ECLI:NL:GHARL:2025:1352

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 maart 2025
Publicatiedatum
10 maart 2025
Zaaknummer
21-002018-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de strafbaarheid van het vertonen van pornografisch materiaal aan een minderjarige via Instagram

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte is beschuldigd van het vertonen van pornografisch materiaal aan een minderjarige, in dit geval een jongen van 12 jaar, via een live videoverbinding op Instagram. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf van 180 uur, waarvan 90 uur voorwaardelijk, en had de vordering van de benadeelde partij toegewezen. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan. Het hof oordeelde dat de beelden die aan de minderjarige zijn getoond, vallen onder artikel 240a van het Wetboek van Strafrecht, dat bescherming biedt aan jeugdigen tegen schadelijk beeldmateriaal. Het hof heeft de verklaringen van de minderjarige en zijn vader als betrouwbaar en geloofwaardig beoordeeld, en heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het vertonen van schadelijk materiaal aan de minderjarige. De verdachte heeft geen sluitend alibi kunnen aantonen en de verdediging heeft geen overtuigend bewijs kunnen leveren voor vrijspraak. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 180 uur, waarvan 90 uur voorwaardelijk, met een proeftijd van één jaar en bijzondere voorwaarden. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van €750 toegewezen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002018-21
Uitspraak d.d.: 5 maart 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Lelystad, van 14 april 2021 met parketnummer 16-025950-20 in de strafzaak tegen

[verdachte ] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1979,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 12 december 2022 (waarna het hof op 23 december 2022 een tussenarrest heeft gewezen) en 19 februari 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door en namens verdachte door zijn raadsvrouw, mr. D. Simo naar voren is gebracht. Ook heeft het hof kennisgenomen van hetgeen door mevrouw [ouder benadeelde partij] en mr. M. Berbee, namens de benadeelde partij [benadeelde ] , naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft verdachte veroordeeld ter zake van – kort gezegd – het vertonen van pornografisch materiaal aan een minderjarige tot een taakstraf van 180 uur, waarvan 90 uur voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en daaraan verbonden algemene en bijzondere voorwaarden. Ook heeft de politierechter de vordering van de benadeelde partij volledig toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 mei 2019 tot en met 25 juli 2019 te [plaats] , althans in Nederland, meermalen althans eenmaal (telkens) een afbeelding waarvan de vertoning schadelijk is te achten voor personen beneden de leeftijd van zestien jaar, heeft verstrekt, aangeboden en/of vertoond aan een minderjarige, te weten [benadeelde ] , geboren op [geboortedag] 2007, van wie hij, verdachte, wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat [benadeelde ] jonger was dan zestien jaar, immers heeft hij, verdachte,
- aan [benadeelde ] op zijn mobiele telefoon (een foto van) zijn ontblote bovenlijf en/of ontblote (stijve) penis (toegestuurd en/of) vertoond en/of
- middels een live video chat met [benadeelde ] , zijn penis vastgehouden en/of met zijn hand(en) om zijn penis rukkende en/of trekkende beweging(en) gemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

