ECLI:NL:GHARL:2025:1608

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 maart 2025
Publicatiedatum
19 maart 2025
Zaaknummer
21-003060-23
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en zware mishandeling met messteken door verdachte op ex-partner en haar moeder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland. De verdachte is veroordeeld voor twee pogingen tot doodslag en poging tot zware mishandeling. De feiten vonden plaats op 1 december 2021, toen de verdachte zijn ex-partner en haar moeder met een mes aanviel. De rechtbank had eerder een gevangenisstraf van vijf jaar opgelegd met terbeschikkingstelling (tbs). Het hof vernietigde dit vonnis en legde een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twaalf jaar op, met een maatregel tot gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperking. Het hof oordeelde dat de verdachte volledig toerekeningsvatbaar was, in tegenstelling tot de rechtbank. De vorderingen tot schadevergoeding van de slachtoffers zijn deels toegewezen. De zaak benadrukt de ernst van geweld in huiselijke kring en de impact op de slachtoffers, die blijvende littekens en psychisch letsel hebben opgelopen. De verdachte heeft geen eerdere veroordelingen en er was geen sprake van een actuele psychische stoornis, maar de omstandigheden rondom de feiten waren ernstig en de slachtoffers hebben blijvende schade ondervonden.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003060-23
Uitspraak d.d.: 24 maart 2025
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 15 juni 2023 met parketnummer 05-324669-21 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboorteplaats] 1984,
thans verblijvende in [PI] , loc. [locatie] te [plaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 10 maart 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouwen,
mr. G.J.M. van Spanje en mr. T.G.J. Nevels, naar voren is gebracht.
Ook heeft het hof kennisgenomen van hetgeen door de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] en namens hen door mr. P.M. Breukink, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft de verdachte bij vonnis van 15 juni 2023, ten aanzien van het onder feit 1 primair en 3 primair ten laste gelegde (poging tot doodslag) en feit 2 subsidiair ten laste gelegde (poging tot zware mishandeling) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, met aftrek van de tijd die hij reeds in voorarrest heeft doorgebracht, en heeft daarnaast de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege (hierna: tbs) opgelegd. Daarnaast heeft de rechtbank beslist op de vorderingen van de benadeelde partijen.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is -na aanpassing van de omschrijving van de tenlastelegging in eerste aanleg en na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep- ten laste gelegd dat:
1. primair
hij op of omstreeks 1 december 2021 te [pleegplaats] , in de [gemeente] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een persoon, genaamd [benadeelde 1] , opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven te beroven, met dat opzet genoemde [benadeelde 1] (met kracht) meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans met enig scherp en/of snijdend voorwerp, in de rug en/of in de borst, in elk geval in het (boven)lichaam, heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1. subsidiair
hij op of omstreeks 1 december 2021, te [pleegplaats] , in de [gemeente] , aan een persoon, genaamd [benadeelde 1] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten
- een of meerdere bloedingen en/of
- een of meerdere steek- en/of snijwonden, en/of
- (met als gevolg) (onder meer) een doorkliefde long, een klaplong, een bloeding in de borstholte en/of een trommelvlies perforatie en/of ander inwendig en/of uitwendig letsel (in verband waarmee operatief ingrijpen noodzakelijk was), heeft toegebracht, door genoemde [benadeelde 1] meermalen, althans eenmaal, (met kracht) met een mes, althans met enig scherp en/of snijdend voorwerp, in de rug en/of in de borst, in elk geval in het (boven)lichaam, te steken en/of te snijden;
2. primair
