ECLI:NL:GHARL:2025:1465

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 maart 2025
Publicatiedatum
13 maart 2025
Zaaknummer
200.349.998
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland van 17 oktober 2024 aangevochten, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] was verlengd. De moeder verzoekt het hof om deze beschikking te vernietigen en de machtiging tot uithuisplaatsing te weigeren of te beperken. De gecertificeerde instelling, Stichting Samen Veilig Midden-Nederland (de GI), heeft verweer gevoerd en verzocht om bekrachtiging van de bestreden beschikking.

Het hof heeft vastgesteld dat de ouders van [de minderjarige] gezamenlijk belast zijn met het gezag. De kinderrechter had eerder al een ondertoezichtstelling van [de minderjarige] uitgesproken en een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing verleend. Tijdens de mondelinge behandeling op 25 februari 2025 waren de moeder, de vader en een vertegenwoordiger van de GI aanwezig. Het hof heeft de argumenten van de moeder gehoord, maar is van oordeel dat terugplaatsing van [de minderjarige] bij de moeder niet in zijn belang is. Het hof onderschrijft de overwegingen van de kinderrechter en heeft de machtiging tot uithuisplaatsing in een gezinshuis verlengd tot 31 mei 2025, maar de machtiging tot uithuisplaatsing in een pleeggezin vernietigd.

De moeder heeft tijdens de procedure aangegeven dat zij geen hulpverlening nodig heeft en dat de gang van zaken rondom de uithuisplaatsing zeer beschadigend is geweest. Het hof heeft echter geconcludeerd dat er geen overeenstemming bestaat over de voorwaarden voor een eventuele thuisplaatsing van [de minderjarige]. De moeder voldoet niet aan de gestelde voorwaarden en het hof heeft geen mogelijkheden gezien om [de minderjarige] weer bij de moeder te laten wonen. De beslissing van het hof is dus om de machtiging tot uithuisplaatsing in een gezinshuis te bekrachtigen en de machtiging tot uithuisplaatsing in een pleeggezin te vernietigen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.349.998
(zaaknummers rechtbank Midden-Nederland 581459 en 581584)
beschikking van 13 maart 2025
inzake
[verzoekster],
woonplaats [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. G.G. Kempenaars,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Samen Veilig Midden-Nederland,
gevestigd in Utrecht,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de vader],
woonplaats [woonplaats1]
verder te noemen: de vader.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 17 oktober 2024, uitgesproken onder voormelde zaaknummers, hierna ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 17 januari 2025, en
  • het verweerschrift van de GI met producties.
2.2
De hierna te noemen minderjarige [de minderjarige] is in de gelegenheid gesteld om zijn mening kenbaar te maken met betrekking tot het verzoek, maar heeft daarvan geen gebruik gemaakt.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 25 februari 2025 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
  • een vertegenwoordiger van de GI, en
  • de vader.

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2014 in [plaats1] . De ouders zijn samen belast met het gezag over [de minderjarige] .
3.2
Bij beschikking van 31 mei 2024 heeft de kinderrechter [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI tot 31 mei 2025. Het hof heeft de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] op 28 november 2024 bekrachtigd.
3.3
Bij beschikking van 23 september 2024 heeft de kinderrechter een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg of een gezinshuis verleend met ingang van 23 september 2024 tot 21 oktober 2024.
3.4
[de minderjarige] is op 24 september 2024 geplaatst in een gezinshuis op een geheim adres.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een gezinshuis of pleeggezin verlengd tot 31 mei 2025.
4.2
De moeder is met één grief hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De moeder verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en het verzoek om de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] te verlengen voor de resterende duur van de ondertoezichtstelling alsnog af te wijzen dan wel (het hof begrijpt: de verlenging) in duur te beperken of anders te beslissen zoals het hof juist oordeelt.
4.3
De GI voert verweer en vraagt het hof om de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Het hof is van oordeel dat terugplaatsing van [de minderjarige] bij de moeder niet in zijn belang is. Het hof is het dus eens met de beslissing van de kinderrechter over de verlenging van de uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een gezinshuis. Het hof onderschrijft de overwegingen van de kinderrechter en neemt deze over. Het hof voegt daar nog het volgende aan toe.
5.2
De GI of de raad kunnen de rechter verzoeken aan de GI een machtiging te geven de kinderen uit huis te plaatsen. De rechter kan die machtiging geven als dat noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van de kinderen of voor onderzoek van de kinderen. [1]
Het hof stelt voorop dat de kinderrechter in de bestreden beschikking zowel de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een gezinshuis heeft verlengd als de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een pleeggezin heeft verlengd. Deze verschillende beschermingsmaatregelen bieden verschillende rechtswaarborgen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de jeugdbeschermer desgevraagd verklaard dat zij in eerste aanleg heeft bedoeld te verzoeken dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een gezinshuis wordt verlengd. Het hof zal het oordeel van de rechtbank in zoverre verbeteren.
5.3
De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep herhaald dat de wijze waarop [de minderjarige] uit huis is geplaatst voor haar en [de minderjarige] zeer beschadigend is geweest. De GI heeft vervolgens uitgelegd waarom zij heeft gehandeld zoals zij heeft gedaan. Het hof begrijpt de handelwijze van de GI, maar begrijpt ook dat de gang van zaken voor [de minderjarige] en voor de moeder erg ingrijpend is geweest. Dat een en ander anders had kunnen en wellicht behoren te verlopen kan alleen niet leiden tot het oordeel dat [de minderjarige] weer thuis geplaatst moet worden, zoals de moeder lijkt te betogen.
5.4
De GI heeft de moeder op 4 december 2024 laten weten wat ervoor nodig is om thuisplaatsing van [de minderjarige] bij de moeder te overwegen (zie Verweerschrift in Hoger Beroep, bladzijde 4 e.v.). Het gaat om drie stappen (zoals hierna weergegeven) en bij elk van deze stappen zijn voorwaarden en verwachtingen opgenomen:

