ECLI:NL:GHARL:2025:1362

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 maart 2025
Publicatiedatum
11 maart 2025
Zaaknummer
200.340.361
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van bewindvoerder wegens gewichtige redenen en beoordeling van functioneren in andere dossiers

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over het ontslag van [verzoeker] als bewindvoerder van de rechthebbende. De kantonrechter in de rechtbank Overijssel had [verzoeker] op 22 januari 2024 ontslagen wegens gewichtige redenen, waaronder het niet tijdig aanvragen van bijzondere bijstand en het in rekening brengen van onterecht hoge kosten. Het hof heeft vastgesteld dat [verzoeker] niet-ontvankelijk is in zijn verzoek in hoger beroep voor zover het betrekking heeft op het bewind voor [naam3], die op 16 december 2023 is overleden. Het hof oordeelt dat de kantonrechter op goede gronden heeft besloten tot ontslag van [verzoeker] als bewindvoerder, waarbij het functioneren van [verzoeker] in andere dossiers ook is betrokken. Het hof bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter, waarbij het belang van de rechthebbende voorop staat. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van een professionele bewindvoerder en de noodzaak om proactief te handelen in het belang van de rechthebbende.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.340.361
(zaaknummer rechtbank Overijssel 10839599 en 10839587)
beschikking van 11 maart 2025
inzake
[verzoeker],
h.o.d.n.
[naam1],
tevens h.o.d.n.
[naam2],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: [verzoeker] ,
advocaat: mr. H.L. Thiescheffer.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de rechthebbende] ,
wonende te [woonplaats2] ,
verder te noemen: de rechthebbende,
en
[de broer van rechthebbende] ,
wonende te [woonplaats3] ,
de broer van rechthebbende,
en
[de bewindvoerder] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
in haar hoedanigheid van bewindvoerder van de rechthebbende,
verder te noemen: [de bewindvoerder] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo van 13 december 2023 (ten aanzien van zowel de rechthebbende als de hierna te noemen [naam3] ) en van 22 januari 2024 (uitsluitend in de zaak van de rechthebbende), uitgesproken onder zaaknummers 10839599 en 10839587. De beschikking van 22 januari 2024 wordt hierna ook ‘de bestreden beschikking’ genoemd.
2. Het geding in hoger beroep
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 22 april 2024.
- een e-mailbericht namens [verzoeker] van 26 november 2024 met als productie de beschikking in de zaak van [naam3] van 13 december 2023.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 26 november 2024 plaatsgevonden. Bij deze mondelinge behandeling waren [verzoeker] en zijn advocaat aanwezig. De belanghebbenden zijn niet naar de zitting gekomen. Zij hebben geen verweer gevoerd.
2.3
De in deze beschikking opgenomen citaten zijn letterlijk uit de desbetreffende stukken overgenomen, dat wil zeggen inclusief taalfouten en/of verschrijvingen.

3.De feiten

3.1
Op 1 november 2021 zijn [verzoeker] en de rechthebbende een overeenkomst aangegaan van budgetbeheer. De overeenkomst omvat onder meer de volgende bepalingen:
“Artikel 1 Inwerkingtreding
Deze overeenkomst zal per datum van ondertekenen ingaan, wordt dan aangegaan voor een periode van 12 maanden en zal telkens voor een zelfde periode worden verlengd. Opzegging kan schriftelijk na de eerste periode met inachtneming van 1 kalendermaand.
Artikel 2 Acceptatie
Budgetbeheerder neemt per bovengenoemde datum cliënt in budgetbeheer inhoudende dat de budgetbeheerder alle inkomsten die zijn opgenomen in de begroting zal ontvangen op een op cliënt naam gestelde rekening. Van deze inkomsten zal de budgetbeheerder de vaste lasten betalen die in de begroting zijn opgenomen.