hij op of omstreeks 1 december 2021 te [pleegplaats] , in de [gemeente] , aan een persoon, genaamd [benadeelde 1] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een trommelvlies perforatie en/of ander inwendig en/of uitwendig letsel, heeft toegebracht door genoemde [benadeelde 1] meermalen, althans eenmaal (met kracht) tegen het hoofd, althans tegen haar lichaam te stompen en/of slaan en/of schoppen en/of genoemde [benadeelde 1] meermalen, althans eenmaal met haar hoofd tegen de grond te slaan;
2. subsidiair
hij op of omstreeks 1 december 2021 te [pleegplaats] , in de [gemeente] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [benadeelde 1] meermalen, althans eenmaal, (met kracht) tegen het hoofd, althans tegen haar lichaam te stompen en/of slaan en/of schoppen en/of genoemde [benadeelde 1] meermalen, althans eenmaal met haar hoofd tegen de grond te slaan, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. meer subsidiair
hij op of omstreeks 1 december 2021 te [pleegplaats] , [gemeente] , [benadeelde 1] heeft mishandeld door die [benadeelde 1] meermalen, althans eenmaal (met kracht) tegen haar hoofd, althans tegen haar lichaam te stompen en/of slaan en/of schoppen en/of genoemde [benadeelde 1] meermalen, althans eenmaal, niet haar hoofd tegen de grond te slaan;
3. primair
hij op of omstreeks 1 december 2021 te [pleegplaats] , in de [gemeente] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een persoon, genaamd [benadeelde 2] , opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven te beroven, met dat opzet genoemde [benadeelde 2] (met kracht) meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans met enig scherp en/of snijdend voorwerp, in de buik, in elk geval in het (boven)lichaam, heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3. subsidiair
hij op of omstreeks 1 december 2021, te [pleegplaats] , in de [gemeente] , aan een persoon, genaamd [benadeelde 2] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten
- een of meerdere steek- en/of snijwonden, en/of
- (met als gevolg) (onder meer) een doorkliefde dunne en dikke darm, een doorkliefde ader van de heup/bekken, een traumatische beschadiging van de urineleider, een verbloedingsshock en/of ander inwendig en/of uitwendig letsel (in verband waarmee operatief ingrijpen noodzakelijk was), heeft toegebracht, door genoemde [benadeelde 2] (met kracht) meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans enig scherp en/of snijdend voorwerp, in de buik, in elk geval in het (boven)lichaam, te steken en/of te snijden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op grond van de feiten en omstandigheden die in het overgelegde schriftelijk requisitoir zijn opgenomen, op het standpunt gesteld dat bewezen kan worden dat verdachte het onder 1 primair, 2 subsidiair en 3 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat de verdachte ten aanzien van de feiten 1 en 3 dient te worden vrijgesproken van het bestanddeel “met voorbedachte raad”, dus van poging tot moord op de aangevers [benadeelde 1] (hierna: [benadeelde 1] ) en [benadeelde 2] (hierna: [benadeelde 2] ).
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft overeenkomstig de op schrift gestelde pleitnotitie – kort samengevat en zakelijk weergegeven – vrijspraak bepleit ten aanzien van poging tot moord op de aangevers [benadeelde 1] en [benadeelde 2] , maar heeft gesteld dat de pogingen tot doodslag op de aangevers kunnen worden bewezenverklaard. Voorts heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van feit 2 primair, maar dat feit 2 subsidiair kan worden bewezenverklaard, met dien verstande dat de verdachte partieel dient te worden vrijgesproken van het schoppen tegen het hoofd van [benadeelde 1] .
Oordeel van het hof
Ten aanzien van de feiten 1 en 3
Partiële vrijspraak “voorbedachte raad”
Met de rechtbank, de advocaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat de onder feit 1 primair en feit 3 primair ten laste gelegde pogingen tot moord niet wettig en overtuigend bewezen kunnen worden, omdat niet vast is komen te staan dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld, zodat verdachte daarvan wordt vrijgesproken.
Overwegingen [1]
Het hof kan zich vinden in de navolgende overwegingen die de rechtbank in haar vonnis met betrekking tot het bewijs heeft opgenomen en hieronder cursief zijn weergegeven. Het hof neemt die overwegingen over. Waar in de hierna cursief weergegeven tekst ‘de rechtbank’ staat vermeld moet ‘het hof’ worden gelezen.
