ECLI:NL:GHARL:2025:1589

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 maart 2025
Publicatiedatum
19 maart 2025
Zaaknummer
21-003898-24
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van diefstal met geweld in vereniging door jeugdige verdachte na afstand nemen van berovingsplan

In deze jeugdzaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland. De verdachte, geboren in 2006, was eerder veroordeeld voor diefstal met geweld in vereniging en kreeg een voorwaardelijke jeugddetentie van één maand. In hoger beroep heeft de verdachte aangevoerd dat hij zich vrijwillig heeft teruggetrokken van het berovingsplan en dat er geen sprake was van een gezamenlijke uitvoering van het delict. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte aanvankelijk betrokken was bij het plan om het slachtoffer te beroven, maar dat hij zich in een steegje, na het zien van een mes bij een medeverdachte, heeft teruggetrokken. De medeverdachte heeft vervolgens alleen de beroving uitgevoerd. Het hof oordeelt dat er geen voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte is vastgesteld, waardoor de verdachte niet kan worden aangemerkt als medepleger van de beroving. Het hof vernietigt het eerdere vonnis en spreekt de verdachte vrij van het tenlastegelegde. De vordering van de benadeelde partij wordt niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte niet schuldig is bevonden aan het bewezenverklaarde.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003898-24
Uitspraak d.d.: 18 maart 2025
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 11 september 2024 met parketnummer 05-057201-24 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2006,
wonende te [adres]

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 4 maart 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. S.F.W. van ’t Hullenaar, de advocaat van de benadeelde partij, en [jeugdreclasseringswerker] , naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Verdachte is in eerste aanleg veroordeeld voor diefstal met geweld in vereniging tot een geheel voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van één maand met een proeftijd van twee jaren met daaraan verbonden bijzondere voorwaarden. De vordering van de [benadeelde] is geheel en hoofdelijk toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel (geen gijzeling).
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 1 januari 2024 te [plaats] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een (schouder)tas, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [benadeelde] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door die [benadeelde] een mes te tonen en/of een mes op/bij de keel, althans op/bij het (boven)lichaam van die [benadeelde] te zetten/houden.

Vrijspraak

Standpunt openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd verdachte te veroordelen wegens het medeplegen van de beroving van [benadeelde] . Verdachte was niet alleen degene die met het idee kwam om [benadeelde] te beroven, maar heeft er ook aan deelgenomen. Ondanks dat hij in de steeg zag dat [medeverdachte] een mes bij zich had, ging hij ‘gewoon’ naar zijn afspraak met [benadeelde] . Hij heeft de afspraak niet afgezegd en heeft [benadeelde] , toen hij hem zag, niet gewaarschuwd. Van vrijwillige terugtred is dan ook geen sprake. Hij is achter [medeverdachte] en [benadeelde] aangerend en nadat [benadeelde] beroofd was van zijn tas is verdachte ervandoor gegaan, zonder zich te bekommeren om [benadeelde] . Naar uiterlijke verschijningsvormen heeft verdachte de beroving samen met [medeverdachte] gepleegd.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft bepleit dat verdachte wordt vrijgesproken van het hem tenlastegelegde en heeft daartoe, kort gezegd, het volgende aangevoerd. Verdachte is geen medepleger van het voltooide delict geweest. Hij was betrokken bij de voorbereiding, hooguit de poging, waarbij hij zich vrijwillig heeft teruggetrokken. Maar dat is allemaal niet tenlastegelegd. Nadat verdachte zich in de steeg, al dan niet na het zien van het mes van [medeverdachte] , afzag van het plan om [benadeelde] te beroven, ontstond een nieuwe situatie. Verdachte dacht dat de beroving niet meer zou plaatsvinden en ging gewoon naar de afspraak met [benadeelde] . [medeverdachte] besloot zelf om [benadeelde] alsnog te beroven. Niet kan worden bewezen dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte] . Ook kan niet worden vastgesteld dat verdachte op een andere wijze een materiële en/of intellectuele bijdrage heeft geleverd waar voldoende gewicht aan kan worden toegekend. Er is geen sprake van opzet daartoe, ook niet in voorwaardelijke zin. Dat verdachte [benadeelde] beter had kunnen waarschuwen, maakt dat niet anders.
Oordeel van het hof
Het hof stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen bewezen kan worden verklaard wanneer is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de daders.
Ook wanneer het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt het hof met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde het volgende af.
Verdachte heeft verklaard dat hij degene is geweest die met het plan kwam om iemand te beroven. Meer concreet: om het vuurwerk van [benadeelde] af te pakken. Voor de afspraak die hij met [benadeelde] had gemaakt, ontmoette hij [naam] en [medeverdachte] in een steegje. [medeverdachte] liet een mes aan [naam] en verdachte zien. [naam] heeft bij de politie verklaard dat hij het gelijk al geen goed idee vond en zei dat hij het niet ging doen. Hij zei ook tegen verdachte dat het geen goed idee was en zag dat verdachte twijfelde. [medeverdachte] zei dat hij het wel ging doen. [naam] heeft op verdachte ingepraat dat hij het niet moest doen, omdat [benadeelde] bij hen in de straat woonde en zij hem net een dag kenden. [medeverdachte] schold [naam] en verdachte uit voor ‘flikkers’ en [naam] en verdachte liepen weg uit het steegje. Verdachte heeft bij de politie en ook ter terechtzitting van het hof verklaard dat hij in het steegje afstand nam van zijn plan om [benadeelde] te beroven. Hij zag het mes van [medeverdachte] en schrok daarvan. [naam] zei dingen tegen hem waardoor hij het geen slim idee meer vond om zijn plan door te zetten. Hij is met [naam] weggelopen uit de steeg en naar de afspraak met [benadeelde] gegaan. Hij dacht dat de beroving niet meer zou plaatsvinden.
Enige tijd na de ontmoeting met [benadeelde] kwam [medeverdachte] opeens uit een donker paadje tevoorschijn. Hij rende op [benadeelde] af en vervolgens achter [benadeelde] aan. Verdachte en [naam] zijn er ook achteraan gerend en zagen [benadeelde] op de grond liggen. [medeverdachte] hield het mes dreigend in de richting van de borstkas van [benadeelde] . [medeverdachte] pakte het tasje van de nek van [benadeelde] . [medeverdachte] zwaaide ook met het mes naar verdachte en is er vervolgens met het tasje van [benadeelde] en de telefoon van verdachte vandoor gegaan.
Op grond van het voorgaande is het hof, anders dan de kinderrechter en de advocaat-generaal, van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte niet is komen vast te staan. Na de samenkomst in de steeg ontstond een nieuwe situatie. [naam] en verdachte zagen af van de beroving en dachten dat het daarmee klaar was. [medeverdachte] besloot de beroving toch door te zetten en voerde deze alleen uit. Er is geen sprake van een gezamenlijke uitvoering en de bijdrage van verdachte aan de daadwerkelijke beroving van [benadeelde] is naar het oordeel van het hof van onvoldoende gewicht. Daarom zal verdachte worden vrijgesproken van het tenlastegelegde.

Vordering van de [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.000,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het bewezenverklaarde tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Vordering van de [benadeelde]

Verklaart de [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door
mr. R.W. van Zuijlen, voorzitter,
mr. M.J. Vos en mr. H. Phaff, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. B.T.H. Toonen-Janssen, griffier,
en op 18 maart 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 18 maart 2025.
Tegenwoordig:
mr. M.L.H.E. Roessingh-Bakels, voorzitter,
mr. A. Hermelink, advocaat-generaal,
mr. B.T.H. Toonen-Janssen, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.