ECLI:NL:GHARL:2025:1363

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 maart 2025
Publicatiedatum
11 maart 2025
Zaaknummer
200.340.365
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van bewindvoerder wegens gewichtige redenen en beoordeling van functioneren in andere dossiers

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over het ontslag van een bewindvoerder, [verzoeker], die was benoemd voor de rechthebbende, [de rechthebbende]. De kantonrechter had [verzoeker] op goede gronden ontslagen als bewindvoerder, waarbij het hof oordeelde dat het functioneren van de bewindvoerder in andere dossiers ook betrokken mocht worden bij de beoordeling van zijn functioneren in deze zaak. De rechthebbende had [verzoeker] in 2023 een overeenkomst voor budgetbeheer laten ondertekenen, maar het hof oordeelde dat het handelen van [verzoeker] als budgetbeheerder negatieve gevolgen had voor de rechthebbende. Het hof concludeerde dat er gewichtige redenen waren voor het ontslag van [verzoeker] als bewindvoerder, onder andere vanwege onregelmatigheden in de bewindsdossiers en het in rekening brengen van onterecht hoge kosten. Het hof bekrachtigde de beschikking van de kantonrechter, die [verzoeker] met ingang van 12 februari 2024 had ontslagen en [de bewindvoerder] had benoemd tot opvolgend bewindvoerder. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid en transparantie in de rol van een bewindvoerder, vooral in situaties waarin de rechthebbende zich in een kwetsbare financiële positie bevindt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.340.365
(zaaknummer rechtbank Overijssel 10839587 BM VERZ 23-2014)
beschikking van 11 maart 2025
inzake
[verzoeker],
h.o.d.n.
[naam1],
tevens h.o.d.n.
[naam2],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: [verzoeker] ,
advocaat: mr. H.L. Thiescheffer.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de rechthebbende],
wonende te [woonplaats2] ,
verder te noemen: de rechthebbende,
en
[de bewindvoerder] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
in haar hoedanigheid van bewindvoerder van de rechthebbende,
verder te noemen: [de bewindvoerder] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo van 22 januari 2024, uitgesproken onder zaaknummer 10839587 BM VERZ 23-2589. Die beschikking wordt hierna ook ‘de bestreden beschikking’ genoemd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit het beroepschrift met producties, ingekomen op 22 april 2024.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 26 november 2024 plaatsgevonden. Bij deze mondelinge behandeling waren [verzoeker] en zijn advocaat aanwezig. De belanghebbenden zijn niet naar de zitting gekomen. Zij hebben geen verweer gevoerd.
2.3
De in deze beschikking opgenomen citaten zijn letterlijk uit de desbetreffende stukken overgenomen, dat wil zeggen inclusief taalfouten en/of verschrijvingen.

3.De feiten

3.1
Op 8 maart 2023 zijn [verzoeker] en de rechthebbende een overeenkomst aangegaan van budgetbeheer. De overeenkomst omvat onder meer de volgende bepalingen:
“Artikel 1 Inwerkingtreding
Deze overeenkomst zal per datum van ondertekenen ingaan, wordt dan aangegaan voor een periode van 12 maanden en zal telkens voor een zelfde periode worden verlengd. Opzegging kan schriftelijk na de eerste periode met inachtneming van 1 kalendermaand.
Artikel 2 Acceptatie
Budgetbeheerder neemt per bovengenoemde datum cliënt in budgetbeheer inhoudende dat de budgetbeheerder alle inkomsten die zijn opgenomen in de begroting zal ontvangen op een op cliënt naam gestelde rekening. Van deze inkomsten zal de budgetbeheerder de vaste lasten betalen die in de begroting zijn opgenomen.
Artikel 3 Kosten
Deze kosten bestaan uit maandelijkse beheerkosten, een eenmalige opslagvergoeding en extra werkzaamheden (optioneel) welke gelijk is aan de kosten van bewindvoering conform de regeling curatoren, bewindvoerders en mentoren.
