ECLI:NL:GHARL:2025:1463

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 maart 2025
Publicatiedatum
13 maart 2025
Zaaknummer
200.345.058
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake zorgregeling tussen ouders van minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de zorgregeling tussen de ouders van een minderjarige. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft bezwaar gemaakt tegen de door de rechtbank Midden-Nederland vastgestelde zorgregeling, die de vader de mogelijkheid biedt om de minderjarige om de twee weken te zien. De rechtbank had eerder bepaald dat de vader samen met de moeder belast is met het gezag over de minderjarige sinds 14 oktober 2024. De moeder verzocht het hof om de zorgregeling te herzien en terug te brengen naar halve dagen, met de argumentatie dat de opbouw van de zorgregeling te snel gaat en dat er behoefte is aan opvoedondersteuning voor de vader. Tijdens de mondelinge behandeling op 20 februari 2025 hebben beide ouders hun standpunten toegelicht. Het hof heeft vastgesteld dat de ouders sinds het vonnis in kort geding van 16 juli 2024 uitvoering geven aan de zorgregeling, maar dat er zorgen zijn over de loyaliteitsproblemen van de minderjarige. Het hof heeft geconcludeerd dat het in het belang van de minderjarige is om regelmatig contact te hebben met de vader en heeft de bestreden beschikking bekrachtigd, waarbij het hof benadrukt dat beide ouders moeten bijdragen aan een goede relatie tussen de minderjarige en beide ouders. De beslissing van het hof is genomen in het belang van de minderjarige, met de mogelijkheid voor de gecertificeerde instelling om de zorgregeling in de toekomst opnieuw te laten beoordelen indien nodig.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.345.058
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 572031)
beschikking van 13 maart 2025
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1]
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. L. Sinoo,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. M. Ahmadi.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 28 mei 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 21 augustus 2024;
  • het verweerschrift met producties, en
  • een journaalbericht namens de vader van 30 januari 2025 met producties.
2.2
Op 17 februari 2025 is de hierna te noemen minderjarige [de minderjarige] verschenen. [de minderjarige] heeft in aanwezigheid van de griffier met een raadsheer van het hof gesproken.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 20 februari 2025 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat, en
  • een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2016.
3.2
Tot 14 oktober 2024 oefende de moeder alleen het gezag uit over [de minderjarige] . Bij beschikking van 14 oktober 2024 heeft de rechtbank de vader naast de moeder belast met het gezag over [de minderjarige] .
3.3
Bij beschikking van 27 februari 2020 heeft de kinderrechter tijdens de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] een omgangsregeling vastgesteld.
Na het eindigen van de ondertoezichtstelling zijn de ouders overeengekomen dat de vader een keer per twee weken op vrijdag uit school onbegeleid omgang met [de minderjarige] heeft, de ene week in [woonplaats2] van 13.00 uur tot 18.00 uur en de andere week in [woonplaats1] van 14.00 uur tot 17.00 uur. Beide ouders zijn hierbij verantwoordelijk voor het halen en terugbrengen van [de minderjarige] .
3.4
Bij vonnis in kort geding van 16 juli 2024 heeft de voorzieningenrechter de moeder veroordeeld tot nakoming van de omgangsregeling zoals vastgelegd in de bestreden beschikking. Daarnaast heeft de voorzieningenrechter de moeder veroordeeld om aan de vader een dwangsom te betalen van € 150,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij de omgangsregeling niet nakomt, met een maximum van € 15.000,-.
3.5
Bij beschikking van 10 januari 2025 heeft de kinderrechter [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling Samen Veilig Midden-Nederland tot 10 januari 2026.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank op verzoek van de vader de omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] in die zin gewijzigd dat [de minderjarige] bij de vader verblijft één keer per twee weken van vrijdag uit school tot zondag 18.00 uur, waarbij de vader [de minderjarige] op vrijdag ophaalt uit school en de moeder [de minderjarige] op zondag ophaalt bij de vader.
