ECLI:NL:GHARL:2025:1609

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 maart 2025
Publicatiedatum
20 maart 2025
Zaaknummer
200.342.935/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezag over minderjarige na afwijzing verzoek vader

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over het gezag van een minderjarige, waarbij de moeder alleen belast is met het gezag. De vader had verzocht om alleen met het gezag te worden belast, maar dit verzoek werd afgewezen door de rechtbank Overijssel. Het hof bekrachtigt deze beslissing. De vader en moeder zijn de ouders van de minderjarige, geboren in 2010. De rechtbank had eerder besloten dat de moeder alleen belast zou worden met het gezag, een beslissing die door het hof in 2022 werd bekrachtigd. De vader heeft in hoger beroep aangevoerd dat de omstandigheden zijn gewijzigd, maar het hof oordeelt dat er geen substantiële wijzigingen zijn die een wijziging van het gezag rechtvaardigen. De vader heeft niet aangetoond dat hij in staat is om de verantwoordelijkheden van het ouderschap te dragen, en er is geen verbetering in de communicatie tussen de ouders. Het hof benadrukt het belang van samenwerking met de gecertificeerde instelling, waar de vader niet aan voldoet. De moeder is bereid om samen te werken met de GI, wat in het belang van de minderjarige is. Het hof compenseert de proceskosten, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.342.935
(zaaknummer rechtbank Overijssel 304079)
beschikking van 20 maart 2025
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. R.W. de Gruijl,
en
[verweerster],
wonende op een geheim adres,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.H.J. Booijink.
Als belanghebbende is ook aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Overijssel,
gevestigd te Hengelo (O),
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 29 mei 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 28 juni 2024;
  • een brief van de GI van 12 augustus 2024 met producties;
  • het verweerschrift met producties.
2.2
Het hof heeft de hierna te noemen minderjarige [de minderjarige] verschillende keren in de gelegenheid gesteld om zijn mening kenbaar te maken over het verzoek. Op 17 februari 2025 is [de minderjarige] , ondanks dat hij had laten weten te zullen komen, niet verschenen. Diverse pogingen van het hof na afloop van de mondelinge behandeling op 20 februari 2025 om met [de minderjarige] in gesprek te gaan, hebben er ook niet toe geleid dat met [de minderjarige] is gesproken.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 20 februari 2025 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
  • namens de vader, zijn advocaat;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • een vertegenwoordiger van de GI, en
  • een vertegenwoordiger van de raad.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2010.
3.2
Bij beschikking van 11 januari 2022 heeft de rechtbank de moeder alleen belast met het gezag over [de minderjarige] . Tot die tijd oefenden de ouders gezamenlijk het gezag uit over [de minderjarige] . Het hof heeft de beslissing van de rechtbank om de moeder alleen te belasten met het gezag over [de minderjarige] op 16 augustus 2022 bekrachtigd.
3.3
Bij beschikking van 13 juni 2023 heeft de kinderrechter [de minderjarige] onder toezicht van de GI gesteld tot 27 juni 2023. Die ondertoezichtstelling is daarna steeds door de kinderrechter verlengd, voor het laatst op 6 november 2024 waarbij de ondertoezichtstelling is verlengd tot en met 11 september 2025.
3.4
Tot juni 2023 woonde [de minderjarige] bij de moeder. Sinds juni 2023 woonde [de minderjarige] met een machtiging tot uithuisplaatsing in een netwerkpleeggezin. Vanaf 16 februari 2024 verbleef [de minderjarige] in een woongroep van [naam1] . Sinds medio maart 2024 woonde [de minderjarige] bij de vader. Op 14 augustus 2024 is [de minderjarige] met een machtiging tot uithuisplaatsing geplaatst in een woongroep van [naam2] in [plaats1] .
3.5
De vader heeft de rechtbank verzocht om de beschikking van 11 januari 2022 in die zin te wijzigen dat hij alleen wordt belast met het gezag over [de minderjarige] .
