ECLI:NL:GHARL:2025:1462

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 maart 2025
Publicatiedatum
13 maart 2025
Zaaknummer
200.346.079
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vervangende toestemming erkenning minderjarige en omgangsregeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vervangende toestemming voor de erkenning van een minderjarige door de vader, die gedetineerd is. De rechtbank Midden-Nederland had eerder de verzoeken van de vader afgewezen, onder andere omdat de moeder ernstige angsten en spanningen ervaart in relatie tot de vader, die in het verleden betrokken is geweest bij criminele activiteiten en verslavingen. De rechtbank oordeelde dat de erkenning van de minderjarige door de vader de belangen van de moeder en het kind zou schaden. Het hof heeft deze overwegingen overgenomen en benadrukt dat de moeder niet alleen bang is voor de vader, maar ook voor de omgeving waarin hij verkeert. De vader heeft geen blijk gegeven van inzicht in zijn verantwoordelijkheden als ouder. Het hof heeft ook het verzoek van de vader om een omgangsregeling afgewezen, omdat de huidige omstandigheden niet in het belang van de minderjarige zijn. De moeder moet eerst haar trauma's verwerken voordat er ruimte is voor een omgangsregeling. Het hof heeft wel een informatieregeling vastgesteld, waarbij de moeder de vader eens per drie maanden op de hoogte moet stellen van belangrijke zaken met betrekking tot de ontwikkeling van de minderjarige. De beschikking van de rechtbank is bekrachtigd, en het hof heeft het verzoek van de vader om meer frequentie in de informatieregeling afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.346.079
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 551984)
beschikking van 13 maart 2025
inzake
[verzoeker],
gedetineerd in het justitieel complex [plaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. I.M. Thieme,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats1] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. P.W.M. Splinter.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de bijzondere curator],
kantoor houdende te [plaats2] ,
verder te noemen: de bijzondere curator.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 6 april 2023, 7 april 2023 en 20 juni 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
De beschikking van 20 juni 2024 wordt hierna ook de bestreden beschikking genoemd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 19 september 2024;
  • het verweerschrift van de moeder met producties;
  • journaalberichten namens de man van 4 en 17 februari 2025 met productie(s), en
  • een journaalbericht namens de moeder van 10 februari 2025 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 20 februari 2025 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat,
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
  • de bijzondere curator en
  • een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).

3.De feiten

3.1
De man en de moeder hebben een relatie met elkaar gehad.
3.2
De moeder is bevallen van [de minderjarige] , geboren [in] 2021.
De vader heeft [de minderjarige] niet erkend. De moeder oefent alleen het gezag uit over [de minderjarige] .
3.3
Tussen partijen is niet in geschil dat de man de verwekker van [de minderjarige] is.
3.4
De man heeft de rechtbank op 9 maart 2023 verzocht hem vervangende toestemming te verlenen om [de minderjarige] te erkennen, hem naast de moeder te belasten met het gezag over [de minderjarige] en om een omgangs- dan wel zorgregeling tussen hem en [de minderjarige] vast te stellen.
De man heeft zijn verzoek om naast de moeder te worden belast met het gezag over [de minderjarige] tijdens de mondelinge behandeling bij de rechtbank ingetrokken.
3.5
De moeder heeft in eerste aanleg verweer gevoerd en gevraagd de verzoeken van de man af te wijzen.
3.6
Bij beschikking van 6 april 2023 heeft de rechtbank de raad verzocht om te onderzoeken welke omgangs- dan wel zorgregeling in het belang van [de minderjarige] is en de rechtbank hierover te informeren.
3.7
Bij beschikking van 7 april 2023 heeft de rechtbank de bijzondere curator als zodanig benoemd.
3.8
De bijzondere curator heeft de rechtbank in eerste aanleg gevraagd het verzoek tot erkenning van [de minderjarige] toe te wijzen.
3.9
De raad heeft op 6 december 2023 gerapporteerd en geadviseerd. In dit rapport staat, voor zover hier van belang, het volgende:

Over de invulling van de omgangsregeling kan de RvdK momenteel geen advies geven, omdat de RvdK dit onder de huidige omstandigheden niet in het belang van [de minderjarige] acht. Moeder gaat namelijk gebukt onder haar angsten en spanningen omtrent vader, wat maakt dat zij niet de emotionele draagkracht beschikt om [de minderjarige] met voldoende rust en stabiliteit te begeleiden richting contact- en omgang.
