ECLI:NL:GHARL:2025:1392

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 maart 2025
Publicatiedatum
11 maart 2025
Zaaknummer
200.340.340
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van bewindvoerder wegens gewichtige redenen en beoordeling van functioneren in andere dossiers

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over het ontslag van een bewindvoerder, [verzoeker], die was benoemd voor de rechthebbende. De kantonrechter had [verzoeker] op goede gronden ontslagen wegens gewichtige redenen, waaronder het niet op orde hebben van de administratie en het in rekening brengen van onterecht hoge kosten. Het hof bevestigde dat het handelen van [verzoeker] als budgetbeheerder voorafgaand aan zijn benoeming tot bewindvoerder negatief heeft bijgedragen aan de financiële situatie van de rechthebbende. De kantonrechter had terecht het functioneren van [verzoeker] in andere dossiers betrokken bij de beoordeling van zijn geschiktheid als bewindvoerder. Het hof oordeelde dat de kantonrechter niet alleen de specifieke zaak, maar ook de bredere context van [verzoeker]'s functioneren in andere dossiers in aanmerking mocht nemen. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van professionele bewindvoerders en de noodzaak om zorgvuldig om te gaan met de belangen van rechthebbenden. Het hof bekrachtigde de beschikking van de kantonrechter en bevestigde het ontslag van [verzoeker] als bewindvoerder.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.340.340
(zaaknummer rechtbank Overijssel 10839578 BM VERZ 23-2014)
beschikking van 11 maart 2025
inzake
[verzoeker],
h.o.d.n.
[naam1],
tevens h.o.d.n.
[naam2],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: [verzoeker] ,
advocaat: mr. H.L. Thiescheffer.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de rechthebbende],
wonende te [woonplaats2]
verder te noemen: de rechthebbende,
en
[de vader van rechthebbende],
wonende te [woonplaats3] ,
de vader van de rechthebbende,
en
[de moeder van rechthebbende],
wonende te [woonplaats3] ,
de moeder van de rechthebbende,
en
[de broer van rechthebbende],
wonende te [woonplaats3] ,
de broer van de rechthebbende,
en
[de zus van rechthebbende],
wonende te [woonplaats3] ,
de zus van de rechthebbende,
en
[de bewindvoerder] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
in haar hoedanigheid van bewindvoerder van de rechthebbende,
verder te noemen: [de bewindvoerder] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo van 22 januari 2024, uitgesproken onder zaaknummer 10839578 BM VERZ 23-2014. Die beschikking wordt hierna ook ‘de bestreden beschikking’ genoemd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit het beroepschrift met producties, ingekomen op 22 april 2024.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 26 november 2024 plaatsgevonden. Bij deze mondelinge behandeling waren [verzoeker] en zijn advocaat aanwezig. De belanghebbenden zijn niet naar de zitting gekomen. Zij hebben geen verweer gevoerd.
2.3
De in deze beschikking opgenomen citaten zijn letterlijk uit de desbetreffende stukken overgenomen, dat wil zeggen inclusief taalfouten en/of verschrijvingen.

3.De feiten

3.1
Op 5 april 2023 zijn [verzoeker] en de rechthebbende een overeenkomst aangegaan van budgetbeheer. De overeenkomst omvat onder meer de volgende bepalingen:
“Artikel 1 Inwerkingtreding
Deze overeenkomst zal per datum van ondertekenen ingaan, wordt dan aangegaan voor een periode van 12 maanden en zal telkens voor een zelfde periode worden verlengd. Opzegging kan schriftelijk na de eerste periode met inachtneming van 1 kalendermaand.
Artikel 2 Acceptatie
Budgetbeheerder neemt per bovengenoemde datum cliënt in budgetbeheer inhoudende dat de budgetbeheerder alle inkomsten die zijn opgenomen in de begroting zal ontvangen op een op cliënt naam gestelde rekening. Van deze inkomsten zal de budgetbeheerder de vaste lasten betalen die in de begroting zijn opgenomen.
Artikel 3 Kosten
Deze kosten bestaan uit maandelijkse beheerkosten, een eenmalige opslagvergoeding en extra werkzaamheden (optioneel) welke gelijk is aan de kosten van bewindvoering conform de regeling curatoren, bewindvoerders en mentoren.