Artikel 3 Kosten
Deze kosten bestaan uit maandelijkse beheerkosten, een eenmalige opslagvergoeding en extra werkzaamheden (optioneel) welke gelijk is aan de kosten van bewindvoering conform de regeling curatoren, bewindvoerders en mentoren.
Artikel 4 Machtiging
Cliënt machtigt de budgetbeheerder om:
• Al hetgeen te verrichten dal voor een goed verloop van het budgetbeheer noodzakelijk is;
• Informatie in te winnen bij derden;
• Wijzigingen door te geven aan derden omtrent betalingen en postadres;
• De huidige en toekomstige inkomsten, van welke aard dan ook, in ontvangst te nemen;
• De vaste lasten te wijzigen en/of op te zeggen.”
3.2
Het verzoekschrift van de rechthebbende tot onderbewindstelling is door de kantonrechter ontvangen op 22 november 2021. Dit verzoekschrift en het bijbehorende plan van aanpak zijn niet in deze procedure overgelegd.
3.3
Bij beschikking van 25 januari 2022 heeft de kantonrechter (zittingsplaats Enschede) wegens verkwisting of het hebben van problematische schulden tot en met 25 januari 2025 een bewind ingesteld over alle goederen die toebehoren of zullen toebehoren aan de rechthebbende en [verzoeker] tot bewindvoerder benoemd.
3.4
De onderbewindstelling is uitgesproken zonder dat de kantonrechter de rechthebbende en de belanghebbenden heeft gehoord. Uit de beschikking van 25 januari 2022 blijkt niet dat de kantonrechter de broer van de rechthebbende als belanghebbende heeft aangemerkt.
3.5
Bij brief van 26 augustus 2023 aan de rechtbank Noord-Nederland hebben twee voormalige medewerkers van [verzoeker] die rechtbank op de hoogte gesteld over door hen waargenomen onregelmatigheden in de financiële en administratieve bedrijfsvoering van [verzoeker] . [verzoeker] heeft op die brief gereageerd bij brief van 30 september 2023.
Op 6 oktober 2023 is [verzoeker] door de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland gehoord en door de kantonrechter aansluitend op dat verhoor per die dag geschorst in al zijn dossiers voor de duur van het onderzoek in de zaken die onder toezicht van rechtbank Noord-Nederland vallen. Daarbij zijn [naam4] BV tot tijdelijke bewindvoerder of curator en [naam5] BV tot tijdelijke mentor benoemd.
3.6
De kantonrechter in de rechtbank Overijssel heeft [verzoeker] bij brief van 23 oktober 2023 opgeroepen voor een zitting op 17 november 2023 om [verzoeker] te horen over diverse termijnoverschrijdingen in verschillende door [verzoeker] behandelde dossiers. [verzoeker] is zonder bericht van verhindering niet op die zitting verschenen. Bij brief van 22 november 2023 is [verzoeker] opnieuw opgeroepen voor een zitting van 15 december 2023. In dezelfde brief is [verzoeker] ook verzocht om in al zijn dossiers, alle bankafschriften uit de periode dat hij het beheer voerde tot en met 1 november 2023, vóór 5 december 2023 in te dienen, om zodoende een beter beeld te krijgen van de feitelijke bij- en afschrijvingen. Op de zitting van 15 december 2023 heeft [verzoeker] desgevraagd verklaard dat de oproepbrief van 23 oktober 2023 wegens waterschade aan zijn pand in het ongerede was geraakt.
3.7
Bij beschikking van 13 december 2023 heeft de kantonrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, naar aanleiding van de schorsing van en het onderzoek naar [verzoeker] door de rechtbank Noord-Nederland en voor zover hier van belang:
  • [verzoeker] met ingang van de dag na die beschikking (14 december 2023) geschorst als bewindvoerder van (ook) de rechthebbende;
  • [de bewindvoerder] met ingang van 14 december 2023 benoemd tot tijdelijk bewindvoerder;
  • [verzoeker] gelast het papieren en digitale dossier van de rechthebbende, alle elektronische en/of digitale gegevensdragers waarop zich gegevens van de rechthebbende bevinden en alle inlogcodes en wachtwoorden die toegang bieden tot de gegevens van de rechthebbende over te dragen aan de tijdelijke bewindvoerder.
