ECLI:NL:GHARL:2025:141

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 januari 2025
Publicatiedatum
15 januari 2025
Zaaknummer
200.347.646
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake zorgregeling voor minderjarige met ouders in conflict

In deze zaak heeft de moeder hoger beroep ingesteld tegen een vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland, waarin een zorgregeling voor hun minderjarige kind is vastgesteld. De ouders, die gezamenlijk gezag uitoefenen over hun kind, zijn in conflict over de hoofdverblijfplaats en omgangsregeling. De vader heeft verzocht om de hoofdverblijfplaats van de minderjarige voorlopig bij hem vast te stellen, terwijl de moeder zich verzet tegen deze vordering. Tijdens de mondelinge behandeling hebben beide ouders ingestemd met een zorgregeling die door de raad voor de kinderbescherming is geadviseerd. Het hof heeft geoordeeld dat het niet in het belang van de minderjarige is om haar tijdelijk aan de vader toe te vertrouwen, gezien het gebrek aan contact tussen hen en de noodzaak voor begeleide omgang. Het hof heeft de zorgregeling bevestigd, waarbij de omgang tussen de vader en de minderjarige onder begeleiding zal plaatsvinden, met als doel de zorgregeling in te laten gaan in het weekend van 7 maart 2025. De moeder heeft een dwangsom opgelegd gekregen voor het niet naleven van de zorgregeling, maar het hof heeft bepaald dat tot nu toe geen dwangsommen zijn verbeurd. De beslissing van de voorzieningenrechter is bekrachtigd, met de toevoeging van een tijdschema voor de zorgregeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.347.646
zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 579345
arrest van 14 januari 2025
in de zaak van
[verzoekster]
die woont in [woonplaats1]
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de voorzieningenrechter optrad als gedaagde
hierna: de moeder
advocaat: mr. J.J. van Ewijk
tegen
[verweerder]
die woont in [woonplaats1]
die ook hoger beroep heeft ingesteld
en bij de voorzieningenrechter optrad als eiser
hierna: de vader
advocaat: mr. G.H.M. van Laarhoven.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
De moeder heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht (hierna: de voorzieningenrechter), van 26 september 2024 (verder ook: het vonnis in kort geding).
Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep met grieven van 21 oktober 2024;
  • de memorie van antwoord tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep;
  • de memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep en
  • een journaalbericht van 24 december 2024 namens de moeder met producties.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft op 7 januari 2025 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat, en
  • een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).

2.De kern van de zaak

2.1.
De vader en de moeder zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2022.
De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige] .
2.2
De vader heeft in eerste aanleg de voorzieningenrechter verzocht om, uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat:
  • de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] voorlopig bij hem wordt vastgesteld, in afwachting van het inhoudelijk overleg tussen de ouders met betrekking tot een op te stellen ouderschapsplan;
  • de moeder [de minderjarige] naar de vader brengt binnen één week na de datum van de nog te bepalen mondelinge behandeling dan wel binnen één week van het vonnis in kort geding onder verbeurte van een dwangsom van € 200,- voor elke week dat de moeder nalatig blijft om aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum van € 9.500,-;
  • de moeder gerechtigd is tot omgang en contact met [de minderjarige] van maandag tot maandag (één week aaneengesloten) per veertien dagen, en
  • met een kostenveroordeling.
2.3
De moeder heeft in eerste aanleg verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen.
2.4
De voorzieningenrechter heeft in het vonnis in kort geding de moeder veroordeeld tot nakoming van de volgende zorgregeling, waarbij [de minderjarige] bij de vader is:
  • een weekend per veertien dagen van vrijdag 17.00 uur tot maandag 9.00 uur; en
  • in de week dat [de minderjarige] het weekend niet bij de vader is van dinsdag 9.00 uur tot woensdag 9.00 uur.
Daarnaast heeft de voorzieningenrechter de moeder veroordeeld een dwangsom aan de vader te betalen van € 200,- voor iedere dag of een gedeelte van een dag dat zij niet aan de uitgesproken veroordeling voldoet tot een maximum van € 9.500,- is bereikt. Tot slot heeft de voorzieningenrechter de kosten van de procedure gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
2.5
In hoger beroep heeft de moeder, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, gevorderd:
  • primairom het vonnis in kort geding te vernietigen en
  • subsidiaireen zorgregeling vast te stellen die voorziet in professionele begeleiding dan wel een zorgregeling als het hof juist oordeelt, zo nodig met oplegging van dwangmiddelen die proportioneel en effectief van aard zijn.
2.6
De vader voert verweer en heeft incidenteel hoger beroep ingesteld. De vader vordert in het principaal hoger beroep om de vorderingen van de moeder af te wijzen en in het incidenteel hoger beroep, opnieuw recht doende en uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat:
  • het verblijf van [de minderjarige] voorlopig bij de vader wordt bepaald met toevertrouwing van [de minderjarige] aan de vader;
  • een zorgregeling met de moeder wordt vastgesteld die passend is bij de ontwikkelingsleeftijd van [de minderjarige] , met overdracht op het kinderdagverblijf,
  • kosten rechtens.
2.7
De moeder voert verweer in het incidenteel hoger beroep. De moeder vordert dat het hof:
  • primairde vader niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn incidentele vordering dan wel deze vordering zal afwijzen; of
  • subsidiairde vader niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn vordering om [de minderjarige] aan hem toe te vertrouwen; en
  • een zorgregeling zal vaststellen die door een professionele instelling wordt begeleid voor ten minste vier keer (om de week) met aansluitend stapsgewijze onbegeleid contact.