Artikel 4 Machtiging
Cliënt machtigt de budgetbeheerder om:
• Al hetgeen te verrichten dal voor een goed verloop van het budgetbeheer noodzakelijk is;
• Informatie in te winnen bij derden;
• Wijzigingen door te geven aan derden omtrent betalingen en postadres;
• De huidige en toekomstige inkomsten, van welke aard dan ook, in ontvangst te nemen;
• De vaste lasten te wijzigen en/of op te zeggen.”
3.2
Eveneens op 5 april 2023 heeft de rechthebbende verklaard dat zij een aantal documenten heeft ontvangen en/of ondertekend. Die verklaring luidt onder meer als volgt:
“Naar aanleiding van het huisbezoek welke plaats heeft gevonden bij u thuis op bovenvermelde datum verklaart u:
• Ik heb het verzoek tot onderbewindstelling, plan van aanpak een aanvullend plan van aanpak ondertekend nadat ik dit heb gelezen en akkoord heb bevonden. Ik ben tevens op de hoogte van de kosten van bewindvoering. Afhankelijk van mijn persoonlijke situatie en het beleid van de gemeente waarin ik woon kom ik mogelijk in aanmerking voor bijzondere bijstand voor deze kosten.
• Ik heb de budgetbeheerovereenkomst getekend en ben ervan op de hoogte dat er kosten
verbonden zijn aan budgetbeheer.”
3.3
Het verzoekschrift van de rechthebbende tot onderbewindstelling is door de kantonrechter ontvangen op 21 april 2023. Dit verzoekschrift en het bijbehorende plan van aanpak zijn niet in deze procedure overgelegd.
3.4
Bij beschikking van 11 mei 2023 heeft de kantonrechter wegens verkwisting of het hebben van problematische schulden tot en met 11 mei 2028 een bewind ingesteld over alle goederen die toebehoren of zullen toebehoren aan de rechthebbende en [verzoeker] tot bewindvoerder benoemd.
3.5
De onderbewindstelling is uitgesproken zonder dat de kantonrechter de rechthebbende en de belanghebbenden heeft gehoord. Uit de beschikking van 11 mei 2023 blijkt niet dat de kantonrechter de belanghebbenden als zodanig heeft aangemerkt.
3.6
Bij brief van 26 augustus 2023 aan de rechtbank Noord-Nederland hebben twee voormalige medewerkers van [verzoeker] die rechtbank op de hoogte gesteld over door hen waargenomen onregelmatigheden in de financiële en administratieve bedrijfsvoering van [verzoeker] . [verzoeker] heeft op die brief gereageerd bij brief van 30 september 2023.
Op 6 oktober 2023 is [verzoeker] door de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland gehoord en door de kantonrechter aansluitend op dat verhoor per die dag geschorst in al zijn dossiers voor de duur van het onderzoek in de zaken die onder toezicht van rechtbank Noord-Nederland vallen. Daarbij zijn [naam3] BV tot tijdelijke bewindvoerder of curator en [naam4] BV tot tijdelijke mentor benoemd.
3.7
De kantonrechter in de rechtbank Overijssel heeft [verzoeker] bij brief van 23 oktober 2023 opgeroepen voor een zitting op 17 november 2023 om [verzoeker] te horen over diverse termijn overschrijdingen in verschillende door [verzoeker] behandelde dossiers. [verzoeker] is zonder bericht van verhindering niet op die zitting verschenen. Bij brief van 22 november 2023 is [verzoeker] opnieuw opgeroepen voor een zitting van 15 december 2023. In dezelfde brief is [verzoeker] ook verzocht om in al zijn dossiers, alle bankafschriften uit de periode dat hij het beheer voerde tot en met 1 november 2023, vóór 5 december 2023 in te dienen, om zodoende een beter beeld te krijgen van de feitelijke bij- en afschrijvingen. Op de zitting van 15 december 2023 heeft [verzoeker] desgevraagd verklaard dat de oproepbrief van 23 oktober 2023 wegens waterschade aan zijn pand in het ongerede was geraakt.
3.8
Bij beschikking van 13 december 2023 heeft de kantonrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, naar aanleiding van de schorsing van en het onderzoek naar [verzoeker] door de rechtbank Noord-Nederland en voor zover hier van belang:
  • [verzoeker] met ingang van de dag na die beschikking (14 december 2023) geschorst als bewindvoerder van (ook) de rechthebbende;
  • [de bewindvoerder] met ingang van 14 december 2023 benoemd tot tijdelijk bewindvoerder;
  • [verzoeker] gelast het papieren en digitale dossier van de rechthebbende, alle elektronische en/of digitale gegevensdragers waarop zich gegevens van de rechthebbende bevinden en alle inlogcodes en wachtwoorden die toegang bieden tot de gegevens van de rechthebbende over te dragen aan de tijdelijke bewindvoerder.