Op 1 december 2021 heeft verdachte 112 gebeld met de melding dat er iets was voorgevallen op de [adres] in [pleegplaats] (hierna: de woning) en dat hij daar iets mee te maken heeft gehad. Verder gaf hij aan dat hij naar aanleiding van een WhatsApp-bericht boos was geworden en aan de deur was gegaan bij zijn ex, zijn ex heeft geslagen en zijn zoontje heeft meegenomen. [2]
[benadeelde 1] heeft verklaard dat zij gisteravond (de rechtbank begrijpt: op 1 december 2021) met haar moeder, [benadeelde 2] , en zoontje in de keuken van haar woning aan de [adres] stond. Opeens hoorde zij glasgerinkel vanuit de hal en zag zij dat haar
ex-man, verdachte, haar huis binnen kwam. Hij kwam direct op haar af, pakte haar bij haar haren vast en trok haar mee naar de keuken. Zij voelde dat hij haar richting de keukenvloer trok en haar hersens op de grond bonkte. Ook voelde zij meerdere klappen in haar gezicht. Zij denkt dat verdachte haar vier keer hard heeft geslagen en zij voelde veel pijn aan haar hoofd. Vervolgens zag [benadeelde 1] verdachte naar de kamer van haar zoontje lopen en is daarnaartoe gerend en in de deuropening gaan staan. Toen voelde zij opeens het bloed uit haar borst gutsen. Zij zag dat haar shirt rood was en nat voelde van het bloed. Zij had toen in de gaten dat verdachte haar had gestoken. Verdachte pakte hun zoontje uit het ledikantje en liep weg. [benadeelde 1] zag dat haar moeder achter verdachte aan ging naar buiten. [3]
[benadeelde 2] heeft verklaard dat verdachte haar op 1 december 2021 met een mes in haar buik heeft gestoken, waarbij diverse inwendige weefsels beschadigd zijn geraakt. Die avond zag [benadeelde 2] dat verdachte het glas van de deur eruit sloeg, naar binnen keek en de knip aan de binnenkant van de deur opendraaide. Verdachte liep langs [benadeelde 2] heen naar [benadeelde 1] (de rechtbank begrijpt: [benadeelde 1] ). Hij pakte [benadeelde 1] bij de haren en sloeg haar met de vuist tegen de zijkant van haar hoofd. Hij sleepte [benadeelde 1] aan haar haren naar de keuken, pakte een mes van de magneetstrip aan de muur en stak deze bewust in de rug van [benadeelde 1] . [4] […]
Toen verbalisanten die avond ter plaatse kwamen, zagen zij een vrouw in de goot voor de woning liggen met twee, vermoedelijke, steekwonden in de buik. In de keuken van de woning werd een gewonde vrouw op de vloer aangetroffen. Deze vrouw bleek een fikse bloedende wond in haar borststreek te hebben. Er lag een mes op het nabij gelegen aanrechtblad, waarvan de punt geheel was afgebroken. Rechts naast de vrouw lag een groot formaat keukenmes op de grond. Dit mes is met handschoenen aan opgepakt en verplaatst. [5] Het mes werd op het scheidingsmuurtje tussen de woonkamer en keuken gelegd. [6]
Op 6 december 2021 is [benadeelde 1] onderzocht door een forensisch arts. Bij [benadeelde 1] zijn onder meer de volgende uitwendige letsels waargenomen. Rondom het linkeroor bevonden zich drie bloeduitstortingen. Bloeduitstortingen ontstaan door de inwerking van stomp uitwendig geweld, zoals slaan, schoppen, samendrukken of stoten. Daarnaast bevond zich letsel op de borst, vanaf het keelkuiltje tot ongeveer halverwege de rechterborst. Dit letsel is een gehechte wond met bloeduitstorting. Uit deze wond stak een uiteinde van een mes dat uit [benadeelde 1] is verwijderd. Op basis van de medische informatie kan dit letsel worden geduid als een steekwond en als gevolg van dit letsel heeft de arts medische handelingen moeten uitvoeren. Het letsel van de borst is beoordeeld als levensbedreigend. Als gevolg van de steekwond ontstond een doorkliefde long, een klaplong en een bloeding in de borstholte.De KNO-arts constateerde bij onderzoek een kleine perforatie van het linker trommelvlies en een bloeduitstorting achter het linkeroor. [7]
Het mes zonder heft (de rechtbank begrijpt: het uiteinde van het mes dat uit [benadeelde 1] is verwijderd) is in beslag genomen met goednummer PL0600-2021561698-2643272. [8] Dit in beslag genomen lemmet, gewaarmerkt met goednummer PL0600-2021561698-2643272, is tijdens een vergelijkend werktuigsporenonderzoek vergeleken met het heft van het mes dat in beslag is genomen onder nummer AAOM4522NL. Op grond van dit onderzoek is geconcludeerd dat de in beslag genomen delen oorspronkelijk één geheel hebben gevormd. [9]
[benadeelde 2] is op 16 december 2021 forensisch medisch onderzocht door een forensisch arts die als gerechtelijk deskundige is benoemd. Op de buik bevindt zich een scherp begrensde horizontaal verlopende lijnvormige huiddoorbreking. Op de linkerzijde van de buik, vlak boven de lies, bevindt zich een scherp begrensde, diagonaal verlopende lijnvormige huiddoorklieving en 6,5 centimeter daarboven bevindt zich een scherp begrensde, diagonaal verlopende lijnvormige huiddoorbreking. Deze letsels zouden eventueel als gevolg van medisch handelen kunnen zijn. Er is niet te differentiëren tussen steek- of snijletsel. Het inwendig letsel bestaat uit een doorklieving van zowel de dunne als dikke darm, van de urineleider links en van de heup-/bekkenader links. Hierdoor is een verbloedingsshock opgetreden. Onafhankelijk van elkaar en gecombineerd kunnen deze situaties leiden tot de dood (bij niet tijdig medisch ingrijpen). [10]
Poging tot doodslag
Voor een bewezenverklaring van poging tot doodslag is vereist dat verdachte opzet heeft gehad op de dood van de slachtoffers. Daarbij kan het gaan om vol opzet of om voorwaardelijk opzet.