3.Het oordeel van het hof

Schorsing werking bestreden vonnis?
3.1
De moeder heeft gevorderd om de werking van het vonnis in kort geding te schorsen.
Het hof beslist vandaag op de vorderingen in hoger beroep, zodat de moeder geen belang (meer) heeft bij haar vordering om de werking van het vonnis in kort geding te schorsen. Het hof zal deze vordering daarom afwijzen.
[de minderjarige] aan vader toevertrouwen?
3.2
De vader heeft in hoger beroep gevorderd om de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] voorlopig bij hem vast te stellen om zo te voorkomen dat hij wordt geconfronteerd met een voldongen feit ten aanzien van haar hoofdverblijfplaats. De vader heeft in dit kader aangevoerd dat de moeder zonder zijn instemming met [de minderjarige] naar een andere gemeente is vertrokken en [de minderjarige] ondanks zijn bezwaren heeft ingeschreven op een ander adres in de basisregistratie personen (BRP).
3.3
Gelet op de huidige stand van zaken is het hof van oordeel dat het niet in het belang van [de minderjarige] is om haar op dit moment (tijdelijk) aan de vader toe te vertrouwen. Het hof onderschrijft de overwegingen van de voorzieningenrechter over de hoofdverblijfplaats. Daarbij komt dat [de minderjarige] en de vader, die inmiddels meer dan acht maanden geen contact meer hebben met elkaar, zoals hierna zal worden overwogen, zullen starten met begeleide omgang, zodat het ook om die reden niet voor de hand ligt om [de minderjarige] nu aan de vader toe te vertrouwen.
Zorgregeling
3.4
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de ouders zich hebben aangemeld bij [naam1] in [plaats1] voor begeleide omgang. De moeder heeft inmiddels een intake gehad en zij en [de minderjarige] hebben kennis gemaakt met de begeleidster van de omgang en de locatie bezocht. Ook de vader heeft contact gehad met een medewerker van [naam1] . De eerste begeleide omgang staat gepland op 15 januari 2025.
3.5
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat de vader en [de minderjarige] al veel te lang geen contact meer hebben. Dat contact zal zo snel mogelijk moeten worden hersteld en opgebouwd. Nu partijen zich hebben aangemeld bij [naam1] is het volgens de raad belangrijk dat [naam1] de omgang gedurende korte tijd begeleidt, in de opbouw naar de zorgregeling die de voorzieningenrechter heeft bepaald. Wekelijks contact is in dat licht, mede gelet op de jonge leeftijd van [de minderjarige] , in haar belang en de opbouwfase dient ook overnachtingen te omvatten.
3.6
De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard zich te kunnen vinden in het advies van de raad. Zij verblijft in [plaats2] en er zijn voor haar wel financiële belemmeringen om wekelijks naar [plaats1] te reizen, maar zij zal zich inspannen om de benodigde financiële middelen te verkrijgen. De moeder heeft verder verklaard dat zij zich kan vinden in het door de raad geschetste tijdspad dat in een periode van twee maanden wordt toegewerkt naar de door de voorzieningenrechter vastgestelde zorgregeling. Desgevraagd heeft de moeder verklaard dat zij zich realiseert dat [de minderjarige] in de opbouwfase al overnachtingen bij de vader zal krijgen en dat [de minderjarige] vanaf maart 2025 meerdere keren achter elkaar bij de vader zal overnachten en dat zij dit uitgangspunt onderschrijft.
3.7
De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard zich ook te kunnen vinden in het advies van de raad, met dien verstande dat er geen open einde mag zijn. De vader wil graag dat duidelijk is op welk moment de door de voorzieningenrechter vastgestelde zorgregeling ingaat.
3.8