3.9
Vervolgens heeft de kantonrechter [verzoeker] op 15 december 2024 gehoord naar aanleiding van de schorsing en in verband met vragen die in een aantal (bewinds)dossiers van [verzoeker] bij de rechtbank Overijssel waren gerezen. Ook over het bewind ten behoeve van de rechthebbende zijn vragen aan [verzoeker] gesteld. Het proces-verbaal van dat verhoor vermeldt dat als volgt:
“De kantonrechter:
Ik heb in dit dossier een budgetbeheer overeenkomst die op 5 april 2023 is getekend. Vanaf
11 mei 2023 loopt het bewind. Telefonisch hebben we contact gehad met mevr. [de rechthebbende] en ze
was zeer resoluut in haar antwoord: “Nee. ik heb geen budgetbeheer gehad". De aanvraag
onderbewindstelling dateert van 25 april 2023 en is door het bewindsbureau ontvangen op
1 mei 2023. Volgens de bankafschriften is er € 2.034,29 naar u overgemaakt aan
budgetbeheer en bewindvoerderskosten. Terwijl er slechts een korte periode sprake was van
budgetbeheer.
De heer [verzoeker] (Bewindvoerder):
Ik zal dit moeten uitzoeken. Binnen twee weken krijgt u van mij een berekening.”
3.1
De kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland heeft op 11 januari 2024 bij ruim honderd afzonderlijke, uitvoerig gemotiveerde beschikkingen [verzoeker] met ingang van 16 februari 2024 wegens gewichtige redenen ontslagen als bewindvoerder, mentor en curator in alle zaken die onder het toezicht vallen van de rechtbank Noord-Nederland.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter:
  • [verzoeker] met ingang van 12 februari 2024 ontslagen als bewindvoerder;
  • [de bewindvoerder] met ingang van 12 februari 2024 benoemd tot opvolgend bewindvoerder;
  • de rechthebbende in de gelegenheid gesteld om vóór 5 februari 2024 een vervangend bewindvoerder aan te dragen;
  • bepaald dat geen kosten in rekening mogen worden gebracht voor het opmaken van de eindrekening; en
  • bepaald dat de opvolgend bewindvoerder voor zijn/haar (aanvangs)werkzaamheden
en voor de met het bewind gemoeide kosten de in de Regeling beloning curatoren,
bewindvoerders en mentoren vastgestelde forfaitaire tarieven ten laste van het
vermogen van de rechthebbende mag brengen.
4.2
[verzoeker] is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. [verzoeker] verzoekt het hof om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat [verzoeker] de bewindvoerder is van de rechthebbende.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Het hof is van oordeel dat de kantonrechter [verzoeker] op goede gronden heeft ontslagen als bewindvoerder over het vermogen van de rechthebbende. Het hof overweegt daartoe als volgt.
5.2
Op grond van artikel 1:448 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) wordt een bewindvoerder ontslag verleend hetzij op eigen verzoek, hetzij wegens gewichtige redenen of omdat de bewindvoerder niet meer voldoet aan de eisen om bewindvoerder te kunnen worden, zulks op verzoek van een medebewindvoerder of degene die gerechtigd is onderbewindstelling te verzoeken als bedoeld in artikel 1:432, eerste en tweede lid, BW dan wel ambtshalve.
In dit hoger beroep is de vraag aan de orde of er gewichtige redenen zijn om [verzoeker] ambtshalve ontslag te verlenen.
5.3
De bestreden beschikking heeft niet alleen betrekking op het door [verzoeker] over het vermogen van de rechthebbende gevoerde bewind (dossiernummer [nummer1] ). De beschikking betrekt in de overwegingen ook de daarin beschreven - kort gezegd - onregelmatigheden in de bewindsdossiers met de nummers [nummer2] , [nummer3] (bewind in deze twee dossiers is opgeheven per 19 december 2023), [nummer4] , [nummer5] en [nummer6] (laatstgemeld bewind is geëindigd op 16 december 2023 door het overlijden van de desbetreffende rechthebbende). De kantonrechter constateert, kort gezegd:
  • dat [verzoeker] in diverse dossiers meer bewindvoerderskosten in rekening heeft gebracht dan is toegestaan (r.o. 2.9);
  • dat [verzoeker] in een aantal dossiers budgetbeheer uitvoert tot aan de instelling van het bewind en dat hij tweemaal intakekosten rekent, te weten een maal voor de intake voor het bewind en een gelijk bedrag voor de intake voor het daaraan voorafgaande budgetbeheer, ongeacht de duur van het budgetbeheer en ongeacht of er daadwerkelijk budgetbeheer werd gevoerd (r.o. 2.10); en
  • dat [verzoeker] zijn kosten onnauwkeurig in rekening heeft gebracht, niet tijdig bijzondere bijstand voor de bewindskosten heeft aangevraagd en heeft nagelaten het te veel in rekening gebrachte terug te betalen, dan wel zijn nalaten ongedaan te maken (r.o. 2.11).