Artikel 4 Machtiging
Cliënt machtigt de budgetbeheerder om:
• Al hetgeen te verrichten dal voor een goed verloop van het budgetbeheer noodzakelijk is;
• Informatie in te winnen bij derden;
• Wijzigingen door te geven aan derden omtrent betalingen en postadres;
• De huidige en toekomstige inkomsten, van welke aard dan ook, in ontvangst te nemen;
• De vaste lasten te wijzigen en/of op te zeggen.”
3.2
Het verzoekschrift van de rechthebbende tot onderbewindstelling is door de kantonrechter ontvangen op 20 april 2023. Dit verzoekschrift en het bijbehorende plan van aanpak zijn niet in deze procedure overgelegd.
3.3
Bij beschikking van 11 mei 2023 heeft de kantonrechter wegens verkwisting of het hebben van problematische schulden tot en met 11 mei 2028 een bewind ingesteld over alle goederen die toebehoren of zullen toebehoren aan de rechthebbende en [verzoeker] tot bewindvoerder benoemd.
3.4
De onderbewindstelling is uitgesproken zonder dat de kantonrechter de rechthebbende over het verzoek heeft gehoord.
3.5
Bij brief van 26 augustus 2023 aan de rechtbank Noord-Nederland hebben twee voormalige medewerkers van [verzoeker] die rechtbank op de hoogte gesteld over door hen waargenomen onregelmatigheden in de financiële en administratieve bedrijfsvoering van [verzoeker] . [verzoeker] heeft op die brief gereageerd bij brief van 30 september 2023.
Op 6 oktober 2023 is [verzoeker] door de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland gehoord en door de kantonrechter aansluitend op dat verhoor per die dag geschorst in al zijn dossiers voor de duur van het onderzoek in de zaken die onder toezicht van rechtbank Noord-Nederland vallen. Daarbij zijn [naam3] BV tot tijdelijke bewindvoerder of curator en [naam4] BV tot tijdelijke mentor benoemd.
3.6
De kantonrechter in de rechtbank Overijssel heeft [verzoeker] bij brief van 23 oktober 2023 opgeroepen voor een zitting op 17 november 2023 om [verzoeker] te horen over diverse termijn overschrijdingen in verschillende door [verzoeker] behandelde dossiers. [verzoeker] is zonder bericht van verhindering niet op die zitting verschenen. Bij brief van 22 november 2023 is [verzoeker] opnieuw opgeroepen voor een zitting van 15 december 2023. In dezelfde brief is [verzoeker] ook verzocht om in al zijn dossiers, alle bankafschriften uit de periode dat hij het beheer voerde tot en met 1 november 2023, vóór 5 december 2023 in te dienen, om zodoende een beter beeld te krijgen van de feitelijke bij- en afschrijvingen. Op de zitting van 15 december 2023 heeft [verzoeker] desgevraagd verklaard dat de oproepbrief van 23 oktober 2023 wegens waterschade aan zijn pand in het ongerede was geraakt.
3.7
Bij beschikking van 13 december 2023 heeft de kantonrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, naar aanleiding van de schorsing van en het onderzoek naar [verzoeker] door de rechtbank Noord-Nederland en voor zover hier van belang:
  • [verzoeker] met ingang van de dag na die beschikking (14 december 2023) geschorst als bewindvoerder van (ook) de rechthebbende;
  • [de bewindvoerder] met ingang van 14 december 2023 benoemd tot tijdelijk bewindvoerder;
  • [verzoeker] gelast het papieren en digitale dossier van de rechthebbende, alle elektronische en/of digitale gegevensdragers waarop zich gegevens van de rechthebbende bevinden en alle inlogcodes en wachtwoorden die toegang bieden tot de gegevens van de rechthebbende over te dragen aan de tijdelijke bewindvoerder.
3.8
Vervolgens heeft de kantonrechter [verzoeker] op 15 december 2024 gehoord naar aanleiding van de schorsing en in verband met vragen die in een aantal (bewinds)dossiers van [verzoeker] bij de rechtbank Overijssel waren gerezen. Ook over het bewind ten behoeve van de rechthebbende zijn vragen aan [verzoeker] gesteld. Het proces-verbaal van dat verhoor vermeldt dat als volgt:
“De kantonrechter:
De bankafschriften van mei tot en met juli 2023 ontbreken. De overgelegde
budgetbeheerovereenkomst is op 8 maart 2023 getekend en het bewind is ingesteld op 8 mei
2023. Het verzoek tot onderbewindstelling is op 20 april 2023 ontvangen. Omdat we een
behoorlijk deel van de afschriften missen, kunnen we over dit dossier niet al te veel zeggen.