Daarnaast is vader momenteel beperkt in zijn vrijheid. Zolang vader in hechtenis verblijft, zijn er wel mogelijkheden om tot contactherstel te komen. De setting waarin dit plaats zal vinden is echter niet natuurlijk en de frequentie zal niet bijdragen aan een gezonde hechting tussen vader en [de minderjarige] (één keer per drie maanden). De RvdK acht dit niet geschikt voor een tweejarig jongetje.
De RvdK is van mening dat de mogelijkheden tot contactherstel opnieuw bekeken dienen te worden zodra vader niet langer in zijn vrijheid beperkt is. Wanneer de veiligheid van [de minderjarige] gewaarborgd kan worden, acht de RvdK het van belang dat er alsnog contact en omgang tussen vader en [de minderjarige] wordt opgebouwd. Hierbij dient het tempo en het belang van [de minderjarige] bepalend te zijn. De RvdK adviseert vader om hier zelf, zodra hij niet langer in zijn vrijheid is beperkt en zijn leven op orde heeft, opnieuw een verzoek indient. De RvdK wil daarbij op merken dat dit een grotere kans van slagen heeft wanneer vader kan laten zien dat hij al jaren niet meer in aanmerking komt met justitie, niet meer in hechtenis hoeft te verblijven, geen drugs- en/of alcohol gebruikt en geen dreigende en stalkende houding meer aanneemt ten opzichte van moeder. Zodra vader zijn leven betert, biedt dit meer mogelijkheden om een ouder te kunnen zijn voor [de minderjarige] .
De RvdK begrijpt vaders behoefte aan informatie over [de minderjarige] . Ondanks dat de RvdK niet gevraagd is om hierover te adviseren, wil de RvdK wel aangeven dat een informatieplicht naar vader de meest passende en laagdrempelige stap zou zijn richting de betrokkenheid van vader in [de minderjarige] leven.

4.De omvang van het geschil

4.1
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking de verzoeken van de man afgewezen.
4.2
De man is met vijftien grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De man verzoekt het hof om die beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende:
zijn verzoek om vervangende toestemming te krijgen voor de erkenning van [de minderjarige] alsnog toe te wijzen;
een omgangsregeling tussen de man en [de minderjarige] vast te stellen, waarbij zij op de volgende wijze contact met elkaar hebben:
eens per twee weken een bezoekmoment in de familiekamer van de PI waar de man verblijft;
tijdens iedere ouder-kind-dag die door de PI wordt georganiseerd;
om de week een beeldbelmoment, op een nader overeen te komen en vast te stellen tijdstip;
twee keer per maand tijdens het verlof van de man, op een nader overeen te komen en vast te stellen tijdstip;
na het verlof dan wel aan het einde van de detentie van de man iedere week op een nader vast te stellen dag en tijdstip;
vast te stellen op een manier als het hof juist oordeelt;
bij aanvullend verzoek, een informatie- en consultatieregeling vast te stellen, waarbij de moeder gehouden is om de man te informeren en te consulteren bij iedere relevante gelegenheid die zich voordoet, alsmede waarbij de man maandelijks door de moeder wordt geïnformeerd over de ontwikkeling van [de minderjarige] , onder meer, maar niet uitsluitend, door toezending van:
een goed gelijkende kleurenfoto van [de minderjarige] ;
informatie over de ontwikkeling van [de minderjarige] ;
bijzonderheden ten aanzien van [de minderjarige] ;
iedere evaluatie van de peuterspeelzaal dan wel kinderopvang dan wel schoolrapport van [de minderjarige] ;
stukken en informatie met betrekking tot de bij [de minderjarige] betrokken hulpverlening;
stukken en informatie met betrekking tot de gezondheid van [de minderjarige] , alsmede informatie van bij [de minderjarige] betrokken medisch specialisten;
informatie rondom het sporten van [de minderjarige] ;
informatie rondom de hobby’s van [de minderjarige] ;
informatie rondom de vakantieplannen van [de minderjarige] .
4.3
De moeder voert verweer. Zij vraagt het hof om de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek in hoger beroep dan wel dat verzoek af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Vervangende toestemming erkenning
5.1
Als de toestemming van de moeder tot erkenning ontbreekt, kan op grond van artikel 1:204 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) de toestemming van de moeder van wie het kind de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, op verzoek van de man die het kind wil erkennen, door toestemming van de rechtbank worden vervangen, indien de erkenning de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind of de belangen van het kind niet zou schaden, en de man de verwekker is van het kind.
