In deze zaak heeft de moeder hoger beroep ingesteld tegen een vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland, waarin een zorgregeling voor hun minderjarige kind is vastgesteld. De ouders, die gezamenlijk gezag uitoefenen over hun kind, zijn in conflict over de hoofdverblijfplaats en omgangsregeling. De vader heeft verzocht om de hoofdverblijfplaats van de minderjarige voorlopig bij hem vast te stellen, terwijl de moeder zich verzet tegen deze vordering. Tijdens de mondelinge behandeling hebben beide ouders ingestemd met een zorgregeling die door de raad voor de kinderbescherming is geadviseerd. Het hof heeft geoordeeld dat het niet in het belang van de minderjarige is om haar tijdelijk aan de vader toe te vertrouwen, gezien het gebrek aan contact tussen hen en de noodzaak voor begeleide omgang. Het hof heeft de zorgregeling bevestigd, waarbij de omgang tussen de vader en de minderjarige onder begeleiding zal plaatsvinden, met als doel de zorgregeling in te laten gaan in het weekend van 7 maart 2025. De moeder heeft een dwangsom opgelegd gekregen voor het niet naleven van de zorgregeling, maar het hof heeft bepaald dat tot nu toe geen dwangsommen zijn verbeurd. De beslissing van de voorzieningenrechter is bekrachtigd, met de toevoeging van een tijdschema voor de zorgregeling.