Vervolgens overweegt de kantonrechter dat [verzoeker] moet worden ontslagen als bewindvoerder in alle in Overijssel lopende dossiers.
5.4
Tegen de beschikkingen van de kantonrechter met betrekking tot de nummers [nummer2] , [nummer3] , [nummer7] en [nummer5] en tegen de beschikkingen met betrekking tot de niet in de bestreden beschikking genoemde bewindsdossiers met nummers [nummer8] en [nummer7] heeft [verzoeker] eveneens hoger beroep ingesteld. In die zaken geeft het hof eveneens heden zijn beslissing.
5.5
Op 26 november 2024 hebben de mondelinge behandelingen in hoger beroep plaats gevonden in (achtereenvolgens) de onderhavige zaak ( [nummer1] ), de zaak met betrekking tot de dossiers [nummer5] en [nummer6] (zaaknummer hof 200.340.361) en in de zaak met betrekking tot dossier [nummer8] (zaaknummer hof 200.340.365). [verzoeker] heeft op de mondelinge behandelingen verklaard dat hij niet langer kan en wil optreden als bewindvoerder. Omdat hij vreest dat hij geen belang meer heeft bij zijn hoger beroep in deze zaken als hij bekrachtiging verzoekt op andere gronden heeft hij zijn verzoek in hoger beroep om de bestreden beschikking te vernietigen gehandhaafd. Desgevraagd heeft [verzoeker] verklaard dat hij met dit verzoek in hoger beroep zijn naam wil zuiveren. Daarnaast wil [verzoeker] schadeloos gesteld worden
5.6
In zijn beroepschrift (nr 4) merkt [verzoeker] ten aanzien van zijn ontslagbeschikkingen bij de rechtbank Noord-Nederland van 11 januari 2024 op
“dat daar waar
hij tot schadeloosstelling gehouden is, hij zijn aansprakelijkheid heeft erkend en dat hij een
aanvang heeft genomen met het schadeloos stellen van de rechthebbenden.”
5.7
[verzoeker] stelt in zijn grief (onder nr. 11) het volgende:

[verzoeker] is van mening dat het enkele feit dat hij [de rechthebbende, hof] teveel in rekening heeft gebracht, hetgeen hij eerst in de procedure in eerste aanleg ter zake van zijn ontslag heeft geconstateerd, niet maakt dat er ten deze gewichtige redenen zijn om te komen tot ontslag ex art. 1:448 lid 2 BW. Daarbij merkt [verzoeker] ook op dat op dossierniveau beoordeeld dient te worden of de gronden ex art. 1:448 lid 2 BW aanwezig zijn. De gronden die de rechtbank Almelo onder sub 2.5 daartoe heeft aangevoerd zijn onvoldoende om te komen tot een ontslag.”
5.8
Sub 2.5 van de bestreden beschikking, waar [verzoeker] naar verwijst, overweegt de kantonrechter als volgt:
“In het dossier met nummer [nummer1] heeft [verzoeker] een bedrag van € 2.034,29
geïncasseerd voor budgetbeheer. Het verzoekschrift tot onderbewindstelling is gedateerd op
25 april 2023 en door de rechtbank op 1 mei 2023 ontvangen. Bij beschikking d.d. 11 mei
2023 is het bewind uitgesproken. Omdat [verzoeker] ter zitting verklaart dat budgetbeheer
wordt gevoerd vanaf indiening van het verzoek tot aan het instellen van de maatregel kan de
kantonrechter het hoge bedrag van € 2.034,29 niet rijmen. Het zou namelijk betekenen dat
[verzoeker] een bedrag van € 2.034,29 in rekening brengt voor het voeren van amper twee
weken budgetbeheer. Het door [verzoeker] ingediende stuk d.d. 29 december 2023 geeft
hierover geen uitsluitsel. Wel constateert [verzoeker] volgens zijn eigen berekeningen dat er
een bedrag van €1.178,53 teveel aan kosten is geïnd. De kantonrechter vindt het erg kwalijk
dat [verzoeker] vervolgens niet bericht of rechthebbende hiervoor schadeloos zal worden
gesteld.”