Graag ontvangen wij de contact gegevens van dhr. [de rechthebbende] .
De heer [verzoeker] (bewindvoerder):
Ik heb in dit dossier een opheffingsverzoek ingediend. Er is niet te werken met meneer. De
communicatie is zeer moeizaam. Dit heb ik op 13 december 2023 gestuurd. Hij wil ook
stoppen met [de bank] . Ik zal de bankafschriften binnen twee weken opsturen.
De gevraagde gegevens (e-mail adres en telefoonnummer) worden nog door de
bewindvoerder ter zitting aan de rechtbank beschikbaar gesteld.”
3.9
De kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland heeft op 11 januari 2024 bij ruim honderd afzonderlijke, uitvoerig gemotiveerde beschikkingen [verzoeker] met ingang van 16 februari 2024 wegens gewichtige redenen ontslagen als bewindvoerder, mentor en curator in alle zaken die onder het toezicht vallen van de rechtbank Noord-Nederland.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter:
  • [verzoeker] met ingang van 12 februari 2024 ontslagen als bewindvoerder;
  • [de bewindvoerder] met ingang van 12 februari 2024 benoemd tot opvolgend bewindvoerder;
  • de rechthebbende in de gelegenheid gesteld om vóór 5 februari 2024 een vervangend bewindvoerder aan te dragen;
  • bepaald dat geen kosten in rekening mogen worden gebracht voor het opmaken van de eindrekening; en
  • bepaald dat de opvolgend bewindvoerder voor zijn/haar (aanvangs)werkzaamheden
en voor de met het bewind gemoeide kosten de in de Regeling beloning curatoren,
bewindvoerders en mentoren vastgestelde forfaitaire tarieven ten laste van het
vermogen van de rechthebbende mag brengen.
4.2
[verzoeker] is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. [verzoeker] verzoekt het hof om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat [verzoeker] de bewindvoerder is van de rechthebbende.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Het hof is van oordeel dat de kantonrechter [verzoeker] op goede gronden heeft ontslagen als bewindvoerder over het vermogen van de rechthebbende. Het hof overweegt daartoe als volgt.
5.2
Op grond van artikel 1:448 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) wordt een bewindvoerder ontslag verleend hetzij op eigen verzoek, hetzij wegens gewichtige redenen of omdat de bewindvoerder niet meer voldoet aan de eisen om bewindvoerder te kunnen worden, zulks op verzoek van een medebewindvoerder of degene die gerechtigd is onderbewindstelling te verzoeken als bedoeld in artikel 1:432, eerste en tweede lid, BW dan wel ambtshalve.
In dit hoger beroep is de vraag aan de orde of er gewichtige redenen zijn om [verzoeker] ambtshalve ontslag te verlenen.
5.3
De bestreden beschikking heeft niet alleen betrekking op het door [verzoeker] over het vermogen van de rechthebbende gevoerde bewind (dossiernummer [nummer8] ). De beschikking betrekt in de overwegingen ook de daarin beschreven - kort gezegd - onregelmatigheden in de bewindsdossiers met de nummers [nummer1] , [nummer2] (bewind in deze twee dossiers is opgeheven per 19 december 2023), [nummer3] , [nummer4] , [nummer5] en [nummer6] (laatstgemeld bewind is geëindigd op 16 december 2023 door het overlijden van de desbetreffende rechthebbende). De kantonrechter constateert, kort gezegd:
  • dat [verzoeker] in diverse dossiers meer bewindvoerderskosten in rekening heeft gebracht dan is toegestaan (r.o. 2.9);
  • dat [verzoeker] in een aantal dossiers budgetbeheer uitvoert tot aan de instelling van het bewind en dat hij tweemaal intakekosten rekent, te weten een maal voor de intake voor het bewind en een gelijk bedrag voor de intake voor het daaraan voorafgaande budgetbeheer, ongeacht de duur van het budgetbeheer en ongeacht of er daadwerkelijk budgetbeheer werd gevoerd (r.o. 2.10); en
  • dat [verzoeker] zijn kosten onnauwkeurig in rekening heeft gebracht, niet tijdig bijzondere bijstand voor de bewindskosten heeft aangevraagd en heeft nagelaten het te veel in rekening gebrachte terug te betalen, dan wel zijn nalaten ongedaan te maken (r.o. 2.11).