De rechtbank heeft verder de volgende verdeling van vakanties en feestdagen vastgesteld:
  • in de even jaren verblijft [de minderjarige] de eerste drie weken van de zomervakantie de vader en de laatste drie weken bij de moeder. In de oneven jaren andersom;
  • in de even jaren is [de minderjarige] de eerste week van de kerstvakantie bij de vader en de tweede week bij de moeder. In de oneven jaren andersom, en
  • in de even jaren is [de minderjarige] met het Suikerfeest bij de vader en met het offerfeest bij de moeder. In de oneven jaren andersom.
Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat de moeder eens per maand informatie over [de minderjarige] aan de vader verstrekt over gewichtige aangelegenheden.
4.2
De moeder is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De moeder verzoekt het hof om, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en, het hof begrijpt, het verzoek in eerste aanleg van de vader om de omgangsregeling uit te breiden alsnog af te wijzen.
4.3
De vader voert verweer. De vader vraagt bij het hof om het verzoek in hoger beroep van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
In artikel 1:377e van het Burgerlijk Wetboek staat dat de rechter op verzoek van de ouders een beslissing over de omgang kan wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
5.2
Sinds 14 oktober 2024 is de vader samen met de moeder belast met het gezag over [de minderjarige] , zodat het hof de omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] verder de
zorgregelingzal noemen.
5.3
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de moeder haar verzoek in hoger beroep nader toegelicht. De moeder vindt dat de zorgregeling, zoals neergelegd in de bestreden beschikking, te snel wordt opgebouwd. De moeder vindt dat de zorgregeling moet worden teruggebracht naar halve dagen, zoals hiervoor onder 3.3 is beschreven. Daarnaast moet bij de vader opvoedondersteuning worden ingezet, want dat is volgens de moeder echt nodig.
5.4
Tijdens de mondelinge behandeling hebben de ouders verklaard dat zij sinds het vonnis in kort geding van 16 juli 2024, dus nu al bijna acht maanden, uitvoering geven aan de in de bestreden beschikking vastgestelde zorgregeling, met dien verstande dat [de minderjarige] wordt opgehaald door de moeder van de moeder. De moeder heeft verklaard zorgen te hebben over de (opvoed-)situatie bij de vader, maar zij heeft deze zorgen naar het oordeel van het hof onvoldoende nader onderbouwd of geconcretiseerd. Het hof is ook anderszins niet gebleken van zorgen in de opvoedsituatie bij de vader. Wel is duidelijk dat sprake is van loyaliteitsproblemen bij [de minderjarige] . [de minderjarige] zegt namelijk tegen beide ouders dat zij niet bij de andere ouder wil zijn en dat zij het bij de andere ouder niet fijn heeft. Het hof vindt dit zorgelijk en dit zal ook een aandachtspunt binnen de ondertoezichtstelling moeten zijn.
5.5
Het hof ziet onder de gegeven omstandigheden echter geen reden om de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling op dit moment te wijzigen. Hiertoe overweegt het hof dat het in het belang van [de minderjarige] is dat zij op regelmatige basis tijd doorbrengt met de vader, en meer dan de door de moeder voorgestane halve dag per twee weken. Het hof benadrukt dat het op de weg van beide ouders ligt om [de minderjarige] te stimuleren om contact te hebben met de andere ouder. Alleen dan kan [de minderjarige] met beide ouders onbelast contact hebben. Tot slot overweegt het hof dat binnen de uitgesproken ondertoezichtstelling verder kan worden onderzocht of de vastgestelde zorgregeling in het belang van [de minderjarige] is. Indien dit niet het geval blijkt te zijn, kan Samen Veilig de kinderrechter verzoeken om de zorgregeling in omvang te beperken of juist uit te breiden.

6.De slotsom

Op grond van wat hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking, voor zover deze gaat over de zorgregeling, bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 28 mei 2024, voor zover deze gaat over de zorgregeling.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. Phaff, J.B. de Groot en K. Hermsen, bijgestaan door mr. M. van Esveld als griffier, en is op 13 maart 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.