Gelet op de vastgestelde feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat de gedragingen van verdachte zozeer gericht zijn geweest op het dodelijk verwonden van de slachtoffers, dat dit naar het oordeel van het hof vol opzet op dodelijk letsel bij de slachtoffers oplevert. Het (met kracht) steken onder andere in de borst van [benadeelde 1] op de wijze waarop verdachte dat heeft gedaan, waarbij het lemmet van het mes in de borst van [benadeelde 1] is afgebroken, is naar uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op de dood van het slachtoffer, dat het niet anders kan dan dat de verdachte met de messteken [benadeelde 1] heeft willen doden.
Het is een feit van algemene bekendheid dat zich in de buik meerdere organen en (grote) bloedvaten bevinden. Bij het raken van deze structuren bestaat er een risico op overige complicaties zoals een grotere bloeding of een levensbedreigende buikvliesontsteking met een hoge kans op overlijden. De verdachte heeft [benadeelde 2] (met kracht) in de buik gestoken, waarbij de dunne en dikke darm, de urineleider links en de heup-/bekkenader links zijn doorkliefd. Ook dit letsel was levensbedreigend en naar uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op de dood van het slachtoffer, dat het niet anders kan dan dat de verdachte met de messteek [benadeelde 2] heeft willen doden.
Dat verdachte zich naar eigen zeggen niks meer kan herinneren van de geweldshandelingen, die hij heeft uitgeoefend op de slachtoffers doet daaraan niet af.
Aldus handelend heeft de verdachte naar het oordeel van het hof vol opzet gehad op de dood van de slachtoffers, waardoor de ten laste gelegde pogingen tot doodslag, onder feit 1 primair en feit 3 primair wettig en overtuigend zijn bewezen.
Ten aanzien van feit 2
Op basis van de hierboven beschreven verklaringen van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] en het forensisch medisch onderzoek van [benadeelde 1] is de rechtbank verder van oordeel dat verdachte (met de vuist) tegen het hoofd van [benadeelde 1] heeft geslagen en dat hij haar met haar hoofd tegen de grond heeft geslagen. Uit de verklaring van [benadeelde 1] volgt verder dat in ieder geval het slaan tegen het hoofd hard ging. De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag hoe dit handelen van verdachte moet worden gekwalificeerd.
De rechtbank stelt op basis van het dossier vast dat bij [benadeelde 1] een trommelvliesperforatie is geconstateerd. Niet is gebleken wat de ernst en eventuele genezingsduur van deze perforatie is. De rechtbank heeft dan ook onvoldoende aanknopingspunten om dit letsel als zwaar lichamelijk letsel aan te merken. (…) De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van de onder feit 2 primair ten laste gelegde zware mishandeling.