Vervolgens overweegt de kantonrechter dat [verzoeker] moet worden ontslagen als bewindvoerder in alle bij de rechtbank Overijssel lopende dossiers.
5.4
Tegen de beschikkingen van de kantonrechter met betrekking tot de nummers [nummer1] , [nummer2] , [nummer4] en [nummer5] en [nummer6] en tegen de beschikking met betrekking tot het niet in de bestreden beschikking genoemde bewindsdossier met nummer [nummer7] heeft [verzoeker] eveneens hoger beroep ingesteld. In die zaken geeft het hof eveneens heden zijn beslissing.
5.5
Op 26 november 2024 hebben de mondelinge behandelingen in hoger beroep plaats gevonden in (achtereenvolgens) de onderhavige zaak ( [nummer8] ), de zaak met betrekking tot de dossiers [nummer5] en [nummer6] (zaaknummer hof 200.340.361) en in de zaak met betrekking tot dossier [nummer4] (zaaknummer hof 200.340.340). [verzoeker] heeft op de mondelinge behandelingen verklaard dat hij niet langer kan en wil optreden als bewindvoerder. Omdat hij vreest dat hij geen belang meer heeft bij zijn hoger beroep in deze zaken als hij bekrachtiging verzoekt op andere gronden, heeft hij zijn verzoek in hoger beroep om de bestreden beschikking te vernietigen gehandhaafd. Desgevraagd heeft [verzoeker] verklaard dat hij met dit verzoek in hoger beroep zijn naam wil zuiveren. Daarnaast wil [verzoeker] schadeloos gesteld worden.
5.6
In Grief 1 betoogt [verzoeker] dat de rechtbank (lees: de kantonrechter, hof) in de bestreden beschikking heeft verzuimd te motiveren waarom [verzoeker] als bewindvoerder over het vermogen van deze rechthebbende zou moeten worden ontslagen:
“Voor wat betreft het dossiernummer [nummer8] bevat de beschikking van 22 januari 2024
geen enkele motivering. Nu de onderbouwing ter zake van het ontslag ex art. 1:448 lid 2
BW ontbreekt, terwijl motivering op dossierniveau noodzakelijk is en dat de rechtbank
niet heeft kunnen volstaan met algemene opmerkingen beschikking dient de beschikking
van 22 januari 2024 te worden vernietigd en dienen de nevenbeslissingen waaronder het
aanstellen van de opvolgende bewindvoerder eveneens te worden vernietigd.”
5.7
In Grief 2 geeft [verzoeker] vervolgens weer waarom er juist geen gewichtige redenen zijn om hem als bewindvoerder over het vermogen van de rechthebbende te ontslaan:
“5. (…) [verzoeker] is van mening dat er ten deze geen gewichtige omstandigheden zijn ex
art. 1:448 lid 2 BW die maken dat zijn ontslag zou zijn gerechtvaardigd. [verzoeker] kan
herkennen, zoals ook blijkt uit de beschikking van 11 januari 2024 van de rechtbank
Noord Nederland, locatie Leeuwarden dat hij in enkele dossiers onbetamelijk, daarmee
in strijd met de regeling beloning curatoren bewindvoerder en mentoren, hierna te
noemen 'de regeling' heeft gehandeld. Deze door [verzoeker] erkende fouten maken
evenwel niet dat [verzoeker] daarmee generiek in alle dossiers en meer speciaal ter zake
van het vermogen van [de rechthebbende] als beschermingsbewindvoerder dient te worden
ontslagen. Voor de volledigheid merkt [verzoeker] op dat daar waar hij onbetamelijk en in
strijd met de regelgeving, waaronder de regeling heeft gehandeld, daartoe inmiddels zijn
aansprakelijkheid heeft erkend en dat hij reeds een aanvang heeft genomen in een vijftal
dossiers binnen het arrangement Noord Nederland is overgegaan tot het schadeloos
stellen van de rechthebbende.