3.6
De moeder heeft verweer gevoerd en zij heeft de rechtbank gevraagd om de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek dan wel dit verzoek af te wijzen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de vader afgewezen.
4.2
De vader is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Hij verzoekt het hof om die beschikking te vernietigen en zijn verzoek in eerste aanleg alsnog toe te wijzen.
4.3
De moeder voert verweer. Zij vraagt het hof om het verzoek in hoger beroep van de vader af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen. Daarnaast vraagt de moeder het hof om de vader te veroordelen in de proceskosten.

5.De motivering van de beslissing

Het gezag
5.1
In artikel 1:253o van het Burgerlijk Wetboek staat dat beslissingen waarbij een ouder alleen met het gezag is belast, op verzoek van de ouders of van een van hen door de rechter kunnen worden gewijzigd op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
5.2
De rechtbank heeft geoordeeld dat niet is gebleken van gewijzigde omstandigheden die moeten leiden tot het wijzigen van het gezag. De rechtbank heeft in dit kader het volgende overwogen:
“ 5.4. (…) De rechtbank heeft gehoord dat [de minderjarige] feitelijk bij de vader verblijft, maar deze omstandigheid is geen aanleiding om de beschikking van 11 januari 2022 te wijzigen. De vader laat niet zien dat hij de verantwoordelijkheden die voortvloeien uit het ouderschap nu aankan, integendeel. Het lukt de vader niet het belang van [de minderjarige] voorop te stellen. Zo wil de vader nog steeds niet de samenwerking met de GI aangaan en zegt hij de GI niet te “erkennen”. De vader brengt [de minderjarige] niet terug naar de woongroep en laat hem ‘chillen’ bij hem thuis. Wanneer [de minderjarige] bij de vader verblijft gaat hij ook niet naar school. Het is de vader aan te rekenen dat hij op dat moment [de minderjarige] niet naar de school brengt en ook niet stimuleert om daar naartoe te gaan. De vader volgt zijn eigen pad. Ook komt hij de afspraak niet na die de GI met de vader heeft gemaakt dat zodra [de minderjarige] bij de vader verblijft, hij dit doorgeeft aan de GI en contact opneemt met [naam1] . De veiligheid van [de minderjarige] is in het geding wanneer hij bij de vader verblijft. De rechtbank stelt vast dat de vader geen invulling aan zijn gezag kan geven en dat hij de verantwoordelijkheden die horen bij het ouderschap niet kan dragen.
5.5.
Ook het argument van de vader dat de moeder het gezag niet meer aankan en dat hij daarom moet worden belast met het gezag, gaat niet op. De rechtbank ziet geen reden om de moeder buitenspel te zetten. Weliswaar is de uithuisplaatsing van [de minderjarige] noodzakelijk gebleken omdat de moeder de opvoeding van [de minderjarige] in verband met zijn gedrag te zwaar vond. Maar dat neemt niet weg dat het de bedoeling is dat [de minderjarige] op termijn weer bij zijn moeder gaat wonen. [de minderjarige] heeft (eerder) de wens uitgesproken dat hij na het aflopen van de machtiging tot uithuisplaatsing weer bij zijn moeder kan wonen (en contact heeft met zijn vader). Het is nog steeds de bedoeling dat naar een thuisplaatsing bij de moeder wordt toegewerkt. De moeder is daarvoor hard met zichzelf aan het werk en heeft de nodige hulpverlening ingeschakeld. Zij is in constructieve samenwerking met de GI. Dat de moeder het gezag niet zou kunnen uitoefenen, al dan niet met de inzet van hulpverlening, is niet gebleken.
5.6.
Daarnaast stelt de rechtbank vast dat er ook in de communicatie tussen de ouders geen verbetering is gekomen, zodat ook hierin geen wijziging van omstandigheden kan worden gezien.”
5.3
Net als de rechtbank en op dezelfde gronden, die het hof na eigen onderzoek overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat sinds de beschikkingen van de rechtbank van 11 januari 2022 en van dit hof van 16 augustus 2022 geen sprake is van een dusdanige wijziging van omstandigheden die moet leiden tot een wijziging van het gezag. Het hof voegt daar nog het volgende aan toe.