Er is echter – naar algemene ervaringsregels – wel een aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel door een persoon (hard) tegen het hoofd te stompen, te slaan (…) en het slaan van iemands hoofd tegen de grond. In het hoofd bevinden zich immers kwetsbare en vitale onderdelen. Dat dit handelen een reële kans op zwaar lichamelijk letsel met zich brengt, mag bij een ieder, en dus ook bij verdachte, als bekend worden verondersteld. De uiterlijke verschijningsvorm van deze gedragingen van verdachte zijn zozeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dat het niet anders kan dan dat verdachte die aanmerkelijke kans ook bewust heeft aanvaard. Verdachte had dan ook voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [benadeelde 1] , waardoor de onder feit 2 subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend is bewezen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat ten laste gelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair, 2 subsidiair en 3 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1. primair
hij op
of omstreeks1 december 2021 te [pleegplaats] ,
in de gemeente [gemeente] ,ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een persoon, genaamd [benadeelde 1] , opzettelijk
en al dan niet met voorbedachten radevan het leven te beroven, met dat opzet genoemde [benadeelde 1]
(met kracht
) meermalen, althans eenmaal, met een mes
, althans met enig scherp en/of snijdend voorwerp,in de rug en
/ofin de borst
, in elk geval in het (boven)lichaam,heeft gestoken en
/ofgesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. subsidiair
hij op
of omstreeks1 december 2021 te [pleegplaats] ,
in de gemeente [gemeente] ,ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [benadeelde 1] meermalen
, althans eenmaal,(met kracht) tegen het hoofd
, althans tegen haar lichaamte stompen en/of slaan
en/of schoppenen
/ofgenoemde [benadeelde 1]
meermalen, althans eenmaalmet haar hoofd tegen de grond te slaan, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3. primair
hij op
of omstreeks1 december 2021 te [pleegplaats] ,
in de gemeente [gemeente] ,ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een persoon, genaamd [benadeelde 2] , opzettelijk
en al dan niet met voorbedachten radevan het leven te beroven, met dat opzet genoemde [benadeelde 2]
(met kracht
) meermalen, althans eenmaal, met een mes
, althans met enig scherp en/of snijdend voorwerp,in de buik
, in elk geval in het (boven)lichaam,heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 primair en 3 primair bewezenverklaarde levert op telkens:

poging tot doodslag.

Het onder 2 subsidiair bewezenverklaarde levert op:

poging tot zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 primair, 2 subsidiair en 3 primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen jaren, met aftrek van het voorarrest en dat aan hem de maatregel tbs met verpleging zal worden opgelegd in combinatie met de gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht (hierna: GVM). Indien het hof niet tot oplegging van de maatregel tbs overgaat heeft de advocaat-generaal gevorderd om aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van dertien jaren, met aftrek van het voorarrest op te leggen.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair verzocht om aan verdachte een (voorwaardelijke) gevangenisstraf op te leggen, zonder tbs met verpleging. Volgens de verdediging vereist de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen niet de oplegging van de maatregel tbs. Indien het hof tot oplegging van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf komt kunnen aan het voorwaardelijk strafdeel bijzondere voorwaarden worden verbonden. Subsidiair heeft de verdediging verzocht om aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen in combinatie met de GVM-maatregel.
Oordeel van het hof
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte, zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren is gekomen. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van de hierna aan te geven duur en maatregel leiden.
De ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd
Verdachte heeft gepoogd zijn ex-partner en de moeder van zijn ex-partner om het leven te brengen. Hij heeft zijn ex-partner met een mes in haar borst en rug gestoken, waardoor bij haar een doorkliefde long, een klaplong en een bloeding in de borstholte werden veroorzaakt, waarbij het lemmet van het mes in de borst van zijn ex-partner is afgebroken en nadien operatief is verwijderd. Dit letsel was volgens de letselrapportage levensbedreigend en had zonder adequaat medisch ingrijpen tot de dood geleid. Haar moeder is door verdachte in haar buik gestoken of gesneden met een mes waardoor een doorklieving van zowel de dunne als dikke darm, de urineleider en de heup-/bekkenader werden veroorzaakt en een verbloedingsshock optrad. Het slachtoffer is twee keer met spoed geopereerd en heeft tien dagen in een coma gelegen. Bovendien heeft verdachte daarvóór ook nog geprobeerd zijn ex-partner zwaar te mishandelen door te stompen of te slaan tegen haar hoofd en met haar hoofd op de grond te slaan, waardoor haar trommelvlies is geperforeerd. Dit alles vond plaats in de woning van de ex-partner van verdachte en haar moeder, in het bijzijn van het zoontje van verdachte en zijn ex-partner (van destijds twee jaar oud). Hier hadden de slachtoffers zich juist bij uitstek veilig moeten voelen. Verdachte sloeg echter een raam in en drong zo de woning binnen om over te gaan tot het plegen van geweld tegen de slachtoffers en heeft daarna het zoontje naar zijn eigen woning meegenomen. Ter terechtzitting van het hof hebben de slachtoffers gebruik gemaakt van het spreekrecht en een slachtofferverklaring afgelegd. Daarin is door hen met emotie en zichtbaar verdriet gesproken over het toegebrachte leed dat hun is aangedaan en de angst die zij tot op de dag van vandaag voelen jegens de verdachte. Hun leven lang zullen hun lichamen getekend zijn door littekens. Het hof rekent dit de verdachte zeer zwaar aan.