3.8
Vervolgens heeft de kantonrechter [verzoeker] op 15 december 2024 gehoord naar aanleiding van de schorsing en in verband met vragen die in een aantal (bewinds)dossiers van [verzoeker] bij de rechtbank Overijssel waren gerezen. Ook over het bewind ten behoeve van de rechthebbende zijn vragen aan [verzoeker] gesteld. Het proces-verbaal van dat verhoor vermeldt dat als volgt:
“De kantonrechter:
Uit de budgetbeheerovereenkomst blijkt dat deze is getekend op 1 september 2021. Op 22
november 2021 is bewind pas aangevraagd. Het is ons niet duidelijk waarom dit zo laat is
gebeurd. Per 25 januari 2022 is vervolgens het bewind ingesteld. Ik zie in onze stukken staan
dat er navraag is geweest in verband met budgetbeheer. In het plan van aanpak slaat namelijk dat dit kosteloos zou zijn, echter zien wij in de afschriften dat dit wel in rekening wordt gebracht. Verder hebben we geen afschriften van de maanden januari, februari en april 2022 ontvangen. Ook zijn er vragen over de bijzondere bijstand. Mogelijk dat de rechthebbenden hiervoor wel in aanmerking komen. Tevens is ook de vraag welke werkzaamheden u heeft verricht ten behoeve van de schulden. Tot slot de bestuursrechtelijke premie. Deze lijkt te worden ingehouden, maar de vraag is of er geen regeling getroffen kan worden zodat de boete komt te vervallen.
De heer [verzoeker] (bewindvoerder):
De heer [de rechthebbende, hof] en Mevrouw [naam3] hadden beide geen financiële middelen om de kosten voor budgetbeheer te kunnen voldoen. Vandaar dat dit kosteloos is aangeboden. Ik zie dat wij wel kosten in rekening hebben gebracht. Dat had niet gemoeten. Ik zal dit uitzoeken. Op basis van draagkracht is de bijzondere bijstand afgewezen. Dat het inkomen laag is op de afschriften komt door het beslag en de bestuursrechtelijke premie. Er is dus wel feitelijk wel meer inkomen, vandaar dat de aanvraag is afgewezen. Ik zal een uitkeringsspecificatie, de besluiten van de gemeente inzake de bijzondere bijstand en de ontbrekende afschriften binnen twee weken naar u opsturen. Verder hebben we de schulden geïnventariseerd. Ik kom bij deze mensen niet verder. Er moet een WSNP zitting komen. We hebben een voorlopige voorziening geprobeerd te krijgen, maar dat is niet gelukt. Mogelijk dat Bresz nog iets voor hen kan betekenen, maar dat is nog niet aan de orde.”
3.9
De kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland heeft op 11 januari 2024 bij ruim honderd afzonderlijke, uitvoerig gemotiveerde beschikkingen [verzoeker] met ingang van 16 februari 2024 wegens gewichtige redenen ontslagen als bewindvoerder, mentor en curator in alle zaken die onder het toezicht vallen van de rechtbank Noord-Nederland.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter:
  • [verzoeker] met ingang van 12 februari 2024 ontslagen als bewindvoerder;
  • [de bewindvoerder] met ingang van 12 februari 2024 benoemd tot opvolgend bewindvoerder;
  • de rechthebbende in de gelegenheid gesteld om vóór 5 februari 2024 een vervangend bewindvoerder aan te dragen;
  • bepaald dat geen kosten in rekening mogen worden gebracht voor het opmaken van de eindrekening; en
  • bepaald dat de opvolgend bewindvoerder voor zijn/haar (aanvangs)werkzaamheden
en voor de met het bewind gemoeide kosten de in de Regeling beloning curatoren,
bewindvoerders en mentoren vastgestelde forfaitaire tarieven ten laste van het
vermogen van de rechthebbende mag brengen.