6. [verzoeker] heeft voorafgaand aan het instellen van het beschermingsbewind over het
vermogen van [de rechthebbende] werkzaamheden verricht ten behoeve van [de rechthebbende] ter
zake waarvan een overeenkomst tot budgetbeheer is opgemaakt en ook is ondertekend
door [de rechthebbende] . Een kopie van deze overeenkomst van 8 maart 2023 wordt aan dit
beroepschrift gehecht. Tevens overlegt [verzoeker] hierbij een preadsheet waarop
zichtbaar is welke kosten hij in rekening heeft gebracht bij [de rechthebbende] en welke kosten
hij heeft geïncasseerd. Aldus kan worden afgeleid dat [de rechthebbende] nog aan [verzoeker]
dient te voldoen een bedrag van € 1.113,04.
Productie 3:budgetbeheer overeenkomst van 8 maart 2023
Productie 4:preadsheet
7. Voor het verrichten van werkzaamheden binnen de kaders van budgetbeheer heeft
[verzoeker] dezelfde tarieven gehanteerd zoals deze ook gelden op basis van de regeling.
Het moge juist zijn dat het instellen van beschermingsbewind boek 1 verstrekkender is
dan het instellen van budgetbeheer, maar de onderliggende werkzaamheden verschillen
niet van elkaar. Binnen het budgetbeheer worden dezelfde werkzaamheden verricht als
die binnen het beschermingsbewind boek 1. Aldus is ook verdedigbaar, gelijk ook
gangbaar is in de markt, omdat de tarieven van budgetbeheer, zeker wanneer het
budgetbeheer in volle omvang plaatsvindt, gelijk zijn aan de vergoedingen
overeenkomstig de regeling.
8. Het is juist dat [verzoeker] wat betreft [de rechthebbende] zowel in maart als in mei 2023
tweemaal [de rechthebbende] heeft belast voor de aanvangskosten. [verzoeker] beseft dat de
werkzaamheden voor wat betreft de intake voor het beschermingsbewind boek 1
beperkter zijn geweest dan wanneer er geen voorafgaand budgetbeheer zou zijn
gevoerd, maar desalniettemin is hij van mening dat hij ook in mei 2023 intakekosten
mocht berekenen omdat dit overeenkomstig de met [de rechthebbende] gemaakte afspraken
was.
9. Nu [verzoeker] conform de daaraan ten grondslag te leggen regelingen zijn
werkzaamheden als beschermingsbewindvoerder heeft uitgevoerd heeft de rechtbank
ten onrechte geconcludeerd dat er tot ontslag ex art. 1:448 lid 2 BW kan worden
gekomen. [verzoeker] merkt in datt kader op dat wanneer hij al onbetamelijk zou hebben
gepresteerd en deze feiten zich zouden hebben voorgedaan ten aanzien van het budget
beheer, dat deze omstandigheden niet mede redengevend kunnen zijn voor het ontslag
ex art. 1:448 lid 2 BW. Daartoe is noodzakelijk dat [verzoeker] onbetamelijk heeft
gehandeld vanaf 11 mei 2023 waarop het beschermingsbewind over het vermogen van
[de rechthebbende] is ingesteld.”
5.8
Evenals de kantonrechter, kan het hof een bewindvoerder ambtshalve ontslag verlenen wegens gewichtige redenen. Het hof ziet daarin aanleiding om zowel Grief 1 als Grief 2 hierna (ook) in samenhang te beoordelen.