5.2
Voor de beantwoording van de vragen of de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met [de minderjarige] door de erkenning zouden worden geschaad en of een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van [de minderjarige] door de erkenning in het gedrang komt, komt het aan op een afweging van de belangen van alle betrokkenen. Hierbij dient als uitgangspunt te worden genomen dat zowel [de minderjarige] als de man er in beginsel recht op hebben dat hun relatie rechtens wordt erkend als een familierechtelijke betrekking. Het belang van de man bij de totstandkoming van deze betrekking kan echter niet zo zwaar wegen dat de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met [de minderjarige] geschaad zouden worden bij erkenning van de kinderen door de man of dat er ten gevolge van deze erkenning voor [de minderjarige] reële risico’s zijn dat hij wordt belemmerd in een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling.
5.3
De rechtbank heeft aan de man geen vervangende toestemming verleend om [de minderjarige] te erkennen. Daartoe heeft de rechtbank het volgende overwogen:
“3.6 De rechtbank zal hierna uitleggen waarom zij vindt dat er tussen partijen sprake is van een situatie dat de man geen vervangende toestemming kan worden verleend om [de minderjarige] te erkennen. Daarbij betrekt de rechtbank de informatie die de Raad in het rapport ten behoeve van het advies over de omgangsregeling heeft opgenomen. Uit dit rapport komt naar voren dat de moeder serieus gebukt gaat onder haar angsten en spanningen omtrent de man, wat maakt dat zij niet de emotionele draagkracht heeft om [de minderjarige] met voldoende rust en stabiliteit te begeleiden richting contact en omgang met de man. De Raad vindt dat een verzoek om omgang een grotere kans van slagen heeft wanneer de man kan laten zien dat hij al jaren niet meer in aanraking komt met justitie, niet meer in hechtenis hoeft te verblijven, geen drugs- en alcohol gebruikt en geen dreigende en stalkende houding meer aanneemt ten opzichte van de moeder. De Raad vindt dat zodra de man zijn leven betert, dit meer mogelijkheden biedt om een ouder te kunnen zijn voor [de minderjarige] .
3.7
De rechtbank maakt uit het rapport in combinatie met de informatie die de moeder heeft overgelegd op dat haar weerstand tegen de erkenning is gebaseerd op de verschillende vormen van serieus te nemen onveiligheid die zij heeft ervaren in relatie tot de man. Het gaat dan ook om meer dan een zekere emotionele weerstand als bedoeld in overweging 3.3. De vrouw heeft de gevolgen ervaren van de drank- en drugsverslaving van de man. De zwangerschap was niet gepland en op het moment dat de moeder er achter kwam dat zij zwanger was wist zij dat zij niet verder wilde met de man. Tijdens de zwangerschap heeft zij dreiging vanuit hem ervaren. De man zei haar dat als het kind eenmaal geboren was ouders weer bij elkaar zouden komen. Anders zou hij het van moeder afpakken en hem meenemen naar Marokko. De man verbood de vrouw om met een andere man samen te zijn. Dan zou hij moeders tanden uit de bek slaan en haar partner vermoorden. Gedurende de bevalling was de vader op de gang van het ziekenhuis, onder invloed van drugs en alcohol. Hij eiste zijn aanwezigheid op, hij schreeuwde en de beveiliging moest hem buiten zetten terwijl de moeder aan het bevallen was. Omdat de man bleef schreeuwen is hij uiteindelijk toegelaten. De man is de nacht in het ziekenhuis gebleven omdat hij niet weg wilde gaan. De volgende ochtend is de moeder door iemand opgehaald, de man is weggegaan en is later door de politie opgepakt.
De angst van de moeder komt verder voort uit de betrokkenheid van de man in het criminele circuit. De man heeft aangegeven dat hij drugs dealt en dat er op een gegeven moment een deal mislukt was De man heeft toen mensen voor het huis van de vrouw en [de minderjarige] laten posten om hen te beschermen. [de minderjarige] was toen zeven maanden en de moeder heeft toen besloten om het contact met de man te stoppen voor de veiligheid van [de minderjarige] , de moeder en de familie. Onlangs is een vriend van de vader omgekomen tijdens een steekincident. Dit was een fout volgens de man. eigenlijk had dit de man moeten zijn. De moeder is erg bang voor de man. ook omdat hij niet lang geleden tijdens een strafzitting de rechtbank heeft verteld dat de moeder nog steeds zijn vrouw is. Door deze omstandigheden leeft de moeder altijd in angst en heeft zij ook trauma's door de relatie die zij met de man heeft gehad. Sinds juni 2023 voert de moeder eenmaal in de twee á drie weken gesprekken met een psycholoog, en wanneer het nodig is. omdat de moeder zich tussentijds ergens zorgen over maakt, wordt er een extra gesprek ingepland Deze psycholoog heeft aan de Raad verteld dat de moeder aan de start van het traject zich zorgen maakt over zichzelf en de veiligheid van haar zoontje. Dit brengt bij haar heel veel spanning teweeg en dit beïnvloedt haar hele leven. De moeder stelt zich in de behandeling gemotiveerd en leerbaar op. Maar de psycholoog kan de spanningsbron niet veranderen. De psycholoog schat de spanningen van de moeder als invoelbaar in voor [de minderjarige] . deze spanningen zijn zelfs dermate groot dat het veel tijd en inspanning kost om hiermee om te leren gaan.