5.9
[verzoeker] heeft (ook) in zijn beroepschrift erkent dat hij € 1.178,43 (bedoeld zal zijn
€ 1.178,53) te veel heeft geïncasseerd bij de rechthebbende (nr. 8 beroepschrift). Voorts schrijft hij:
“Vanzelfsprekend zal [verzoeker] [de rechthebbende, hof] schadeloos stellen omdat tegenover de door [verzoeker] geïncasseerde gelden niet de navenante arbeid is verricht. [verzoeker] merkt op dat het thans door hem overgelegde overzicht nog gecorrigeerd dient te worden, omdat hij per 14 februari 2024 is ontslagen, zodat [verzoeker] nog gerechtigd is tot de beloning over januari 2024 en de helft van de beloning over februari 2024, zodat [verzoeker] nog gerechtigd is tot een vergoeding van € 243,66, zodat [verzoeker] gehouden is om [de rechthebbende, hof] voor een bedrag van € 934,87 schadeloos te stellen.“
5.1
Ook op de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft [verzoeker] (evenals zijn advocaat) in eerste instantie betoogt dat [verzoeker] tot de datum van zijn ontslag (het beroepschrift vermeldt 14 februari 2024 als ontslagdatum, maar [verzoeker] is per 12 februari 2024 ontslagen) ‘gewoon’ recht heeft op de bewindvoerdersbeloning. Eerst door het hof gevraagd hoe die vergoeding zich zou verhouden tot de schorsing van [verzoeker] in (ook) dit dossier per 14 december 2023 heeft [verzoeker] zijn aanspraak op vergoeding over de periode vanaf 14 december 2023 tot aan zijn ontslagdatum laten varen. Daarmee staat vast dat [verzoeker] aan de rechthebbende een bedrag van € 1.178,- dient terug te betalen.
5.11
Op de mondelinge behandeling in hoger beroep is tevens gebleken dat [verzoeker] nog niets aan de rechthebbende heeft terugbetaald. Geen € 1.178,- en niet het in het beroepschrift ‘gecorrigeerde’ bedrag van € 934,87: [verzoeker] had tot de mondelinge behandeling nog helemaal niets terugbetaald. Dat rekent het hof [verzoeker] aan. [verzoeker] constateerde immers in de berekening die hij aan de kantonrechter zond op 29 december 2023 zelf al dat hij € 1.178,- teveel in rekening had gebracht. In zijn beroepschrift van 22 april 2024 stelde hij bovendien dat hij
‘daar waar hij tot schadeloosstelling gehouden is, hij zijn aansprakelijkheid heeft erkend en een aanvang heeft genomen met de schadeloosstelling van de rechthebbenden’(nr. 4) en ook dat hij de rechthebbende
‘vanzelfsprekend’schadeloos zal stellen (nr. 8).
Het hof stelt vast dat [verzoeker] de rechthebbende al bijna een jaar op enige (terug)betaling laat wachten. Dergelijk gedrag past een bewindvoerder niet en een voormalig bewindvoerder die hoger beroep tegen zijn ontslag instelt met het (initiële) verzoek om dat ontslag ongedaan te maken evenmin.
5.12
Dat [verzoeker] , zoals hij stelt, eerst in de procedure over zijn ontslag in eerste aanleg heeft geconstateerd dat hij de rechthebbende te veel in rekening heeft gebracht, strekt niet tot zijn voordeel. In de eerste plaats omdat [verzoeker] dat niet zelf constateerde, maar daarmee werd geconfronteerd door de kantonrechter op 15 december 2023. In de tweede plaats omdat toen al ruim drie maanden waren versterken nadat [verzoeker] op 6 oktober 2023 door de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland in al zijn (ruim 100) dossiers was geschorst als bewindvoerder, curator of mentor, wegens onderzoek naar (financiële) onregelmatigheden in zijn dossiers. Van [verzoeker] mocht worden verwacht dat hij in de (enkele) dossiers onder toezicht van de rechtbank Overijssel waarin hij toen nog wel als volwaardig bewindvoerder optrad orde op zaken had gesteld. [verzoeker] is daartoe niet in staat gebleken.