4.2
[verzoeker] is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. [verzoeker] verzoekt het hof om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen. De bedoeling van het hoger beroep van [verzoeker] is dat hij weer de bewindvoerder is van de rechthebbende.
4.3
Het verzoek in hoger beroep ziet ook op een beschikking (kennelijk van 22 januari 2023) waarbij [verzoeker] naar eigen zeggen is ontslagen als bewindvoerder over het vermogen van de partner van de rechthebbende, mevrouw [naam3] . Volgens [verzoeker] is [naam3] na 22 januari 2023 overleden, zodat hij nog belang heeft bij zijn hoger beroep tegen die beschikking. Het hof maakt daaruit op dat [verzoeker] wil worden hersteld in zijn positie als bewindvoerder van [naam3] over de periode ingaande 12 februari 2023 (ontslagdatum) tot haar overlijden.

5.De motivering van de beslissing

5.1
[verzoeker] is kennelijk niet-ontvankelijk in zijn verzoek in hoger beroep voor zover dat betrekking heeft op het bewind voor [naam3] . Gebleken is dat [naam3] is overleden op 16 december 2023, dus niet ná 22 januari 2023 zoals [verzoeker] het hof liet weten. Het bewind over het vermogen van [naam3] is dan ook geëindigd op 16 december 2023 door de dood van [naam3] . [verzoeker] is dan ook niet ontslagen als bewindvoerder van [naam3] : er is dus ook geen ontslagbeschikking waarvan [verzoeker] in hoger beroep kan komen. [verzoeker] was in de periode van 13 tot en met 16 december 2023 wel geschorst als bewindvoerder van (ook) [naam3] , maar daar ziet het hoger beroep niet op.
5.2
Het hof is van oordeel dat de kantonrechter [verzoeker] op goede gronden heeft ontslagen als bewindvoerder over het vermogen van de rechthebbende. Het hof overweegt daartoe als volgt.
5.3
Op grond van artikel 1:448 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) wordt een bewindvoerder ontslag verleend hetzij op eigen verzoek, hetzij wegens gewichtige redenen of omdat de bewindvoerder niet meer voldoet aan de eisen om bewindvoerder te kunnen worden, zulks op verzoek van een medebewindvoerder of degene die gerechtigd is onderbewindstelling te verzoeken als bedoeld in artikel 1:432, eerste en tweede lid, BW dan wel ambtshalve.
In dit hoger beroep is de vraag aan de orde of er gewichtige redenen zijn om [verzoeker] ambtshalve ontslag te verlenen.
5.4
De bestreden beschikking heeft niet alleen betrekking op het door [verzoeker] over het vermogen van de rechthebbenden gevoerde bewind (dossiernummer [nummer1] ). De beschikking betrekt in de overwegingen ook de daarin beschreven - kort gezegd - onregelmatigheden in de bewindsdossiers met de nummers [nummer2] , [nummer3] (bewind in deze twee dossiers is opgeheven per 19 december 2023), [nummer4] , [nummer5] en [nummer6] (laatstgemeld bewind betreft het op 16 december 2023 geëindigde bewind voor [naam3] ). De kantonrechter constateert, kort gezegd:
  • dat [verzoeker] in diverse dossiers meer bewindvoerderskosten in rekening heeft gebracht dan is toegestaan (r.o. 2.9);
  • dat [verzoeker] in een aantal dossiers budgetbeheer uitvoert tot aan de instelling van het bewind en dat hij tweemaal intakekosten rekent, te weten een maal voor de intake voor het bewind en een gelijk bedrag voor de intake voor het daaraan voorafgaande budgetbeheer, ongeacht de duur van het budgetbeheer en ongeacht of er daadwerkelijk budgetbeheer werd gevoerd (r.o. 2.10); en
  • dat [verzoeker] zijn kosten onnauwkeurig in rekening heeft gebracht, niet tijdig bijzondere bijstand voor de bewindskosten heeft aangevraagd en heeft nagelaten het te veel inrekening gebrachte terug te betalen, dan wel zijn nalaten ongedaan te maken (r.o. 2.11).
