Uitspraak
[appellant],
[geïntimeerde],
1.Het verloop van de procedure in hoger beroep
Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
2.De kern van de zaak
3.Het oordeel van het hof
een boetebedrag van € 71.100, vermeerderd met rente en proceskosten.
In dit geval gaat het om een beding dat [geïntimeerde] in haar hoedanigheid van projectontwikkelaar van het project ‘ [naam1] ’ heeft opgenomen in alle zeven koopovereenkomsten die zij met de kavelkopers (consumenten die een kavel kochten om daar hun woning op te bouwen) heeft gesloten. Het beding is dan ook aan te merken als een algemene voorwaarde.
kunnenworden aangemerkt (hierna: de Blauwe lijst). In de Blauwe lijst worden onder e) bedingen genoemd die tot doel of tot gevolg hebben de consument die zijn verbintenissen niet nakomt een onevenredig hoge schadevergoeding op te leggen.
(…)
Wanneer wordt beoordeeld of een contractueel beding „het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van de partijen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoort” moeten nationale rechters in eerste instantie een
vergelijking uitvoeren tussen het desbetreffende contractuele beding en de voorschriften in de nationale wetgeving die van toepassing zouden zijn als dit contractuele beding er niet zou zijn, bijvoorbeeld aanvullende voorschriften. Dergelijke regelgevingsmodellen kunnen met name worden gevonden in het nationale verbintenissenrecht, bijvoorbeeld in de voorschriften waarin de consequenties worden vastgesteld van niet-naleving door een partij van bepaalde contractuele verplichtingen. Het kan hierbij onder meer gaan om de voorwaarden waarop om sancties, zoals vertragingsrente, kan worden verzocht of om bepalingen inzake de wettelijke rente.
(…)
gerechtvaardigd in het licht van het belang van de verplichting van de consument en de ernst van de niet-naleving ervan. Ze moeten, in andere woorden, evenredig zijn.”
In dat verband acht het hof van belang dat het boetebeding, anders dan [geïntimeerde] stelt, [geïntimeerde]
nietin staat stelt om regie te voeren over het bouwproject en om ervoor te zorgen dat dit binnen afzienbare tijd verwezenlijkt wordt. Het beding ziet immers alleen op het
startenvan de bebouwing en niet op het bewaken van de voortgang van de bouw. Sterker nog: [geïntimeerde] heeft zelf aangegeven dat enkel gestart hoeft te worden met de bebouwing van de kavel om de boete te ontlopen of beperken. Het is niet zo dat de woning daarna binnen een bepaalde termijn gebouwd moet worden. Een koper die - om wat voor reden ook - niet tijdig start met de bouw, verbeurt volgens het beding daarentegen een boete die onbeperkt kan oplopen. Dat maakt het onderhavige beding oneerlijk in de zin van de Richtlijn en onredelijk bezwarend in de zin van artikel 6:233 sub a BW.
4.De beslissing
17 januari 2024 en wijst de vorderingen van [geïntimeerde] af;
€ 1.301,00 aan griffierecht
25 februari 2025.