ECLI:NL:GHARL:2025:1460

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 maart 2025
Publicatiedatum
13 maart 2025
Zaaknummer
200.336.623
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenbeschikking inzake verzoek tot vaststelling omgangsregeling tussen vader en minderjarige

In deze tussenbeschikking van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gedateerd 13 maart 2025, wordt het verzoek van de vader tot vaststelling van een omgangsregeling met zijn minderjarige kind besproken. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. L.L.A. Cox, heeft in hoger beroep verzocht om een omgangsregeling, terwijl de moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. E.E.M. Messink, zich hiertegen verzet. Het hof verwijst naar eerdere beslissingen en het verloop van het geding, waarbij de vader in een eerdere beschikking de kans heeft gekregen om zijn communicatie met de moeder en het kind te verbeteren. De vader heeft in de tussenliggende periode enkele kaarten gestuurd naar het kind, maar de moeder is van mening dat de vader niet voldoende heeft gedaan om aan de verwachtingen te voldoen. Tijdens de mondelinge behandeling op 20 februari 2025 zijn beide partijen aanwezig, en het hof heeft de inzet van de moeder gewaardeerd. Het hof besluit om de behandeling van het verzoek aan te houden voor negen maanden, waarin de vader de kans krijgt om zijn inzet te tonen en de communicatie te verbeteren. Het hof formuleert duidelijke aanwijzingen voor de vader en verzoekt hem om uiterlijk 2 januari 2026 verslag uit te brengen over de voortgang. De moeder krijgt de gelegenheid om hierop te reageren. De beslissing om verder te beslissen wordt aangehouden totdat het hof de informatie van de vader heeft ontvangen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.336.623
(zaaknummer rechtbank Gelderland 418347)
beschikking van 13 maart 2025
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. L.L.A. Cox,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats1] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. E.E.M. Messink.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van het geding tot 18 juni 2024 verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van die datum.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- een journaalbericht namens de vader van 19 december 2024 met producties, en
- een journaalbericht namens de moeder van 27 december 2024 met een productie.
1.3
Op 20 februari 2025 is de mondelinge behandeling voortgezet. Aanwezig waren:
  • de vader, zijn advocaat en de persoonlijk begeleider van de vader, aan wie bijzondere toegang is verleend om de mondelinge behandeling als toehoorder bij te wonen;
  • de moeder en haar advocaat, en
  • een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).

2.De motivering van de beslissing

2.1
Het hof blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in de beschikking van 18 juni 2024, voor zover hierna niet anders wordt overwogen of beslist.
2.2
In die beschikking heeft het hof als informatieregeling vastgesteld dat de moeder de vader maandelijks schriftelijk over [de minderjarige] informeert. Daarnaast heeft het hof de beslissing ten aanzien van de omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] aangehouden voor de duur van zes maanden. Het hof heeft in dit kader (onder 5.8 slot) overwogen:

