ECLI:NL:GHARL:2025:1374

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 maart 2025
Publicatiedatum
11 maart 2025
Zaaknummer
200.344.726
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag ouders na echtscheiding en verzoek tot eenhoofdig gezag

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezamenlijk gezag van ouders na hun echtscheiding. De vader, verzoeker in hoger beroep, heeft grieven ingediend tegen de beschikking van de rechtbank Gelderland van 16 mei 2024, waarin het gezamenlijk gezag over de kinderen is beëindigd en het gezag aan de moeder is toegewezen. De vader stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het gezamenlijk gezag beëindigd moest worden en verzoekt het hof om de beschikking te vernietigen.

De moeder, verweerster in hoger beroep, voert aan dat de beëindiging van het gezamenlijk gezag noodzakelijk is voor de rust en voortgang van de hulpverlening aan de kinderen. Tijdens de mondelinge behandeling op 6 februari 2025 zijn beide ouders, hun advocaten, vertegenwoordigers van de Jeugdbescherming Gelderland en de raad voor de kinderbescherming aanwezig geweest. De minderjarigen hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om hun mening kenbaar te maken.

Het hof heeft de argumenten van beide partijen afgewogen en is tot de conclusie gekomen dat de moeder het gezag alleen moet uitoefenen. De vader is wantrouwend en kritisch ten opzichte van de moeder en de hulpverlening, wat leidt tot vertraging in de noodzakelijke hulp voor de kinderen. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van de kinderen voorop staat. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en andere verzoeken zijn afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.344.726
(zaaknummer rechtbank Gelderland 418188)
beschikking van 11 maart 2025
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.F. van Drenth
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. de Mare
als informant is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Jeugdbescherming Gelderland,
kantoorhoudende te Arnhem,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 16 mei 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. Het hof zal deze beschikking hierna noemen de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 15 augustus 2024;
- het verweerschrift met productie;
- een journaalbericht van mr. M. de Mare van 24 januari 2025 met productie;
- een journaalbericht van mr. J.F. van Drenth van 27 januari 2025 met producties;
- een journaalbericht van mr. M. de Mare van 4 februari 2025 met productie.
2.2
De minderjarigen [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] zijn in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken met betrekking tot het verzoek, maar hebben daarvan geen gebruik gemaakt.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 6 februari 2025 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- twee vertegenwoordigers van de GI;
- een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).

3.De feiten

3.1
Het huwelijk van de ouders is op 2 december 2020 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking.
3.2
De vader en de moeder zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2008 te [plaats1] , hierna te noemen: [de minderjarige1] ;
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2011 te [plaats1] , hierna te noemen: [de minderjarige2] , en
- [de minderjarige3] , geboren [in] 2013 te [plaats2] , hierna te noemen: [de minderjarige3] .

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover hier van belang, het gezamenlijk gezag van de ouders beëindigd en bepaald dat het gezag over de kinderen wordt uitgeoefend door alleen de moeder.
4.2
De vader is met vijf grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De grieven zien op de beëindiging van het gezamenlijk gezag. De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking, voor wat betreft de beslissing aangaande het gezamenlijk gezag, te vernietigen en de vrouw in haar verzoek om het gezamenlijk ouderlijk gezag te beëindigen alsnog niet-ontvankelijk te verklaren, althans het verzoek van de vrouw voor de beëindiging van het gezamenlijk gezag alsnog af te wijzen.
4.3
De moeder voert verweer en zij vraagt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen en de verzoeken van de man af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

juridisch kader
5.1
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of van een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen als nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing op grond waarvan het gezamenlijk gezag is ontstaan van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechter kan dan bepalen dat het gezag over een kind aan één van hen toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
standpunten
5.2
De vader stelt dat de rechtbank het gezamenlijk gezag ten onrechte heeft beëindigd. Volgens de vader heeft hij de hulpverlening voor de kinderen nooit tegengehouden, maar is hij alleen kritisch op de soort hulp die wordt ingezet. Dat de communicatie tussen de ouders niet goed is, is volgens de vader geen reden om tot eenhoofdig gezag over te gaan. Dit geldt ook voor de slechte samenwerking tussen de GI en de vader. De vader wil wel samenwerken met de GI, maar door handelen van de GI is het vertrouwen van de vader in de GI geschaad.
5.3
De moeder stelt dat de beëindiging van het gezamenlijk gezag voor rust heeft gezorgd. Een groot deel van de strijd tussen de ouders is weggevallen. De vader gaf eerder geen toestemming voor hulpverlening, sporten en schoolaanmeldingen van de kinderen. Volgens de moeder is het noodzakelijk dat de moeder alleen het gezag uitoefent
om voortgang van de hulpverlening te waarborgen en te voorkomen dat de kinderen weer verder in het conflict tussen de ouders betrokken worden.
5.4
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling bij het hof verteld dat er sinds de beëindiging van het gezamenlijk gezag meer rust is. De vader hield eerder hulpverlening voor de kinderen tegen, dit is nu niet meer aan de orde.
5.5
De raad heeft het hof tijdens de mondelinge behandeling geadviseerd om het eenhoofdig gezag van de moeder in stand te laten. De raad blijft bij haar standpunt zoals verwoord in het raadsrapport van 21 maart 2024.
oordeel van het hof
5.6
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen onderzoek overneemt, is het hof van oordeel dat in dit geval de moeder eenhoofdig met het gezag belast moet blijven. De vader is wantrouwend en kritisch jegens de moeder en de GI, en de in te zetten hulpverlening, waardoor procedures nodig zijn om vervangende toestemming te krijgen. De vader weigert samen te werken met hulpinstanties als de GI en de raad en wil geen direct contact met de betrokken jeugdbeschermer. Ook na de bestreden beschikking blijft de vader de samenwerking en het contact met de betrokken jeugdbeschermer weigeren. De emoties van de vader blijven de overhand houden, waardoor de vader niet in staat is deze ondergeschikt te maken aan het belang van de kinderen. Ook op de zitting in hoger beroep is dit weer gebleken. Voor de kinderen is het van belang dat benodigde hulpverlening zonder vertraging kan worden ingezet. In het verleden is duidelijk geworden dat als gevolg van communicatieproblemen tussen de ouders, en de noodzaak van een tussenpersoon daarbij, hulpverlening voor de kinderen en het deelnemen aan sport en/of hobby’s onnodig vertraging heeft opgelopen. Sinds de bestreden beschikking is daar geen sprake meer van en ervaart de moeder meer rust en kan zij adequaat handelen met een positieve invloed op het welzijn van de kinderen als gevolg. Deze rust is dan ook in het belang van de kinderen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland van 16 mei 2024, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. S. Kuijpers, P.B. Kamminga en D.J.I. Kroezen, bijgestaan door mr. K.E. Vaartjes- de Wit als griffier, en is op 11 maart 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.