ECLI:NL:GHARL:2025:1492

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 maart 2025
Publicatiedatum
14 maart 2025
Zaaknummer
21-001546-22
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor contrabande in penitentiaire inrichting

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, geboren in 1973, was eerder veroordeeld tot een geldboete van € 400,- voor het trachten te brengen van contrabande, in de vorm van 228 pillen pancreatine, in een penitentiaire inrichting. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen deze veroordeling. Tijdens de zittingen op 20 november 2023, 19 april 2024 en 27 februari 2025 heeft het hof de zaak behandeld. De advocaat-generaal heeft een geldboete van € 400,- gevorderd, waarvan € 200,- voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Het hof heeft de eerdere strafbeschikking vernietigd en is tot de conclusie gekomen dat de verdachte niet alle maatregelen heeft genomen om te voorkomen dat contrabande de inrichting binnenkwam. Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan het tenlastegelegde en de verweren van de verdediging verworpen, waaronder het beroep op afwezigheid van alle schuld. De verdachte is veroordeeld tot een geldboete van € 400,- en 8 dagen hechtenis, waarvan 4 dagen voorwaardelijk. Het hof heeft de toepasselijke wettelijke voorschriften in acht genomen en de strafoplegging gemotiveerd.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001546-22
Uitspraak d.d.: 13 maart 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland (locatie lelystad) van 14 april 2022 met parketnummer 16-321528-21 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1973,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 20 november 2023, 19 april 2024 en 27 februari 2025.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.
De advocaat-generaal vordert:
  • bewezenverklaring van het tenlastegelegde;
  • veroordeling tot een geldboete van € 400,- waarvan € 200,- voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van het namens verdachte door zijn raadsman,
mr. J.J.J. van Rijsbergen, naar voren gebrachte.

Het vonnis waarvan beroep

De kantonrechter heeft een eerder aan verdachte uitgevaardigde strafbeschikking vernietigd en heeft verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 400,- subsidiair 8 dagen vervangende hechtenis.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 13 september 2021 te [plaats] , een voorwerp, te weten 228 pillen of 28,09 gram, althans een hoeveelheid, pancreatine, althans een hoeveelheid (sport)medicijnen, binnen een (afdeling van een) inrichting en/of een instelling waarop de Penitentiaire beginselenwet, de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden of de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen van toepassing was, namelijk [locatie PI] , heeft gebracht en/of heeft getracht te brengen, waarvan het bezit binnen die (afdeling van die) inrichting en/of instelling verboden was.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Verweer

De verdediging heeft op twee gronden vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit.
Ten eerste is aangevoerd dat, nu er na de indicatieve test geen definitieve test is verricht, niet met voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld welke stoffen de pillen bevatten.
Het hof overweegt als volgt.
De indicatieve test zoals uitgevoerd door de Politie Eenheid [regio] , team forensische opsporing, reageerde positief op de aanwezigheid van pancreatine. Het resultaat van een indicatieve test is op zichzelf onvoldoende voor een bewezenverklaring. Volgens vaste jurisprudentie kan een indicatieve test slechts voor het bewijs worden gebruikt, indien sprake is van aanvullend bewijs.
Het hof acht de testuitslag, in combinatie bezien met de bij de raadsheer-commissaris afgelegde verklaring van [getuige] , die erop neerkomt dat hij had gevraagd om pancreatine, dat hij gebruikt als sportmedicijn, aan hem te leveren, toereikend om te komen tot het oordeel dat de aangetroffen pillen pancreatine bevatten. Het verweer wordt verworpen.
Daarnaast heeft de raadsman een beroep gedaan op afwezigheid van alle schuld. Aangevoerd is dat verdachte niet de bedoeling had om de pillen in de penitentiaire inrichting te brengen. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de omstandigheid dat verdachte geen wetenschap had van de aanwezigheid van pillen in de kleding, voldoende is voor een succesvol beroep op afwezigheid van alle schuld.
Het hof overweegt met betrekking tot het beroep op afwezigheid van alle schuld als volgt. Verdachte kende [getuige] uit een eerdere detentie. Nadat ze daaruit waren vrijgelaten, hebben ze contact gehouden. Verdachte wist dat [getuige] in de [locatie PI] gedetineerd zat wegens een aan de Opiumwet gerelateerd feit.
[getuige] heeft verdachte gevraagd om kleding naar hem in de PI te brengen. Deze kleding had verdachte blijkens zijn verklaring ontvangen van familie van [getuige] .
Naar het oordeel van het hof is het de verantwoordelijkheid van verdachte om ervoor te waken dat hij geen contrabande de PI binnen brengt. Het had op zijn weg gelegen om zelf de kleding, die hij van derden kreeg, aan een controle te onderwerpen.
Niet aannemelijk is geworden dat verdachte alle maatregelen heeft genomen teneinde te verhinderen dat contrabande de PI in werd gebracht. Derhalve is het hof van oordeel dat het verwijtbare handelen redelijkerwijs aan de verdachte kan worden toegerekend. Het verweer wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 13 september 2021 te [plaats] , een voorwerp, te weten 228 pillen of 28,09 gram pancreatine, binnen een (afdeling van een) inrichting waarop de Penitentiaire beginselenwet van toepassing was, namelijk [locatie PI] , heeft getracht te brengen, waarvan het bezit binnen die (afdeling van die) inrichting verboden was.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
voorwerpen binnen een inrichting, of een afdeling daarvan, waarop de Penitentiaire beginselenwet van toepassing is, trachten te brengen waarvan het bezit binnen die inrichting of afdeling verboden is.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte en zijn draagkracht, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft getracht contrabande in de [locatie PI] te brengen. Hiermee heeft de verdachte de regels en het gezag van de penitentiaire inrichting ondermijnd.
Het hof houdt bij de straftoemeting rekening met het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 27 januari 2025. Hieruit is gebleken dat verdachte niet eerder ter zake van soortgelijke feiten onherroepelijk tot een straf of maatregel is veroordeeld.
Alles in samenhang beziend vindt het hof de door de advocaat-generaal gevorderde straf, een geldboete van € 400,- subsidiair 8 dagen hechtenis, waarvan € 200,- subsidiair 4 dagen hechtenis voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren een passende en noodzakelijke straf.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 63 en 429a van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Vernietigt de eerder uitgevaardigde strafbeschikking d.d. 6 december 2021 onder CJIB-nummer [nummer] .
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het bewezenverklaarde
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 400,00 (vierhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
8 (acht) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de geldboete, groot
€ 200,00 (tweehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
4 (vier) dagen hechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door
mr. P.W.J. Sekeris, voorzitter,
mr. L.G. Wijma en mr. E. de Witt, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I.N. Koers, griffier,
en op 13 maart 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.