Het hof onderschrijft het advies van de raad en neemt dit over. Het contact tussen de vader en [de minderjarige] moet zo snel mogelijk worden hersteld en dat is ook overeenkomstig de wens van partijen. Het contact tussen de vader en [de minderjarige] zal gedurende korte tijd moeten worden begeleid, omdat zij elkaar inmiddels al ruim acht maanden niet hebben gezien. Het hof zal daarom bepalen dat de omgang tussen de vader en [de minderjarige] gedurende korte tijd zal plaatsvinden onder de regie en begeleiding van [naam1] . In het weekend van 7 maart 2025 dient vervolgens de door de voorzieningenrechter vastgestelde zorgregeling in te gaan. Dat betekent dat al voor die datum [de minderjarige] een of meer nachten bij de vader heeft doorgebracht. Zowel de vader als de moeder hebben tijdens de mondelinge behandeling met deze opbouwende regeling ingestemd en verklaard dat het doel is dat er in maart 2025 onbegeleid contact zal zijn overeenkomstig de beslissing van de voorzieningenrechter. De invulling van de zorgregeling en de inspanningen van de ouders kunnen bij dit tijdschema tijdens de mondelinge behandeling van de bodemprocedure bij de rechtbank op 13 maart 2025 worden besproken en geëvalueerd.
Dwangsom
3.9
De voorzieningenrechter heeft aan de moeder een dwangsom opgelegd, omdat de moeder in eerste aanleg bleef volharden in haar opvatting dat er geen omgang kon zijn tussen de vader en [de minderjarige] . De moeder was ook niet bereid om mee te denken aan een oplossing.
3.1
Het hof laat de aan de moeder opgelegde dwangsom in stand. Weliswaar heeft de moeder tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep verklaard dat zij - inmiddels - wil meewerken aan begeleide omgang en dat het einddoel onbegeleide omgang is, maar zij heeft tot nu toe nog niet laten zien dat zij ook daadwerkelijk aan de totstandkoming van de zorgregeling meewerkt of zal meewerken. In de tussenliggende periode heeft de moeder onvoldoende actie ondernomen en nog tijdens de mondelinge behandeling heeft de advocaat van de moeder verklaard dat er op dit moment alleen mogelijkheden zijn voor beeldbellen tussen de vader en [de minderjarige] . Het ligt op de weg van de moeder om te laten zien dat zij zich inspant om het contact tussen de vader en [de minderjarige] te herstellen en dat zij haar gedane toezeggingen nakomt.
Conclusie
3.11
Gelet op het voorgaande zal het hof het bestreden vonnis bekrachtigen, met dien verstande dat de door de voorzieningenrechter vastgestelde zorgregeling ingaat in het weekend van 7 maart 2025. De periode vanaf heden tot 7 maart 2025 wordt gebruikt om onder de regie van [naam1] het contact tussen de vader en [de minderjarige] te herstellen, waarbij minimaal één keer per week contact plaatsvindt tussen de vader en [de minderjarige] en voorafgaand aan 7 maart 2025 enkele overnachtingen. Het voorgaande betekent dat de moeder tot op heden nog geen dwangsommen heeft verbeurd.

4.De beslissing

Het hof:
4.1.
bekrachtigt het vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 26 september 2024;
4.2.
bepaalt aanvullend dat de door de voorzieningenrechter vastgestelde zorgregeling ingaat in het weekend van 7 maart 2025 en dat de voorliggende periode wordt gebruikt voor contactherstel en -opbouw tussen de vader en [de minderjarige] zoals hierboven beschreven;
4.3.
verstaat dat de door de voorzieningenrechter opgelegde dwangsom in stand blijft, waarbij het hof aanvullend bepaalt dat tot op heden geen dwangsommen zijn verbeurd, maar dat de moeder deze wel zal verbeuren als zij de aanwijzingen van [naam1] niet opvolgt en/of de zorgregeling vanaf 7 maart 2025 niet nakomt;
4.4.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.5.
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.B. de Groot, R. Prakke-Nieuwenhuizen en I.G.M.T. Weijers-van der Marck en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 14 januari 2025.