5.9
Uit de door [verzoeker] opgestelde spreadsheet (productie C.4 bij beroepschrift) blijkt dat [verzoeker] daarin ook aanspraak maakt op het bewindvoerdersbeloning over de periode vanaf zijn schorsing als bewindvoerder tot aan zijn ontslag. Dat betreft een bedrag van
€ 339,40 (81,22 + 172,12 + 86,06). Ook op de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft [verzoeker] (evenals zijn advocaat) in eerste instantie betoogt dat [verzoeker] tot de datum van zijn ontslag ‘gewoon’ recht heeft op de bewindvoerdersbeloning. Eerst door het hof gevraagd hoe die vergoeding zich zou verhouden tot de schorsing van [verzoeker] in (ook) dit dossier per 14 december 2023 heeft [verzoeker] zijn aanspraak op vergoeding over de periode vanaf 14 december 2023 tot aan zijn ontslagdatum laten varen. Het hof gaat er dan ook vanuit dat [verzoeker] thans stelt dat de rechthebbende nog een bedrag van € 774,- (1.113,04 -/- 339,40) aan hem is verschuldigd.
5.1
Het hof is van oordeel dat, anders dan [verzoeker] in Grief 2 betoogt, het handelen van [verzoeker] (direct) voorafgaand aan zijn benoeming tot bewindvoerder bij de beoordeling van het functioneren van [verzoeker] als bewindvoerder mag worden betrokken. Het budgetbeheer door [verzoeker] was onlosmakelijk verbonden met zijn (verwachte) benoeming tot bewindvoerder van de rechthebbende. De overeenkomst van budgetbeheer (zie 3.1) heeft betrekking op dezelfde partijen ( [verzoeker] en de rechthebbende) en beoogt een oplossing te bieden voor de financiële zorgen van de rechthebbende. Bovendien staat vast dat de budgetbeheerovereenkomst slechts werd aangegaan met het oog op de bewindvoering door [verzoeker] : [verzoeker] heeft bij de kantonrechter en in hoger beroep zelf verklaard dat het budgetbeheer uitsluitend diende ter overbrugging van de periode tussen de indiening van het verzoek tot onderbewindstelling en zijn benoeming.
5.11
Niets staat eraan in de weg dat een professionele bewindvoerder voorafgaand aan het bewind voor een rechthebbende budgetbeheer voert. Het enkele feit dat [verzoeker] budgetbeheer heeft gevoerd is hem dan ook niet aan te rekenen. Wel valt hem aan te rekenen dat het budgetbeheer negatieve financiële gevolgen voor de rechthebbende heeft gehad, en dat [verzoeker] in strijd met artikel 9 van het Besluit kwaliteitseisen curatoren, beschermingsbewindvoerders en mentoren (hierna: het Besluit kwaliteitseisen CBM) ander voordeel heeft genoten uit zijn positie als bewindvoerder.
5.12
Wat betreft de negatieve gevolgen voor de rechthebbende neemt het hof het volgende in aanmerking. Een bewindvoerder heeft op grond van artikel 3 lid 5 onder a van de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren (hierna: Regeling beloning CBM) recht op een beloning voor zijn aanvangswerkzaamheden. Die beloning was in 2023 ( [verzoeker] werd in dat jaar benoemd als bewindvoerder voor de rechthebbende) € 586,- (incl. BTW € 709,06), of € 439,- (incl. BTW € 531,19) indien de bewindvoerder voorafgaand aan het bewind budgetbeheer heeft gevoerd. De toelichting bij art. 3 lid 5 onder a Besluit beloning CBM (Staatscourant 2014, 32149) licht dat onderscheid in beloning voor de aanvangswerkzaamheden toe (tarieven 2015):
“De beloning voor aanvangswerkzaamheden indien de bewindvoerder voorafgaand aan het bewind geen budgetbeheer heeft gevoerd, bestaande uit de intake (7 uren) en het opstellen van een plan van aanpak (1 uur), bedraagt (8 uren * € 65 =) € 520.
(…) In de onderhavige regeling wordt de vergoeding voor aanvangswerkzaamheden berekend over 8 uren, omdat op grond van artikel 5 van het Besluit kwaliteitseisen curatoren, beschermingsbewindvoerders en mentoren7 (hierna: ‘het Besluit kwaliteitseisen’) een plan van aanpak met de onder curatele gestelde wordt besproken en aan hem verstrekt, alsmede de klachtenregeling op grond van artikel 6 van genoemd besluit. Daar wordt 1 uur voor gerekend.