De Raad concludeert dat de terugkerende verslavingen van de man, zijn criminele activiteiten en de bedreigingen richting de moeder, veel impact hebben op de moeder. De Raad voor de Kinderbescherming heeft, onder andere om moeders angstige gevoel te kunnen weerleggen dan wel bevestigen, het Justitieel Documentatie Systeem van de man geraadpleegd. Hieruit blijkt dat de man in het verleden, maar ook in het heden, meermaals in aanraking is gekomen met justitie. De strafbare feiten waarvoor de man is aangehouden (en veroordeeld) worden door de man enigszins gebagatelliseerd. De man lijkt volgens dc Raad in ieder geval niet de vertaalslag te kunnen maken naar wat dit voor zijn vaderschap en voor de veiligheid van [de minderjarige] betekent. Hij legt de verantwoordelijkheid dat hij [de minderjarige] niet ziet bij de moeder.
3.8
Op basis van het voorgaande vindt de rechtbank dat sprake is van een meer dan gemiddelde emotionele belasting voor de moeder. De moeder woont in een woning met allerlei veiligheidsmaatregelen en durft niet alleen met [de minderjarige] de straat op uit angst voor de man of voor mensen die de man kwaad willen doen. Het verzoek tot erkenning veroorzaakt veel angst en spanning bij de moeder en dit merkt [de minderjarige] ook. De veilige opvoedingssituatie van [de minderjarige] komt hierdoor onder druk te staan. [de minderjarige] is namelijk, gelet op zijn jonge leeftijd sterk afhankelijk van de moeder. De man heeft er geen blijk van gegeven oog te hebben voor zijn eigen aandeel in de situatie waarin de moeder en [de minderjarige] verkeren in relatie tot hem. Dit maakt dat de rechtbank, de belangen van [de minderjarige] , de moeder en de man afwegende zal beslissen dat aan de man geen toestemming wordt verleend om [de minderjarige] te erkennen”
5.4
Net als de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen onderzoek overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat aan de man geen vervangende toestemming moet worden verleend om [de minderjarige] te erkennen. Het hof onderschrijft de overwegingen van de rechtbank zoals hiervoor weergegeven.
Het hof benadrukt dat de moeder niet alleen bang is voor de man, maar dat zij ook angst heeft voor het milieu waarin de man verkeert dan wel heeft verkeerd. Zelfs als de man moet worden gevolgd in zijn stelling dat de moeder voor hem niet bang (meer) hoeft te zijn, heeft de man geen invloed op het handelen van zijn omgeving. Gelet op de stukken vindt het hof deze angst ook zeer invoelbaar.
5.5
Dit neemt niet weg dat de moeder [de minderjarige] , waar nodig onder begeleiding van hulpverlening, statusvoorlichting zal moeten geven. Het is voor de identiteitsontwikkeling van [de minderjarige] belangrijk dat hij weet wie zijn vader is. [de minderjarige] stamt immers af van zowel de moeder als de man. De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard het belang van statusvoorlichting in te zien.
Omgangsregeling
5.6
De rechter stelt op verzoek van de ouders of van één van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een omgangsregeling vast of ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang.