5.13
[verzoeker] heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat - kort gezegd - de kantonrechter de bedragen die [verzoeker] de rechthebbende in rekening heeft gebracht voor budgetbeheer niet in zijn oordeel mocht betrekken omdat het budgetbeheer plaats had voorafgaand aan het bewind en daarmee buiten het bereik van het toezicht door de kantonrechter viel. [verzoeker] doelt daarmee op de overwegingen van de kantonrechter (ro. 2.10 bestreden beschikking) dat [verzoeker] niet twee keer intakekosten in rekening mocht brengen, dat [verzoeker] voor zijn budgetbeheer een tarief hanteerde gelijk aan de kosten voor bewind terwijl budgetbeheer minder verstrekkend is, dat [verzoeker] daardoor in strijd met artikel 9 van het Besluit kwaliteitseisen curatoren, beschermingsbewindvoerders en mentoren (hierna: het Besluit kwaliteitseisen CBM) ander voordeel heeft genoten uit zijn positie als bewindvoerder en dat het de rechthebbende(n) niet duidelijk was of budgetbeheer plaats vond en welke kosten daarmee waren gemoeid. [verzoeker] is van mening (nr. 9 beroepschrift) dat hij tot die bedragen is gerechtigd
“vanwege het feit dat [de rechthebbende, hof] zich hieraan heeft geconformeerd.”
5.14
Het hof is van oordeel dat de kantonrechter het handelen van [verzoeker] (direct) voorafgaand aan zijn benoeming tot bewindvoerder bij zijn beoordeling van het functioneren van [verzoeker] als bewindvoerder mocht betrekken. Het budgetbeheer door [verzoeker] was onlosmakelijk verbonden met zijn (verwachte) benoeming tot bewindvoerder van de rechthebbende. De overeenkomst van budgetbeheer (zie 3.1) en de verklaring (zie 3.2) zijn op dezelfde dag ondertekend, hebben betrekking op dezelfde partijen ( [verzoeker] en de rechthebbende) en beogen een oplossing te bieden voor de financiële zorgen van de rechthebbende. Bovendien staat vast dat de budgetbeheerovereenkomst slechts werd aangegaan met het oog op bewindvoering door [verzoeker] : [verzoeker] heeft bij de kantonrechter en in hoger beroep zelf verklaard dat het budgetbeheer uitsluitend diende ter overbrugging van de periode tussen de indiening van het verzoek tot onderbewindstelling en zijn benoeming.
5.15
Niets staat eraan in de weg dat een professionele bewindvoerder voorafgaand aan het bewind voor een rechthebbende budgetbeheer voert. De kantonrechter heeft [verzoeker] dan ook niet op het enkele feit dat [verzoeker] budgetbeheer heeft gevoerd afgerekend, maar heeft daarbij betrokken of dat budgetbeheer negatieve financiële gevolgen voor de rechthebbende had, en ook of [verzoeker] ongeoorloofd voordeel uit zijn positie als bewindvoerder heeft genoten. De hof is met de kantonrechter van oordeel dat beide vragen bevestigend moeten worden beantwoord.
5.16
Het hof neemt daarbij in aanmerking dat een bewindvoerder op grond van artikel 3 lid 5 onder a van de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren (hierna: Regeling beloning CBM) recht heeft op een beloning voor zijn aanvangswerkzaamheden. Die beloning was in 2023 ( [verzoeker] werd in dat jaar benoemd als bewindvoerder voor de rechthebbende) € 586,- (incl. BTW € 709,06), of € 439,- (incl. BTW € 531,19) indien de bewindvoerder voorafgaand aan het bewind budgetbeheer heeft gevoerd. De toelichting bij art. 3 lid 5 onder a Besluit beloning CBM (Staatscourant 2014, 32149) licht dat onderscheid in beloning voor de aanvangswerkzaamheden toe (tarieven 2015):
“De beloning voor aanvangswerkzaamheden indien de bewindvoerder voorafgaand aan het bewind geen budgetbeheer heeft gevoerd, bestaande uit de intake (7 uren) en het opstellen van een plan van aanpak (1 uur), bedraagt (8 uren * € 65 =) € 520.
(…) In de onderhavige regeling wordt de vergoeding voor aanvangswerkzaamheden berekend over 8 uren, omdat op grond van artikel 5 van het Besluit kwaliteitseisen curatoren, beschermingsbewindvoerders en mentoren7 (hierna: ‘het Besluit kwaliteitseisen’) een plan van aanpak met de onder curatele gestelde wordt besproken en aan hem verstrekt, alsmede de klachtenregeling op grond van artikel 6 van genoemd besluit. Daar wordt 1 uur voor gerekend.