Onder aanvangswerkzaamheden van een bewindvoerder zijn onder meer de volgende intakewerkzaamheden begrepen: het aanvragen van het bewind, de kennismaking, het bijwonen van de instellingszitting, het verzamelen en kennisnemen van stukken, het opstellen van de boedelbeschrijving (inclusief inventarisatie schulden en uitkeringen), alle reguliere werkzaamheden verband houdende met het inkomen en de werkzaamheden van rechthebbende (het aanschrijven van instanties voor bijzondere bijstand, kwijtschelding gemeentelijke lasten en langdurigheidstoeslag, huurtoeslag, zorgtoeslag, uitkeringen), het openen van een bankrekening, de inschrijving in het Kadaster, het aanmaken van een dossier, overleg over het verkopen van de woning en/of de inboedel met het oog op een verhuizing. Daarnaast stelt de bewindvoerder in overleg met de rechthebbende een plan van aanpak op en verstrekt hij de klachtenregeling aan de rechthebbende.
In sommige gevallen gaat budgetbeheer vooraf aan beschermingsbewind. Een aantal stappen die bij aanvang en tijdens het budgetbeheer zijn genomen hoeven niet meer bij de aanvangswerkzaamheden ten behoeve van het ingestelde bewind te worden uitgevoerd. Er hoeft bijvoorbeeld geen kennismaking meer plaats te vinden, het verzamelen van stukken heeft (deels) al plaatsgevonden. Stappen die de bewindvoerder wel moet ondernemen zijn bijvoorbeeld het bijwonen van de instellingszitting en het aanschrijven van instanties en schuldeisers over de veranderde situatie. Naar aanleiding van reacties op de internetconsultatie wordt de beloning voor aanvangswerkzaamheden indien de bewindvoerder voorafgaand aan het bewind budgetbeheer heeft gevoerd, gebaseerd op 6 uren. De beloning voor aanvangswerkzaamheden bedraagt in dit geval (6 uren * € 65 =) € 390.”
[verzoeker] heeft zowel voor zijn aanvangswerkzaamheden als budgetbeheerder als voor die als bewindvoerder bij de rechthebbende de beloning voor ‘aanvangswerkzaamheden met voorafgaand budgetbeheer’ in rekening gebracht: volgens zijn spreadsheet eenmaal € 529,98 en eenmaal € 531,19 (€ 439,- excl. BTW), derhalve in totaal € 1.061,17. Indien [verzoeker] geen budgetbeheer had gevoerd, had hij voor de aanvangswerkzaamheden in rekening mogen brengen € 709,06 (€ 586,- excl. BTW). Dat betekent dat de rechthebbende door het budgetbeheer van [verzoeker] € 352,11 (1.061,17 -/- 709,06) duurder uit was dan zonder het budgetbeheer het geval was geweest.
5.13
Daar komt bij dat niet duidelijk is geworden welke werkzaamheden [verzoeker] voor de rechthebbende heeft verricht als budgetbeheerder: een overzicht van dergelijke werkzaamheden heeft [verzoeker] niet overgelegd.
Desgevraagd heeft [verzoeker] op de mondelinge behandeling in hoger beroep slechts in het algemeen verklaard dat hij als budgetbeheerder alvast een bankrekening aanvraagt en dat als hij bewindvoerder is hij ‘iedereen’ weer moet aanschrijven omdat zijn rechtspositie dan verandert. Wat hij voor deze rechthebbende heeft gedaan heeft hij ook op die zitting niet verteld. Uit de spreadsheet blijkt dat hij in ieder geval in aanvulling op voormelde aanvangskosten over twee en een halve maand (maart, april en half mei 2023) € 406,10 ((2x 162,44) + 81,22) aan budgetbeheerkosten in rekening bracht bij de rechthebbende. Dat [verzoeker] stelt, overigens zonder dat nader te onderbouwen, dat hij niet alles heeft kunnen incasseren bij de rechthebbende doet daar niet aan af.
