Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster in hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van een meerderjarig kind tot vernietiging van de erkenning door haar biologische vader. De verzoekster, die in 2001 is geboren, heeft in eerste aanleg een verzoek ingediend bij de rechtbank Midden-Nederland om de erkenning door haar vader te vernietigen, maar dit verzoek werd afgewezen. De verzoekster is van mening dat de erkenning een negatieve invloed heeft op haar privéleven en dat de rechtbank geen deugdelijke belangenafweging heeft gemaakt. Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij de vader niet is verschenen, ondanks een behoorlijke oproeping. De verzoekster heeft haar situatie uiteengezet, waarbij zij stelt dat de erkenning door haar vader haar psychisch welzijn schaadt en dat er geen contact meer is tussen hen. Het hof heeft de wettelijke regel van artikel 1:205 BW in overweging genomen, die bepaalt dat vernietiging van de erkenning alleen mogelijk is als de erkenner niet de biologische vader is. Het hof concludeert dat de inmenging in het recht op respect voor het privéleven van de verzoekster noodzakelijk is, omdat de erkenning de juridische bevestiging is van de feitelijke situatie dat de vader de biologische vader is. Het hof heeft de belangen van de verzoekster en de vader tegen elkaar afgewogen en is tot de conclusie gekomen dat het hoger beroep niet slaagt. De beschikking van de rechtbank is bekrachtigd.