Onder aanvangswerkzaamheden van een bewindvoerder zijn onder meer de volgende intakewerkzaamheden begrepen: het aanvragen van het bewind, de kennismaking, het bijwonen van de instellingszitting, het verzamelen en kennisnemen van stukken, het opstellen van de boedelbeschrijving (inclusief inventarisatie schulden en uitkeringen), alle reguliere werkzaamheden verband houdende met het inkomen en de werkzaamheden van rechthebbende (het aanschrijven van instanties voor bijzondere bijstand, kwijtschelding gemeentelijke lasten en langdurigheidstoeslag, huurtoeslag, zorgtoeslag, uitkeringen), het openen van een bankrekening, de inschrijving in het Kadaster, het aanmaken van een dossier, overleg over het verkopen van de woning en/of de inboedel met het oog op een verhuizing. Daarnaast stelt de bewindvoerder in overleg met de rechthebbende een plan van aanpak op en verstrekt hij de klachtenregeling aan de rechthebbende.
In sommige gevallen gaat budgetbeheer vooraf aan beschermingsbewind. Een aantal stappen die bij aanvang en tijdens het budgetbeheer zijn genomen hoeven niet meer bij de aanvangswerkzaamheden ten behoeve van het ingestelde bewind te worden uitgevoerd. Er hoeft bijvoorbeeld geen kennismaking meer plaats te vinden, het verzamelen van stukken heeft (deels) al plaatsgevonden. Stappen die de bewindvoerder wel moet ondernemen zijn bijvoorbeeld het bijwonen van de instellingszitting en het aanschrijven van instanties en schuldeisers over de veranderde situatie. Naar aanleiding van reacties op de internetconsultatie wordt de beloning voor aanvangswerkzaamheden indien de bewindvoerder voorafgaand aan het bewind budgetbeheer heeft gevoerd, gebaseerd op 6 uren. De beloning voor aanvangswerkzaamheden bedraagt in dit geval (6 uren * € 65 =) € 390.”
[verzoeker] heeft zowel voor zijn aanvangswerkzaamheden als budgetbeheerder als voor die als bewindvoerder bij de rechthebbende de beloning voor ‘aanvangswerkzaamheden met voorafgaand budgetbeheer’ in rekening gebracht: tweemaal € 531,19 (2 x € 439,- excl. BTW), derhalve in totaal € 1.062,38. Indien [verzoeker] geen budgetbeheer had gevoerd, had hij voor de aanvangswerkzaamheden in rekening mogen brengen € 709,06 (€ 586,- excl. BTW). Dat betekent dat de rechthebbende door het budgetbeheer van [verzoeker] € 353,32 (1.062,38 -/- 709,06) duurder uit was dan zonder het budgetbeheer het geval was geweest.
5.17
Daar komt bij dat niet duidelijk is geworden welke werkzaamheden [verzoeker] voor de rechthebbende heeft verricht als budgetbeheerder: een overzicht van dergelijke werkzaamheden heeft [verzoeker] niet overgelegd. Uit het proces-verbaal van de zitting van de kantonrechter van 15 december 2023 blijkt dat de rechthebbende (telefonisch) aan de kantonrechter heeft verklaard dat zij geen budgetbeheer heeft gehad.
Desgevraagd heeft [verzoeker] op de mondelinge behandeling in hoger beroep slechts in het algemeen verklaard dat hij als budgetbeheerder al vast een bankrekening aanvraagt en dat als hij bewindvoerder is hij ‘iedereen’ weer moet aanschrijven omdat zijn rechtspositie dan verandert. Wat hij voor deze rechthebbende heeft gedaan heeft hij ook op die zitting niet verteld. Uit het overzicht dat [verzoeker] op 29 december 2023 aan de kantonrechter zond blijkt dat hij in ieder geval in aanvulling op voormeld aanvangskosten over anderhalve maand (april en half mei) € 243,66 (162,44 + 81,22) aan budgetbeheerkosten in rekening bracht bij de rechthebbende. Alle bedragen zijn door [verzoeker] na zijn benoeming tot bewindvoerder bij de rechthebbende in rekening gebracht.