5.14
Een en ander leidt het hof tot het oordeel dat het handelen van [verzoeker] vóór dat hij tot bewindvoerder werd benoemd, in ieder geval negatieve gevolgen voor de rechthebbende heeft gehad ten bedrage van € 759,21 (353,11 extra aanvangskosten + 406,10 budgetbeheerkosten voor niet aangetoonde werkzaamheden). Het budgetbeheer door [verzoeker] was onlosmakelijk verbonden met zijn verwachte benoeming tot bewindvoerder en de vergoedingen voor het (vermeende) budgetbeheer werden door [verzoeker] na zijn benoeming tot bewindvoerder aan zichzelf uitgekeerd. [verzoeker] heeft dan ook voor een bedrag van ten minste € 759,21 ander voordeel dan zijn bewindvoerdersbeloning genoten uit zijn (toekomstige) positie als bewindvoerder voor rechthebbende. Dat is in strijd met het bepaalde in artikel 9 (lid 3) Besluit kwaliteitseisen CBM.
5.15
Het gegeven dat de rechthebbende met [verzoeker] een budgetbeheerovereenkomst is aangegaan en dat [verzoeker] dan ook recht heeft op voormeld bedrag
“omdat dit overeenkomstig de met [de rechthebbende, hof] gemaakte afspraken”is, kan [verzoeker] niet baten. Die overeenkomst verwijst slechts in algemene bewoordingen naar de beloningssystematiek voor bewindvoerders: bedragen worden niet genoemd. Niet gebleken is dat [verzoeker] de rechthebbende anderszins heeft voorgelicht over de financiële gevolgen die de budgetbeheerovereenkomst voor de rechthebbende zou hebben.
De rechthebbende verkeerde in een kwetsbare financiële positie, waar hij niet zonder bewind verwachtte uit te geraken. Hij verkeerde in een van zijn (toekomstige) bewindvoerder afhankelijke positie. [verzoeker] had dan ook zorgvuldigheid behoren te betrachten bij het aangaan van de budgetbeheerovereenkomst. Dat heeft hij niet gedaan.
5.16
Het hof is van oordeel dat voormelde handelingen van [verzoeker] , al dan niet in samenhang beschouwd, gewichtige redenen vormen voor zijn ontslag als bewindvoerder van de rechthebbende.
5.17
De kantonrechter heeft echter in de bestreden beschikking volstaan met een uitgebreide verwijzing naar de schorsing (en het ontslag) van [verzoeker] door de rechtbank Noord-Nederland en het optreden van [verzoeker] in andere dossiers onder toezicht bij de rechtbank Overijssel. Daarmee mocht de kantonrechter naar het oordeel van hof volstaan. Anders dan [verzoeker] betoogt, waar hij stelt dat het functioneren van een bewindvoerder per dossier moet worden beoordeeld, mag een kantonrechter – beter gezegd: moet een kantonrechter – bij de beoordeling van het handelen van een professionele bewindvoerder (of curator of mentor) in een bepaald dossier het functioneren van die bewindvoerder in zijn andere dossiers betrekken. Daarbij mag de kantonrechter ook de beoordeling van het functioneren van de bewindvoerder door andere kantonrechters in dossiers die onder toezicht van die kantonrechters vallen betrekken. Is de conclusie dat het functioneren van de bewindvoerder (ook) in andere dossiers onder de maat is, dan kan dat leiden tot zijn ontslag in al zijn dossiers, ook in die dossiers waar de bewindvoerder wel volgens de regelen der kunst heeft opgetreden. De geschiktheid van een professionele bewindvoerder om als zodanig op te treden is immers niet afhankelijk van zijn optreden in een bepaald dossier, maar van zijn
over allgeschiktheid als bewindvoerder: een professionele bewindvoerder behoort in alle aan hem toevertrouwde dossiers te handelen zoals in redelijkheid mag worden verlangd van een over voldoende inzicht en ervaring beschikkende professionele bewindvoerder die zijn taak met nauwgezetheid en inzet verricht.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter (rechtbank Overijssel, team toezicht-bewindsbureau, zittingsplaats Almelo) van 22 januari 2024.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.H.F. van Vugt, R. Feunekes en K.A.M. van Os-ten Have, bijgestaan door mr. M. van Esveld als griffier, en is op 11 maart 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.