In artikel 1:377a lid 3 BW staat dat de rechter het recht op omgang slechts ontzegt indien:
omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of
de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder heeft doen blijken, of d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
5.7
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking op het verzoek van de man om een omgangsregeling met [de minderjarige] vast te stellen het volgende overwogen:
“Zoals hiervoor al is overwogen. heeft de Raad in haar rapport geadviseerd het verzoek om het vaststellen van een omgangsregeling af te wijzen. De Raad vindt omgang onder de huidige omstandigheden niet in het belang van [de minderjarige] . De moeder heeft heel veel angsten en spanningen omtrent de man. wat maakt dat zij niet de emotionele draagkracht heeft om [de minderjarige] met voldoende rust en stabiliteit te begeleiden richting contact en omgang met de man. De moeder moet eerst haar trauma’s verwerken en de kans krijgen zich te ontwikkelen. Dat lukt niet wanneer zij continu met de man geconfronteerd wordt en haar trauma's aangewakkerd worden. De rechtbank begrijpt dat de man graag een rol wil spelen in het leven van zijn zoon, maar de rechtbank begrijpt ook de angsten van de moeder. Er bestaan grote twijfels rondom het verleden van de man en de man is nog volop bezig om weer een goede richting aan zijn leven te geven. De man zal eerst nog lange tijd in detentie verblijven en de rechtbank vindt dat de man vervolgens moet laten zien dat hij na zijn detentie een normaal leven kan opbouwen waarbij hij het vertrouwen van de moeder weer kan krijgen en duidelijk is dat [de minderjarige] op hem kan bouwen.”
5.8
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep zijn advies herhaald dat er op dit moment geen ruimte is om een omgangsregeling tussen de man en [de minderjarige] vast te stellen. De man is nu nog gedetineerd. Het ligt op de weg van de man om na zijn detentie zijn leven op orde te hebben zodat er ruimte kan ontstaan voor omgang.
5.9
Het hof onderschrijft het oordeel van de rechtbank en volgt het advies van de raad. Dat betekent dat het hof geen omgangsregeling tussen de man en [de minderjarige] zal vaststellen. De man heeft in hoger beroep geen feiten of omstandigheden aangevoerd die moeten leiden tot een ander oordeel. De man dient na het einde van zijn detentie zijn leven opnieuw in te richten. Als hem dit bestendig lukt, kunnen de mogelijkheden van een omgangsregeling opnieuw worden bezien.
Informatie- en consultatieregeling
5.1
In artikel 1:377b eerste lid BW staat dat de ouder die met het gezag is belast, gehouden is de niet met het gezag belaste ouder op de hoogte te stellen over gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind en deze te raadplegen - zo nodig door tussenkomst van derden - over daaromtrent te nemen beslissingen. Op verzoek van een ouder kan de rechter hiervoor een regeling vaststellen.
5.11
In lid 2 van artikel 1:377b BW staat dat, indien het belang van het kind zulks vereist de rechter zowel op verzoek van de met het gezag belaste ouder als ambtshalve kan bepalen dat het eerste lid van dit artikel buiten toepassing blijft.
5.12
De man heeft in hoger beroep verzocht een maandelijkse informatieregeling vast te stellen, voorzien van een goed gelijkende kleurenfoto. De moeder heeft toegezegd de man eens per drie maanden te zullen informeren, maar de moeder wil daarbij geen foto van [de minderjarige] verstrekken.
5.13
Net als de raad vindt het hof een informatieregeling in het belang van [de minderjarige] , maar het hof vindt de door de man verzochte frequentie - mede in het licht van de leeftijd van [de minderjarige] - te hoog omdat het hof dit te belastend vindt voor de moeder. De informatieverschaffing is belangrijk omdat de man met de informatie die de moeder verstrekt een beeld krijgt van [de minderjarige] en zijn ontwikkeling. Het hof zal een informatieregeling vaststellen, inhoudende dat de moeder eens per drie maanden gehouden is de man schriftelijk op de hoogte te stellen over gewichtige aangelegenheden met betrekking tot [de minderjarige] , zoals zijn persoonlijke ontwikkeling, hobby’s, sport, medische aangelegenheden en in de toekomst ook zijn ontwikkelingen op school.
Het hof neemt de angst van de moeder voor de omgeving waarin de man verkeert dan wel heeft verkeerd serieus. Om die reden zal het hof aan de informatieregeling niet de verplichting verbinden om aan de man een kleurenfoto te verstrekken.

6.De slotsom

Op grond van wat hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen. Aanvullend zal het hof een informatieregeling vastleggen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 20 juni 2024;
stelt aanvullend als informatieregeling vast dat de moeder eens per drie maanden gehouden is om de man schriftelijk op de hoogte te stellen over gewichtige aangelegenheden met betrekking tot [de minderjarige] , zoals zijn persoonlijke ontwikkeling, hobby’s, sport, medische aangelegenheden en in de toekomst zijn ontwikkelingen op school;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.B. de Groot, H. Phaff en K. Hermsen, bijgestaan door mr. M. van Esveld als griffier, en is op 13 maart 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.