5.18
Een en ander leidt het hof tot het oordeel dat het handelen van [verzoeker] vóór dat hij tot bewindvoerder werd benoemd, in ieder geval negatieve gevolgen voor de rechthebbende heeft gehad ten bedrage van € 596,98 (353,32 extra aanvangskosten + 243,66 budgetbeheerkosten voor niet aangetoonde werkzaamheden). Het budgetbeheer door [verzoeker] was onlosmakelijk verbonden met zijn verwachte benoeming tot bewindvoerder en de vergoedingen voor het (vermeende) budgetbeheer werden door [verzoeker] na zijn benoeming tot bewindvoerder aan zichzelf uitgekeerd. [verzoeker] heeft dan ook voor een bedrag van ten minste - het hof gaat uit van de voor [verzoeker] gunstigste opstelling van de twee die hij op 29 december 2023 heeft overgelegd - € 596,98 ander voordeel dan zijn bewindvoerdersbeloning genoten uit zijn (toekomstige) positie als bewindvoerder voor rechthebbende. Dat is inderdaad, zoals ook de kantonrechter heeft geoordeeld, in strijd met het bepaalde in artikel 9 (lid 3) Besluit kwaliteitseisen CBM.
5.19
Het gegeven dat de rechthebbende met [verzoeker] een budgetbeheerovereenkomst is aangegaan en zich daarmee heeft ‘geconformeerd’ (in de woorden van [verzoeker] ) aan de betalingen, kan [verzoeker] niet baten. Die overeenkomst verwijst slechts in algemene bewoordingen naar de beloningssystematiek voor bewindvoerders: bedragen worden niet genoemd. Niet gebleken is dat [verzoeker] de rechthebbende anderszins heeft voorgelicht over de financiële gevolgen die de budgetbeheerovereenkomst voor de rechthebbende zou hebben.
De rechthebbende verkeerde in een kwetsbare financiële positie, waar zij niet zonder bewind verwachtte uit te geraken. Zij verkeerde in een van haar (toekomstige) bewindvoerder afhankelijke positie. [verzoeker] had dan ook zorgvuldigheid behoren te betrachten bij het aangaan van de budgetbeheerovereenkomst. Dat heeft hij niet gedaan.
5.2
Het optreden van [verzoeker] als bewindvoerder van de rechthebbende rechtvaardigt zijn ontslag als bewindvoerder: het (herhaaldelijk) niet op orde hebben/krijgen van de administratie, de omvang van het bedrag dat [verzoeker] ten onrechte bij de rechthebbende in rekening heeft gebracht (welk bedrag hij tot op de dag van de mondelinge behandeling in hoger beroep nog niet heeft terugbetaald), de negatieve financiële gevolgen van het (vermeende) budgetbeheer voor de rechthebbende en de overtreding van artikel 9 van het Besluit kwaliteitseisen CBM vormen, zeker in samenhang beschouwd, gewichtige redenen voor ontslag.
5.21
De kantonrechter heeft ook de schorsing (en het ontslag) van [verzoeker] door de rechtbank Noord-Nederland en het optreden van [verzoeker] in andere dossiers onder toezicht bij de rechtbank Overijssel in zijn beoordeling betrokken. Anders dan [verzoeker] betoogt, waar hij stelt dat het functioneren van een bewindvoerder per dossier moet worden beoordeeld, mag een kantonrechter – beter gezegd: moet een kantonrechter – bij de beoordeling van het handelen van een professionele bewindvoerder (of curator of mentor) in een bepaald dossier het functioneren van die bewindvoerder in zijn andere dossiers betrekken. Daarbij mag de kantonrechter ook de beoordeling van het functioneren van de bewindvoerder door andere kantonrechters in dossiers die onder toezicht van die kantonrechters vallen betrekken. Is de conclusie dat het functioneren van de bewindvoerder (ook) in andere dossiers onder de maat is, dan kan dat leiden tot zijn ontslag in al zijn dossiers, ook in die dossiers waar de bewindvoerder wel volgens de regelen der kunst heeft opgetreden. De geschiktheid van een professionele bewindvoerder om als zodanig op te treden is immers niet afhankelijk van zijn optreden in een bepaald dossier, maar van zijn
over allgeschiktheid als bewindvoerder: een professionele bewindvoerder behoort in alle aan hem toevertrouwde dossiers te handelen zoals in redelijkheid mag worden verlangd van een over voldoende inzicht en ervaring beschikkende professionele bewindvoerder die zijn taak met nauwgezetheid en inzet verricht.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter (rechtbank Overijssel, team toezicht-bewindsbureau, zittingsplaats Almelo) van 22 januari 2024.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.H.F. van Vugt, R. Feunekes en K.A.M. van Os-ten Have, bijgestaan door mr. M. van Esveld als griffier, en is op 11 maart 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.