Adviezen gedragsdeskundigen
Het hof heeft bij de strafoplegging tevens gelet op de inhoud van een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 3 februari 2025, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. Daarnaast heeft het hof acht geslagen op de opgemaakte dubbelrapportage van 10 juli 2024 door J. Marx, psychiater en door H. Scharft,
GZ-psycholoog.
Uit het psychiatrisch rapport blijkt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende:
Ten tijde van het ten laste gelegde was waarschijnlijk sprake van een zogeheten aanpassingsstoornis.
Er wordt geen actuele psychische stoornis aangetoond. Er is geen sprake van een verstandelijke beperking en/of psychogeriatrische aandoening.
Beïnvloedde de eventuele psychische stoornis, verstandelijke handicap en/of
psychogeriatrische aandoening onderzochte gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde?
Dit kan niet worden aangetoond.
Doordat er geen pathologische context kan worden aangetoond is het niet mogelijk een klinische uitspraak te doen over het risico op recidive. Het is – om vergelijkbare redenen – evenmin mogelijk een voldoende betrouwbare uitspraak te doen over de recidivekans met behulp van gestructureerde risicotaxatieinstrumenten.
Gezien bovenstaand onthoudt onderzoeker zich van een advies omtrent een behandeling en/of begeleiding binnen een juridisch kader.
Uit het psychologisch rapport blijkt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende:
Ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde was er sprake van een
aanpassingsstoornis waarbij de stress rondom de problemen in de relatie tot zijn vrouw onder andere leidde tot vermoeidheid, slaapproblemen en concentratieklachten.
Verband diagnose en tenlastegelegde
Gezien het feit dat betrokkene zich het tenlastegelegde zelf niet kan herinneren, viel een eventueel verband tussen de in die periode aanwezige aanpassingsstoornis en het tenlastegelegde niet te onderzoeken. Hoewel het zeker niet uit te sluiten valt dat de aanpassingsstoornis enige invloed heeft uitgeoefend op zijn vermogen om zijn gedrag te controleren, valt dit ook niet met zekerheid vast te stellen. Zo kan er geen zicht verkregen worden op onder andere de intenties waarmee betrokkene naar het huis van de slachtoffers ging, op welk moment hij overging tot geweld en welke momenten hij eventueel nog had kunnen stoppen. (…) Gezien al deze onduidelijkheden onthoudt rapporteur zich daarom van een advies over de toerekenbaarheid.
Op dit moment kan geen psychische stoornis, verstandelijke handicap en/of
psychogeriatrische aandoening bij betrokkene worden vastgesteld. Er zijn wel enkele
opvallende persoonlijkheidskenmerken (een beperkt zicht op zijn eigen emoties en die
van anderen, de neiging om psychische spanningen en conflicten te vertalen in lichamelijke klachten), maar deze zijn niet dermate sterk aanwezig dat men kan spreken van een stoornis. Gedurende de detentie is er bij betrokkene een depressief beeld ontstaan, maar dit is inmiddels volledig in remissie.
Met name de omgang met zijn zoon kan een potentiële risicofactor vormen in de toekomst. Wanneer hierover wederom een conflict ontstaat, bestaat het risico dat betrokkene wederom
erg boos zal worden.
De rapporteurs hebben zich niet uitgelaten over het recidiverisico van verdachte, nu zij gelet op het gestelde geheugenverlies van verdachte daar geen uitspraak over hebben kunnen doen en zich niet hebben kunnen uitlaten over de doorwerking van de vastgestelde aanpassingsstoornis op het ten laste gelegde. Op basis van deze adviezen, maar ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte beperkt of uitsluit. De bewezenverklaarde feiten kunnen naar het oordeel van het hof volledig aan verdachte worden toegerekend.
Het hof is, gelet op deze adviezen van oordeel dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen, niet eist dat aan verdachte de maatregel tbs moet worden opgelegd. Verdachte kan na detentie in het kader van de voorwaardelijke invrijheidstelling worden onderworpen aan voorwaarden, zoals verplichte hulp en begeleiding. Daarnaast biedt – nu sprake is van een veroordeling wegens geweldsdelicten die worden bedreigd met een gevangenisstraf van vier jaar of meer – ook het kader van de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) voldoende mogelijkheden en waarborgen om verdachte na afloop van zijn detentie te ondersteunen ter voorkoming van recidive. Ook de reclassering kon de recidiverisico’s niet inschatten, omdat er geen delictanalyse kon worden uitgevoerd. Ook zij adviseert de oplegging van deze maatregel van artikel 38z Sr indien betrokkene een langdurige gevangenisstraf opgelegd krijgt, waarbij de reclassering in een later stadium aanvullend kan adviseren over voorwaarden (advies d.d. 8 augustus 2024). In het kader van deze maatregel kunnen bij het einde van een gevangenisstraf gedragsbeïnvloedende voorwaarden en andere vrijheidsbeperkingen worden opgelegd, zoals de voorwaarde dat een behandeling moet worden ondergaan, mocht dat te zijner tijd noodzakelijk zijn. Een risicotaxatie van het dan aanwezige recidivegevaar kan tevens in het kader van die beoordeling plaatsvinden.