Stap 1:
Er zijn grote zorgen over hoe het psychisch met u gaat. De eerste stap is dan ook dat SAVE meer zicht wil krijgen op hoe het met u gaat.
(…)
Stap 2:
Er zijn zorgen over hoe u de opvoeding van [de minderjarige] vormgeeft. Daarnaast geeft u [de minderjarige] geen (verbale en non-verbale) toestemming om op een andere plek te verblijven.
Om [de minderjarige] weer thuis te kunnen laten wonen zult u hulp moeten accepteren
(…)
Stap 3
Indien [de minderjarige] weer thuis gaat wonen dient u de beschikking rondom de omgang met zijn vader na te leven en het contact met vader te stimuleren.
(…)
5.5
De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling bij herhaling verklaard dat zij geen (psychische) problemen heeft en dat zij geen hulpverlening nodig heeft. De moeder heeft verder verklaard dat zij geen angsten en depressies heeft, maar dat zij juist positief is ingesteld. De moeder ziet daarom geen reden voor therapie, in welke vorm dan ook. Namens de moeder heeft haar advocaat tot slot aangevoerd dat de volgorde niet juist is dat [de minderjarige] eerst uit huis is geplaatst en dat de moeder pas daarna voorwaarden ontvangt waar zij aan moet voldoen.
5.6
Het hof stelt vast dat geen overeenstemming bestaat over de door de GI beschreven stappen, de daaraan gestelde voorwaarden en de bijbehorende verwachtingen waaraan door de moeder moet worden voldaan voordat een eventuele thuisplaatsing van [de minderjarige] kan worden onderzocht. Het is tot nu toe ook niet mogelijk gebleken om daarover in overleg te gaan. Weliswaar staat de moeder nu open voor contact tussen de vader en [de minderjarige] (stap 3), maar zij voldoet niet aan de andere stappen/voorwaarden/verwachtingen. De moeder weerspreekt dat zij hulpverlening nodig heeft, omdat zij in het verleden al hulp heeft gehad. Ook in hoger beroep is niet gebleken dat de moeder nu wel in staat is om [de minderjarige] te bieden wat hij op deze leeftijd nodig heeft. Uit de verklaringen van de moeder tijdens de mondelinge behandeling blijkt dat de moeder nog steeds achter haar handelen voorafgaand aan de uithuisplaatsing van [de minderjarige] staat en dat zij het heel moeilijk vindt om [de minderjarige] meer los te laten dan dat zij tot nu toe heeft gedaan. Onder deze omstandigheden is het hof van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing in een gezinshuis terecht is verlengd en er ook nu nog geen mogelijkheden zijn om [de minderjarige] weer bij zijn moeder te laten wonen.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking vernietigen, voor zover in die beschikking de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een pleeggezin is verlengd. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen, voor zover daarin de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een gezinshuis is verlengd.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 17 oktober 2024, voor zover daarin de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een pleeggezin is verlengd;
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 17 oktober 2024, voor zover daarin de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een gezinshuis is verlengd tot 31 mei 2025.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.B. de Groot, S. Kuijpers en D.J.M. van de Voort, bijgestaan door mr. M. van Esveld als griffier, en is op 13 maart 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.artikel 1:265b lid 1 BW