3
[geïntimeerde] concludeert tot afwijzing van de vordering.
Geen provisionele vordering ex 223 Rv
3.4
Artikel 223 Rv biedt partijen de mogelijkheid om in een aanhangige procedure (de hoofdzaak) te vorderen dat de rechter een voorlopige voorziening zal treffen voor de duur van de hoofdzaak. Die incidentele vordering moet samenhangen met de hoofdvordering.
3.5
Naar het oordeel van het hof kan de vordering van [appellante] tot afgifte van de hiervoor onder 3.1 genoemde stukken door [geïntimeerde] echter niet als een provisionele vordering worden aangemerkt, nu dit geen voorziening betreft die werking heeft voor de duur van het bodemgeschil. Het voorlopige karakter van de vordering ontbreekt.
Vordering ex artikel 3:173 BW
3.6
Ondanks het voorgaande zal het hof de vordering wel aanmerken als een incidentele vordering. De wet kent geen gesloten stelsel van incidentele vorderingen. Dit betekent dat ook een vordering tot het afleggen van rekening en verantwoording in de zin van artikel 3:173 BW waarnaar [appellante] verwijst, kan worden aangemerkt als een incident in de zin van artikel 208 Rv. Hierbij is doorslaggevend of [appellante] voldoende belang heeft bij een beslissing op haar incidentele vordering vóórdat in de hoofdzaak een eindarrest is gewezen (artikel 209 Rv jo. artikel 3:303 BW). In het geval van [appellante] is het hof van oordeel dat haar belang voortvloeit uit de rechtsverhouding die zij en [geïntimeerde] als deelgenoten van een eenvoudige gemeenschap tot elkaar hebben.
3.7
Hoewel voldoende vast staat dat [appellante] belang heeft bij haar incidentele vordering, komt het hof niet tot toewijzing hiervan. Hiertoe is het volgende redengevend. [appellante] heeft zich op het standpunt gesteld dat de huuropbrengsten van de tot de gemeenschap behorende verhuurportefeuille in de verrekening moet worden betrokken. De rechtbank heeft beslist dat partijen daarover al een afspraak hebben gemaakt, die erop neerkomt dat [geïntimeerde] daarvoor een bedrag van € 60.000,- aan [appellante] betaalt. De door [appellante] gevorderde inzage in de verhuurgegevens, waarvan [geïntimeerde] heeft gesteld dat [appellante] daar reeds over beschikt, is pas relevant als haar grieven tegen dit oordeel van de rechtbank slagen.
3.8
Het hof zal daarom de in de incidentele vordering van [appellante] afwijzen en bepalen dat het op dit punt in een later stadium van de procedure (in de hoofdzaak) zo nodig alsnog een beslissing zal nemen.
3.9
De beslissing over de kosten van het incident zal worden gereserveerd tot de einduitspraak. De hoofdzaak zal naar de rol worden verwezen om verder te procederen.

4.De beslissing

Het hof:
in het incident:
wijst de vordering af;
bepaalt dat omtrent de kosten zal worden beslist bij einduitspraak in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rolzitting van
dinsdag 8 april 2025voor het nemen van de memorie van antwoord door [geïntimeerde] ;
iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Kuiper, M.W. Zandbergen en W.F. Boele, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 25 februari 2025.