Vervolgens overweegt de kantonrechter dat [verzoeker] moet worden ontslagen als bewindvoerder in alle in Overijssel lopende dossiers.
5.5
Tegen de beschikkingen van de kantonrechter met betrekking tot de nummers [nummer2] , [nummer3] en [nummer5] en tegen de beschikkingen met betrekking tot het niet in de bestreden beschikking genoemde bewindsdossiers met nummer [nummer7] en [nummer8] heeft [verzoeker] eveneens hoger beroep ingesteld.
5.6
Op 26 november 2024 hebben de mondelinge behandelingen in hoger beroep plaats gevonden in (achtereenvolgens) de zaak met betrekking tot dossier [nummer5] (zaaknummer hof 200.340.340), in de onderhavige zaak ( [nummer1] en [nummer6] ) en in de zaak met betrekking tot dossier [nummer7] (zaaknummer hof 200.340.365). [verzoeker] heeft op de mondelinge behandelingen verklaard dat hij niet langer kan en wil optreden als bewindvoerder. Omdat hij vreest dat hij geen belang meer heeft bij zijn hoger beroep in deze zaken als hij bekrachtiging verzoekt op andere gronden heeft hij zijn verzoek in hoger beroep om de bestreden beschikking te vernietigen gehandhaafd. Desgevraagd heeft [verzoeker] verklaard dat hij met dit verzoek in hoger beroep zijn naam wil zuiveren. Daarnaast wil [verzoeker] schadeloos gesteld worden.
5.7
[verzoeker] stelt in zijn beroepschrift (onder ‘De feiten:’ nr 3) het volgende:
“Tevens overlegd [verzoeker] hierbij de beschikking van 11 januari 204 van de rechtbank
Noord Nederland locatie Leeuwarden ter zake van het vermogen van [naam6]
waarin hij als beschermingsbewindvoerder is ontslagen, [verzoeker] merkt op dat de thans
overlegde beschikking in het vermogen van [naam6] illustratief is omdat hij op dezelfde
dag ruim 100 soortgelijke beschikkingen van de Rechtbank Noord-Nederland heeft
mogen ontvangen. Voorshands merkt [verzoeker] op dat de Rechtbank Overijssel, locatie
Almelo op dossierniveau dient te beoordelen of de gewichtige omstandigheden ex art.
1:448 lid 2 BW aanwezig zijn om [verzoeker] wegens gewichtige redenen als
beschermingsbewindvoerder te ontslaan. In het hiernavolgende zal [verzoeker] hierin
uitvoeriger ingaan.”
5.8
Sub 2.7 van de bestreden beschikking overweegt de kantonrechter met betrekking tot de dossiers van de rechthebbende ( [nummer1] ) en [naam3] ( [nummer6] ) als volgt:
“In de partnerdossiers met nummers [nummer1] en [nummer6] is het niet onaannemelijk dat rechthebbenden gelet op hun inkomen in aanmerking komen voor bijzondere bijstand voor de bewindvoerderskosten in 2022. Ter zitting is deze vraag voorgelegd aan [verzoeker] . [verzoeker] verklaart hierover dat de aanvraag is afgewezen vanwege voldoende draagkracht van rechthebbenden. Ter zitting is daarom afgesproken dat [verzoeker] binnen twee weken het (afwijzings)besluit van de gemeente zal indienen.