5.4
Het verblijf van [de minderjarige] bij de vader was een tijdelijke en niet houdbare situatie, die niet in samenwerking met de GI tot stand is gekomen. De vader bracht [de minderjarige] bij herhaling niet terug naar de woongroep van [naam1] nadat [de minderjarige] daar was weggelopen. Vervolgens heeft de GI er voor gekozen om het tijdelijke verblijf van [de minderjarige] bij de vader te gedogen in afwachting van de uitkomst van de procedure bij de rechtbank. De GI heeft aan dat verblijf bij vader een aantal voorwaarden verbonden, onder meer dat de vader een hulpverlener zou uitkiezen die hem ondersteunt en die zicht heeft op de thuissituatie waar [de minderjarige] verblijft. De vader heeft zich niet aan deze voorwaarde(n) gehouden. Gebleken is dat [de minderjarige] slechts twee weken van de vier maanden dat hij bij de vader verbleef naar school is gegaan. De vader wil nog steeds op geen enkele wijze met de GI samenwerken.
5.5
De GI heeft de uitkomst van de procedure in eerste aanleg afgewacht en is na de beslissing van de rechtbank op zoek gegaan naar een geschikte woonplek voor [de minderjarige] . Dit onderzoek heeft ertoe geleid dat [de minderjarige] na het indienen van het beroepschrift met spoed uit huis is geplaatst in een groep van [naam2] in [plaats1] . Sinds de plaatsing van [de minderjarige] op deze groep komt hij tot rust en komt [de minderjarige] weer toe aan zijn eigen ontwikkelingstaken.
In de relatie van de vader tot de moeder is geen sprake van een wijziging van omstandigheden. De ouders zijn nog steeds niet in staat om samen in het belang van [de minderjarige] te overleggen. Dit blijkt ook uit de omstandigheid dat de vader niet verzoekt om naast de moeder te worden belast met het gezag over [de minderjarige] , maar dat hij juist verzoekt om alleen te worden belast met het gezag. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat geen sprake is van een
relevantewijziging van omstandigheden die zou moeten leiden tot een wijziging van het gezag.
5.6
Daarbij overweegt het hof nog dat de vader al langere tijd op geen enkele wijze wilde en wil samenwerken met de GI, zelfs niet toen [de minderjarige] bij de vader verbleef. Sterker nog: de vader straalt naar [de minderjarige] uit dat de GI niet in zijn belang handelt en hem alleen maar bang wil maken. De samenwerking met de GI vindt het hof heel belangrijk, omdat er onder meer zorgen zijn over het (zelfbepalende) gedrag van [de minderjarige] . Aan de andere kant is de moeder wel bereid om met de GI in overleg te treden en met de GI samen te werken, zodat ook daarin geen reden bestaat om het gezag te wijzigen. Op dit moment is het in het belang van [de minderjarige] dat hij rust krijgt en aan zijn eigen ontwikkelingstaken kan werken. Het hof ziet hiervoor geen mogelijkheden als de vader wordt belast met het gezag over [de minderjarige] .
Proceskosten
5.7
De moeder verzoekt het hof tot slot om de vader te veroordelen in haar proceskosten, omdat zij steeds weer door de vader in nieuwe procedures wordt betrokken, terwijl door de vader geen nieuwe feiten of omstandigheden worden aangevoerd.
5.8
Het hof ziet op dit moment nog geen aanleiding om de vader te veroordelen in de proceskosten. Niet is gebleken dat de vader door het instellen van hoger beroep van de bestreden beschikking misbruik van recht heeft gemaakt door het hof te vragen opnieuw te beoordelen of hij als enige met het gezag over Tycho mocht worden belast. Gelet op de aard van dit geschil (familierecht) zal het hof de proceskosten compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 29 mei 2024;
compenseert de kosten van de procedure in hoger beroep;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K. Hermsen, J.B. de Groot en H. Phaff, bijgestaan door mr. M. van Esveld als griffier, en is op 20 maart 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.