Om de vicieuze cirkel te doorbreken wil het hof de vader nog een kans geven om te laten zien dat hij in staat is en het volhoudt op gepaste wijze met de moeder en [de minderjarige] te communiceren. Een laagdrempelige manier om contact te hebben is dat de vader maandelijks een kaart stuurt of bijvoorbeeld een tekening, omdat de vader graag tekent en dit misschien goed bij hem past. Ook kan vader dan - op gepaste wijze - reageren op de informatie over [de minderjarige] die hij heeft ontvangen van de moeder. Dit alles is ook voor de ontwikkeling van [de minderjarige] belangrijk, omdat hij dan merkt dat zijn vader aan hem denkt. Met deze kans kan de vader de komende zes maanden aantonen dat hij in staat en bereid is zich volledig in te zetten om op een behoorlijke manier invulling te geven aan het contact met de moeder en [de minderjarige] .
2.3
De vader heeft het hof op 19 december 2024 bericht dat hij heeft aangetoond dat hij in staat én bereid is om zich volledig in te zetten om op een behoorlijke manier invulling te geven aan het contact met de moeder en [de minderjarige] . De vader heeft op gepaste wijze gereageerd op de verslagen van de moeder. De vader is trots op [de minderjarige] en wil dit ook naar [de minderjarige] uitdragen. De afgelopen periode heeft de vader ook drie kaarten naar [de minderjarige] gestuurd. De vader heeft dit bewust niet maandelijks gedaan, omdat hij niet opdringerig wilde overkomen en [de minderjarige] op deze manier kon wennen dat de vader weer contact zoekt. De vader meent onder deze omstandigheden dat hij heeft laten zien dat hij een positieve gedragsverandering heeft doorgemaakt, dat hij invulling kan geven aan het contact met de moeder en [de minderjarige] en dat hij daarbij ook het belang van [de minderjarige] vooropstelt. De vader is daarom van mening dat zijn verzoek om een (fysieke) omgangsregeling vast te stellen moet worden toegewezen.
2.4
De moeder heeft het hof op 27 december 2024 geschreven dat de vader de hem geboden kansen niet heeft gepakt. Dit verbaast haar niet, maar zij had het graag anders gezien voor [de minderjarige] . De vader heeft eenzijdig, dus zonder enig overleg, besloten om de kaartjes te beperken tot eens per twee maanden. Dit getuigt niet van een goede communicatie en maakt het lastig voor de moeder en [de minderjarige] om in te schatten wat zij van de vader kunnen verwachten. De kaartjes hebben ook weinig inhoud. Bovendien had de vader kunnen en/of moeten vragen wat [de minderjarige] van de kaartjes vond en of de frequentie moest worden aangepast. Dat de vader dat niet heeft gedaan, vindt de moeder een gemiste kans. Voor [de minderjarige] is het volgens de moeder moeilijk om te reageren op de kaartjes, want die roepen juist vragen en onrust op bij [de minderjarige] .
De moeder heeft zich wel gehouden aan haar informatieverplichting. De vader heeft op die informatie gereageerd, maar heeft daarmee niets gedaan richting [de minderjarige] , omdat hij daartoe volgens de moeder niet in staat is. Zij is er ook van overtuigd dat de antwoorden op haar berichten niet van de vader zelf afkomstig zijn. Het is namelijk niet zijn stijl van reageren.
De moeder meent concluderend dat de vader niet aan de opdracht van het hof heeft voldaan. Indien de contacten worden voortgezet, is volgens de moeder een onderzoek door de raad nodig. Daarbij moet worden onderzocht welke (opvoed)ondersteuning de vader nodig heeft. Voor begeleide omgang vindt de moeder het nu in ieder geval te vroeg.
2.5
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de moeder verklaard dat [de minderjarige] blij is als hij iets van de vader hoort. Zij heeft herhaald dat het voor [de minderjarige] fijner zou zijn als de kaartjes wat meer inhoud zouden hebben en als deze met een vaste regelmaat worden verstuurd zodat [de minderjarige] weet waar hij aan toe is. Hoewel de moeder niet blij was met de beslissing van het hof in de tussenbeschikking ziet zij dat het een voorzichtig positief effect heeft gehad. Het hof ziet en waardeert de inzet van de moeder, die daarmee haar eigen belangen en emoties opzij schuift voor het belang van [de minderjarige] .
2.6
De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat hij zijn best heeft gedaan om positief te reageren op de informatie van de moeder. De reden dat de vader in de tekst op de kaarten niet heeft gereageerd op de informatie van de moeder lijkt te zijn ingegeven door een misverstand. Daar wil hij zich nu voor inzetten.
2.7
Het hof spreekt de hoop uit dat deze voorzichtige positieve ontwikkeling zich zal blijven doorzetten en zal de behandeling van het verzoek in hoger beroep daarom aanhouden voor de duur van negen maanden.
In deze periode ligt het op de weg van de vader om te laten zien dat hij zich wil blijven inzetten om het contact met de moeder en [de minderjarige] te herstellen en hun vertrouwen te winnen. Het hof zal de ouders, met name de vader, voor deze periode duidelijke en concrete aanwijzingen meegeven. Het hof adviseert de vader daarom met klem om zich aan deze aanwijzingen te houden, zodat de moeder en [de minderjarige] weten wat zij kunnen verwachten van de vader en de vader aan de moeder en [de minderjarige] laat zien dat hij betrouwbaar is.
2.8
Het hof formuleert de volgende aanwijzingen:
  • de vader blijft op gepaste wijze reageren op de informatie van de moeder over [de minderjarige] als hij [de minderjarige] een kaartje stuurt (en dus richting [de minderjarige] en niet richting de moeder);
  • de vader stuurt
  • als het de vader een maand niet lukt om [de minderjarige] te schrijven, dan laat hij de moeder dit weten;
  • de vader de moeder melden zich allebei aan bij hun eigen sociale wijkteam (SWT);
  • in overleg met het SWT melden beide ouders zich tijdig aan voor begeleide omgang, zodat over negen maanden kan worden onderzocht of er mogelijkheden zijn om daarmee te starten. Door tijdige aanmelding hoeven de ouders niet op een wachtlijst te worden geplaatst, in het geval [de minderjarige] toe is aan begeleide omgang.
2.9
Het hof verzoekt de vader om uiterlijk 2 januari 2026 het hof, in afschrift aan de moeder en de raad, te informeren over het verloop van het voorgaande. Het hof zal de moeder in de gelegenheid stellen om uiterlijk twee weken na ontvangst van de hiervoor genoemde informatie haar schriftelijke reactie op deze informatie bij het hof in te dienen, in afschrift aan de vader en de raad. Daarna zal het hof de zaak op de stukken afdoen, tenzij het hof, al dan niet op een gemotiveerd verzoek hiertoe van een van de partijen, aanleiding ziet om een nieuwe mondelinge behandeling te plannen.

3.De slotsom

Voordat het hof beslist op het verzoek in hoger beroep ten aanzien van de omgangsregeling zal het hof de behandeling van de zaak aanhouden in afwachting van het verloop van het contact van de vader met de moeder en [de minderjarige] zoals hiervoor beschreven.

4.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
alvorens verder te beslissen op het hoger beroep voor zover het hoger beroep betrekking heeft op het verzoek van de vader een omgangsregeling met [de minderjarige] vast te stellen:
verzoekt de vader uiterlijk 2 januari 2026 de informatie aan te leveren zoals hiervoor onder rechtsoverweging 2.8 en 2.9 weergegeven, met daarvan een afschrift aan de moeder en de raad;
stelt de moeder in de gelegenheid uiterlijk twee weken na ontvangst van voornoemde informatie haar schriftelijke reactie op deze informatie bij het hof in te dienen, met daarvan een afschrift aan de vader en de raad;
bepaalt dat het hof na ontvangst van voornoemde informatie de zaak verder op de stukken zal afdoen, tenzij het hof, al dan niet op een gemotiveerd verzoek hiertoe van een van de partijen, aanleiding ziet om een nieuwe mondelinge behandeling te plannen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.B. de Groot, H. Phaff en K. Hermsen, bijgestaan door mr. M. van Esveld als griffier, en is op 13 maart 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.