[verzoeker] dient vervolgens op 29 december 2023 een besluit van de gemeente in van 15 juni
2023. Uit dit besluit blijkt het tegenovergestelde, want de bijzondere bijstand is toegewezen,
waarbij rekening is gehouden met de eigen draagkracht. De aanvraag dateert van 25 april
2023. Hoewel door de kantonrechter ter zitting is verzocht om een besluit uit 2022 in te
dienen heeft [verzoeker] dit nagelaten. De kantonrechter acht het aannemelijk dat bijzondere
bijstand zou zijn toegekend indien hiervoor tijdig een aanvraag zou zijn gedaan. Van een
professionele bewindvoerder mag worden verwacht dat hij proactief is en tijdig een aanvraag doet voor bijzondere bijstand. De kantonrechter gaat er vooralsnog vanuit dat
rechthebbenden schade hebben geleden door het handelen van [verzoeker] . Verder is
opmerkelijk dat [verzoeker] op 30 oktober 2023 een bedrag van € 955,26 in rekening brengt
met de omschrijving: ‘Budgetbeheerkosten achterstallig’, terwijl in het plan van aanpak van
rechthebbende (met nummer [nummer1] ) stond dat het budgetbeheer kosteloos zou zijn. Op
14 december 2021 heeft een medewerker van het bewindsbureau gebeld met [verzoeker] of dit
ook voor de andere rechthebbende gold. [verzoeker] heeft toen verklaard dat budgetbeheer
voor beiden kosteloos zou zijn, aangezien rechthebbenden geen middelen hebben om deze
kosten te voldoen. Het is onbegrijpelijk dat [verzoeker] , ondanks deze afspraak, zeer hoge
kosten ten bedrage van € 955,26 in rekening brengt voor het budgetbeheer.”
5.9
[verzoeker] stelt in zijn beroepschrift (onder ‘De feiten:’ nrs 5 tot en met 7) over de in rekening gebrachte kosten het volgende:
“5. Ook overlegt [verzoeker] hierbij de overeenkomst van budgetbeheer van
1 november 2021. Alhoewel [verzoeker] voorafgaand aan de beschermingsbewind
onmiddellijk binnen de kaders van budgetbeheer het volledige vermogen van [de rechthebbende, hof] en [naam3] heeft beheerd heeft [verzoeker] gemeend vanwege de precaire financiële situatie van [de rechthebbende, hof] en [naam3] om geen kosten in rekening te brengen.
Productie 3: overeenkomst van budgetbeheer van 1 november 2021
6. [verzoeker] overlegt hierbij een overzicht van de door hem in rekening gebrachte kosten
alsmede hetgeen door hem is geïncasseerd. Aldus kan worden afgeleid dat [verzoeker]
voor de werkzaamheden binnen het budgetbeheer geen kosten in rekening heeft
gebracht. [verzoeker] merkt op dat dit een uitzonderlijke situatie is vanwege de precaire
situatie van [de rechthebbende, hof] en [naam3] . [verzoeker] berekend, zoals te doen gebruikelijk ook conform de markt situatie kosten voor het uitvoeren van budgetbeheer, omdat de werkzaamheden die uitgevoerd worden binnen het budgetbeheer identiek zijn aan die ter zake van het beschermingsbewind.
Productie 4: overzicht van de in rekening gebrachte kosten, alsmede hetgeen is
geïncasseerd
7. Omdat het ontslag voor [verzoeker] per 14 februari 2024 is geëffectueerd heeft hij nog
recht op een bedrag van € 292,22 ter zake van januari en februari 2024, zodat [verzoeker]
nog van [de rechthebbende, hof] te vorderen heeft een bedrag van € 1.175,33.”
5.1
Ook op de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft [verzoeker] (evenals zijn advocaat) in eerste instantie betoogt dat [verzoeker] tot de datum van zijn ontslag (het beroepschrift vermeldt 14 februari 2024 als ontslagdatum, maar [verzoeker] is per 12 februari 2024 ontslagen) ‘gewoon’ recht heeft op de bewindvoerdersbeloning. Eerst door het hof gevraagd hoe die vergoeding zich zou verhouden tot de schorsing van [verzoeker] in (ook) dit dossier per 14 december 2023 heeft [verzoeker] zijn aanspraak op vergoeding over de periode vanaf 14 december 2023 tot aan zijn ontslagdatum laten varen. [verzoeker] meent thans nog een aanspraak te hebben op de rechthebbende ten bedrage van € 883,11 (1.175,33 -/- 292,22).