Het hof stelt bij het bepalen van de straf voorop dat - gelet op de aard en de bijzondere ernst van de feiten - niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van een lange duur met zich brengt.
De ernst van de bewezenverklaarde feiten in verhouding tot andere strafbare feiten en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, maken anderzijds samen met het doel van vergelding dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaren met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht passend en geboden is. Nu ook is voldaan aan de eisen van artikel 38z Sr, acht het hof het ook ambtshalve noodzakelijk aan verdachte de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel opleggen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Beslag

De verdediging heeft verzocht het conservatoir beslag op de woning van de verdachte voor een bedrag van € 250.000,- op te heffen. De (zittings)rechter kan niet over de opheffing van conservatoir beslag beslissen omdat bij het eindarrest ook geen beslissing over dit beslag kan worden gegeven. Een verzoek als dit moet op de voet van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering aan de raadkamer van het hof worden voorgelegd.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 100.531,11. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 40.515,11. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd en de vordering gehandhaafd, met uitzondering van de hoogte van de daggeldvergoeding en de vordering voor die schadepost gehandhaafd tot
€ 31,- per dag, zoals de rechtbank die heeft toegewezen. De vordering bedraagt in hoger beroep € 100.515,11.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair en 2 subsidiair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot na te melden bedrag zal worden toegewezen.
De verdediging heeft gesteld dat de schadeposten voor de kleding, die is aangeschaft bij de Zeeman en de Hema onvoldoende zijn onderbouwd.
De opgevoerde
materiële schadeposten, zijn voldoende onderbouwd en niet onredelijk. Het hof zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 515,11. Het hof acht de vordering voldoende onderbouwd met kassabonnen. Dat de kleding is aangeschaft ook na het ontslag uit het ziekenhuis van de benadeelde partij, doet daaraan niet af nu de woning van de benadeelde op 1 december 2021 werd verzegeld in het kader van onderzoek op de plaats delict. Ook de daggeldvergoeding zal worden toegewezen voor een bedrag van € 31,- per dag.
Verder is komen vast te staan dat het slachtoffer als gevolg van de bewezenverklaarde feiten rechtstreeks
immateriële schadeheeft geleden. Het slachtoffer heeft als gevolg van de bewezenverklaarde feiten fysiek en geestelijk letsel opgelopen. Uit de brief van Trauma Centrum Nederland, die als bijlage bij de vordering is gevoegd, volgt namelijk dat na de bewezenverklaarde feiten de PTSS-klachten bij [benadeelde 1] snel zijn verergerd. Daarnaast heeft de benadeelde blijvende littekens opgelopen. Dit alles is aan verdachte toe te rekenen.
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 100.000,- aan immateriële schade. De rechtbank heeft deze vordering tot € 40.000,- toegewezen. De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep verzocht om de immateriële schade in lijn met de jurisprudentie substantieel te matigen.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade stelt het hof voorop dat artikel 6:106, eerste lid aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek meebrengt dat een benadeelde partij recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen immateriële schadevergoeding, indien zij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen, in haar eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in haar persoon is aangetast. Van deze ‘aantasting in de persoon op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen. Daarnaast kunnen de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de bedoelde aantasting in de persoon op andere wijze sprake is.
De begroting van immateriële schade is voorbehouden aan de rechter. Bij het vaststellen van de hoogte van het bedrag heeft het hof rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, de gevolgen ervan voor de benadeelde, en met de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen plegen toe te kennen.
Verder neemt het hof gezichtspunten mee als de aard en omvang van de aansprakelijkheid, de duur van het psychisch en lichamelijk lijden. Het hof acht in de gegeven omstandigheden een bedrag van € 40.000,- aan immateriële schade billijk.
Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot
een bedrag van in totaal € 40.515,11zal worden toegewezen, met de wettelijke rente.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 100.540,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 40.484,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd en de vordering gehandhaafd, met uitzondering van de hoogte van de daggeldvergoeding en de vordering voor die schadepost heeft gehandhaafd tot € 31,- per dag, zoals de rechtbank die heeft toegewezen. De vordering bedraagt in hoger beroep € 100.484,-.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 3 primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot na te melden bedrag zal worden toegewezen.
De opgevoerde
materiële schadeposten, zijn niet betwist, voldoende onderbouwd en niet onredelijk. Het hof zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 484,-.
Verder is komen vast te staan dat het slachtoffer als gevolg van het bewezenverklaarde feit rechtstreeks
immateriële schadeheeft geleden. Het slachtoffer heeft als gevolg van het bewezenverklaarde feit fysieke letsel opgelopen en wordt dagelijks geconfronteerd met de gevolgen daarvan, zoals de blijvende littekens op haar buik en is volledig arbeidsongeschikt geraakt. Uit de aanvullende informatie blijkt dat het slachtoffer wordt begeleid door een psychloog en psychiater van [instelling] . Dit alles is aan verdachte toe te rekenen.
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 100.000,- aan immateriële schade. De rechtbank heeft deze vordering tot € 40.000,- toegewezen. De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep verzocht om de immateriële schade in lijn met de jurisprudentie substantieel te matigen.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade stelt het hof voorop dat artikel 6:106, eerste lid aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek meebrengt dat een benadeelde partij recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen immateriële schadevergoeding, indien zij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen, in haar eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in haar persoon is aangetast. Van deze ‘aantasting in de persoon op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen. Daarnaast kunnen de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de bedoelde aantasting in de persoon op andere wijze sprake is.
De begroting van immateriële schade is voorbehouden aan de rechter. Bij het vaststellen van de hoogte van het bedrag heeft het hof rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, de gevolgen ervan voor de benadeelde, en met de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen plegen toe te kennen.
Verder neemt het hof gezichtspunten mee als de aard en omvang van de aansprakelijkheid, de duur van het psychisch en lichamelijk lijden. Het hof acht in de gegeven omstandigheden een bedrag van € 40.000,- aan immateriële schade billijk.
Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot
een bedrag van in totaal € 40.484,-zal worden toegewezen, met de wettelijke rente.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 38z, 45, 57, 287 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 subsidiair en 3 primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair, 2 subsidiair en 3 primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Legt aan de verdachte op
de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder 1 primair en 2 subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 40.515,11 (veertigduizend vijfhonderdvijftien euro en elf cent) bestaande uit € 515,11 (vijfhonderdvijftien euro en elf cent) materiële schade en € 40.000,- (veertigduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het onder 1 primair en 2 subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 40.515,11 (veertigduizend vijfhonderdvijftien euro en elf cent) bestaande uit € 515,11 (vijfhonderdvijftien euro en elf cent) materiële schade en € 40.000,- (veertigduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 182 (honderdtweeëntachtig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 1 december 2021.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het onder 3 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 40.484,- (veertigduizend vierhonderdvierentachtig euro) bestaande uit € 484,- (vierhonderdvierentachtig euro) materiële schade en € 40.000,- (veertigduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het onder 3 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 40.484,- (veertigduizend vierhonderdvierentachtig euro) bestaande uit
€ 484,- (vierhonderdvierentachtig euro) materiële schade en € 40.000,- (veertigduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 182 (honderdtweeëntachtig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 1 december 2021.
Aldus gewezen door
mr. P.A.H. Lemaire, voorzitter,
mr. G. Dam en mr. J.F.C. Schnitzler, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. K. Bektaş, griffier,
en op 24 maart 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar processen-verbaal zijn dit in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen opgemaakte processen-verbaal – tenzij anders vermeld – in het einddossier met dossiernummer 202201011332.DOS in het onderzoek HELIUM van de Districtsrecherche [regio] , gesloten en getekend op 10 februari 2022.
2.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 113.
3.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 132.
4.Het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 2] , p. 171-172.
5.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 122-123.
6.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 318.
7.De Forensisch Geneeskundige Letselbeschrijving, p. 144-147.
8.Kennisgeving van inbeslagneming, p. 548.
9.Het proces-verbaal van een souche-onderzoek, p. 716 en 719.
10.De Forensisch medische letselrapportage van 23 mei 2022, p. 2-3 en 5.