5.11
Wat [verzoeker] in zijn beroepschrift als zijn enige grief aanduidt richt zich uitsluitend op de overweging van de kantonrechter dat het aannemelijk is dat (ook) de rechthebbende in 2022 in aanmerking zou zijn gekomen voor bijzondere bijstand voor de bewindvoerderskosten en dat de rechthebbenden die zou hebben ontvangen als [verzoeker] als bewindvoerder daartoe tijdig een aanvraag bij de gemeente had ingediend, zodat de kantonrechter ervan uitgaat dat de rechthebbende schade heeft geleden door het nalaten van [verzoeker] .
5.12
Die grief slaagt niet. Vast staat (productie C.6 bij beroepschrift) dat aan de rechthebbende (en zijn partner [naam3] ) bij besluit van de gemeente van 15 juni 2023 bijzondere bijstand is toegekend voor de periode van 25 april 2023 tot en met 30 april 2024. De bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering was € 194,81 per maand, die voor de kosten van mentorschap € 225,97, derhalve werd in totaal toegekend € 420,78. Verminderd met de eigen draagkracht groot €133,14 per maand, bedroeg de te ontvangen bijzondere bijstand over die periode € 287,64 per maand. Voorts werd een eenmalig bedrag van € 20,-- toegekend als bijzondere bijstand voor de extra bankkosten.
Op de mondelinge behandeling van 15 december 2023 heeft [verzoeker] desgevraagd tot tweemaal toe verklaard dat de bijzondere bijstand over het jaar 2022 op basis van draagkracht was afgewezen. Ook heeft hij toegezegd het afwijzingsbesluit binnen twee weken toe te zenden aan de kantonrechter. Dat heeft [verzoeker] nagelaten.
In zijn beroepschrift betoogt [verzoeker] dat de rechthebbende en [naam3] in 2022 niet voor bijzondere bijstand in aanmerking zouden zijn komen. Hij overlegt ter onderbouwing daarvan bankafschriften over januari, februari en april 2022 en uitkeringsspecificaties voor [naam3] over de maanden januari tot en met maart 2023 waaruit zou blijken dat het netto inkomen van de rechthebbende en [naam3] te hoog was voor bijzondere bijstand.
Dat betoog slaagt niet. In de eerste plaats omdat de door [verzoeker] overgelegde stukken slechts betrekking hebben op een beperkt deel van 2022 en 2023 en de stukken over 2023 bovendien slechts betrekking hebben op de uitkering van [naam3] . Zij geven derhalve geen inzicht in het totale inkomen van de rechthebbende en [naam3] over de periode januari 2022 tot en met 25 april 2023. [verzoeker] heeft zijn stelling dat het gezamenlijk inkomen over die periode te hoog was dan ook niet onderbouwd. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat [verzoeker] zelf al op 15 december 2023 bij de kantonrechter verklaarde dat het inkomen van de rechthebbende en [naam3] zo laag was dat hij had besloten geen budgetbeheerkosten in rekening te brengen, zulks - zo merkt het hof op - kennelijk in weerwil van de budgetbeheerovereenkomst waarin is vastgelegd dat wel een vergoeding in rekening zal worden gebracht en in weerwil van de bedragen die [verzoeker] onder vermelding van “Budgetbeheerkosten achterstallig” van de rekening van de rechthebbende en [naam3] aan zichzelf heeft uitgekeerd.
[verzoeker] heeft geen afwijzingsbesluit over de periode 2022 tot en met 25 april 2023 kunnen overleggen, geen aanvraag voor bijzondere bijstand over die periode of zelfs maar een berekening uit die tijd waaruit blijkt dat de kans op bijzondere bijstand was uitgesloten. De stelling dat toch geen bijzondere bijstand zou zijn toegekend lijkt, gelet op het gebrek aan onderbouwing en zijn eerdere verklaring en (niet nagekomen) toezegging aan de kantonrechter door [verzoeker] slechts te zijn ingenomen ter noodzakelijke onderbouwing van zijn standpunt. Het hof gaat daar dan ook niet in mee.
De kantonrechter heeft terecht overwogen dat van een bewindvoerder mag worden verwacht
dat hij proactief is en tijdig een aanvraag doet voor bijzondere bijstand en dat aannemelijk is dat de rechthebbende en [naam3] daardoor schade hebben geleden.
5.13
Het handelen van [verzoeker] als bewindvoerder van de rechthebbende rechtvaardigt zijn ontslag als bewindvoerder. [verzoeker] heeft, nu niet anders is gebleken, verzuimd om bijzondere bijstand voor de rechthebbende en [naam3] aan te vragen. Voorts heeft [verzoeker] de administratie van het door hem gevoerde bewind niet op orde gekregen: hij heeft kosten als achterstallige budgetbeheerkosten afgeschreven terwijl die kosten volgens hem eigenlijk zagen op de kosten van bewindvoering. Daarvan is echter niet gebleken: [verzoeker] heeft weliswaar een overzicht overlegd (productie C.4 beroepschrift) van de in rekening gebrachte kosten, maar dat overzocht is door [verzoeker] zelf opgesteld en niet nader onderbouwd met bankafschriften. Aan dat overzicht kent het hof dan ook geen waarde toe, mede gelet op het eerder geconstateerde onzorgvuldige handelen van [verzoeker] als bewindvoerder. Deze verzuimen vormen, zeker in hun onderlinge samenhang beschouwd, gewichtige redenen voor ontslag.
5.14
De kantonrechter in de rechtbank Overijssel heeft ook de schorsing (en het ontslag) van [verzoeker] door de rechtbank Noord-Nederland en het optreden van [verzoeker] in andere dossiers onder toezicht bij de rechtbank Overijssel in zijn beoordeling betrokken. Anders dan [verzoeker] betoogt, waar hij stelt (onder 3 van het beroepschrift) dat het functioneren van een bewindvoerder per dossier moet worden beoordeeld, mag een kantonrechter – beter gezegd: moet een kantonrechter – bij de beoordeling van het handelen van een professionele bewindvoerder (of curator of mentor) in een bepaald dossier het functioneren van die bewindvoerder in zijn andere dossiers betrekken. Daarbij mag de kantonrechter ook de beoordeling van het functioneren van de bewindvoerder door andere kantonrechters in dossiers die onder toezicht van die kantonrechters vallen betrekken. Is de conclusie dat het functioneren van de bewindvoerder (ook) in andere dossiers onder de maat is, dan kan dat leiden tot zijn ontslag in al zijn dossiers, ook in die dossiers waar de bewindvoerder wel volgens de regelen der kunst heeft gehandeld. De geschiktheid van een professionele bewindvoerder om als zodanig op te treden is immers niet afhankelijk van zijn handelen in een bepaald dossier, maar van zijn
over allgeschiktheid als bewindvoerder: een professionele bewindvoerder behoort in alle aan hem toevertrouwde dossiers te handelen zoals in redelijkheid mag worden verlangd van een over voldoende inzicht en ervaring beschikkende professionele bewindvoerder die zijn taak met nauwgezetheid en inzet verricht.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter (rechtbank Overijssel, team toezicht-bewindsbureau, zittingsplaats Almelo) van 22 januari 2024.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.H.F. van Vugt, R. Feunekes en K.A.M. van Os-ten Have, bijgestaan door mr. M. van Esveld als griffier, en is op 11 maart 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.