De advocaat-generaal acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit. Hiertoe is aangevoerd dat er onvoldoende bewijs is. Volgens de verdediging zijn de verklaringen van [benadeelde ] , zijn vader en zijn moeder leugenachtig dan wel onbetrouwbaar en moeten ze niet voor het bewijs worden gebruikt dan wel worden uitgesloten van het bewijs. Met name tegenstrijdigheden in hun verklaringen moeten tot die conclusie leiden volgens de verdediging. Ook heeft de verdediging bepleit dat live webcambeelden (via Instagram) en het screenshot dat [benadeelde ] heeft gemaakt geen afbeeldingen zijn in de zin van artikel 240a van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder het volgende. [benadeelde ] heeft bij de politie verklaard dat verdachte aan hem zijn piemel heeft laten zien tijdens het videobellen via Instagram. [benadeelde ] heeft hier een screenshot van gemaakt. Ook heeft [benadeelde ] verklaard dat zijn vader tijdens dit videogesprek naast hem zat, dat hij de telefoon aan zijn vader heeft gegeven en dat zijn vader het toen ook zag. Bij de rechter-commissaris heeft [benadeelde ] hierover overeenkomstig verklaard. Daarnaast heeft [benadeelde ] bij de rechter-commissaris verklaard dat hij het gezicht van [verdachte ] (naar het hof begrijpt: verdachte) heeft herkend tijdens het videobellen. Voornoemde verklaringen van [benadeelde ] worden bevestigd door de vader van [benadeelde ] .
De vader van [benadeelde ] heeft namelijk verklaard dat hij van zijn jongste zoon hoorde dat zijn zoon [benadeelde ] vieze filmpjes aan het kijken was. Vervolgens heeft [benadeelde ] aan zijn vader verteld dat hij contact had via Instagram met [verdachte ] , waarbij [verdachte ] speelde met zijn blote piemel. De volgende dag waren [benadeelde ] en [verdachte ] wederom met elkaar aan het videobellen via Instagram. De vader van [benadeelde ] zat op dat moment naast [benadeelde ] en herkende verdachte tijdens het videobellen doordat verdachtes gezicht in beeld was. Op een gegeven moment zag de vader van [benadeelde ] dat verdachte zijn blote piemel in zijn hand nam en zichzelf aan het aftrekken was. Volgens de vader van [benadeelde ] heeft [benadeelde ] hier meteen een screenshot van gemaakt. De vader van [benadeelde ] heeft bij de rechter-commissaris overeenkomstig verklaard.
Het hof acht de verklaringen van [benadeelde ] en zijn vader betrouwbaar en geloofwaardig en heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van die verklaringen en herkenningen te twijfelen. Het hof stelt voorop dat de verklaringen van [benadeelde ] en zijn vader – zowel bij de politie als bij de rechter-commissaris – over wat is gebeurd op 25 juli 2019 op essentiële punten overeenkomen. Weliswaar zijn er verschillen te vinden in de verklaringen van [benadeelde ] en die van zijn vader (en zijn moeder ), maar naar het oordeel van het hof betreffen dat verschillen op ondergeschikte onderdelen en van ondergeschikte aard. Ze geven daarom geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid en de betrouwbaarheid van de verklaringen van [benadeelde ] en zijn vader over het videobellen op 25 juli 2019.
Daar komt bij dat voornoemde verklaringen ondersteund worden door het aanvullend rapport van het NFI. Hieruit blijkt namelijk dat de twee zich in het dossier bevindende schermafbeeldingen zijn gemaakt op 25 juli 2019 om 12:13:46 uur respectievelijk om 12:14:36 uur. Ook zijn er sporen gevonden van videogesprekken op Instagram tussen de accounts van [benadeelde ] en verdachte.
Op grond van het voorgaande stelt het hof dan ook vast dat verdachte middels een live videochat aan [benadeelde ] heeft laten zien dat hij zijn ontblote penis heeft vastgehouden en daarbij ook trekkende bewegingen heeft gemaakt.
Ter terechtzitting heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte een alibi heeft. Getuige [getuige 1] heeft namelijk bij de raadsheer-commissaris verklaard dat verdachte op de pleegdatum ( 25 juli 2019) geen enkel moment alleen is geweest. Bovendien had verdachte volgens haar niet de mogelijkheid om ongestoord te bellen, omdat er op dat moment geen privacy in huis was. Het hof acht voornoemde verklaring ongeloofwaardig. Daarbij geldt in het bijzonder dat getuige [getuige 1] niets over het specifieke tijdsbestek heeft verklaard, waarin verdachte videocontact heeft gehad met [benadeelde ] . Dat geldt ook voor de getuige [getuige 2] die heeft verklaard dat verdachte die dag druk doende was met een woning die zou worden opgeleverd en dat zij daarover vooral via Whatsapp gesprekken heeft gevoerd met verdachte over de appjes van/naar de bewindvoerder.
Dit betekent dat verdachte geen, althans niet een sluitend, alibi heeft.
Daarnaast heeft de verdediging aangevoerd dat getuige [getuige 3] – de vriendin van verdachte – met zekerheid heeft verklaard dat het geslachtsdeel op de schermafbeelding niet van verdachte is. Zij heeft namelijk verklaard dat verdachte een groter geslachtsdeel heeft. Het hof overweegt hierover dat de kwaliteit van de screenshot zodanig is dat het hof geen waarde hecht aan deze verklaring. Op basis van de wazige foto – die bovendien uit een specifieke hoek is genomen – kan namelijk niet worden vastgesteld welke grootte de afgebeelde penis in werkelijkheid heeft, terwijl de getuige ook niet heeft verklaard hoe groot of hoeveel groter de penis van verdachte is. Verder is het een feit van algemene bekendheid dat een penis in grootte kan variëren afhankelijk van bijvoorbeeld de omgevingstemperatuur of de mate van erectie waarin het lichaamsdeel zich bevindt. Er is dan nog altijd sprake van een absolute boven- en ondergrens in grootte, doch het dossier biedt geen begin van aannemelijkheid dat de grootte van de afgebeelde penis buiten deze grenzen valt.
Tot slot heeft de verdediging betoogd dat de live webcambeelden middels Instagram en het screenshot dat [benadeelde ] van de beelden heeft gemaakt geen afbeeldingen zijn in de zin van artikel 240a Sr. Bepalend volgens de verdediging is of de beelden slechts op het moment zelf te zien zijn of opgeslagen worden en later nog eens te zien zijn.
Het hof stelt vast dat uit de wetsgeschiedenis volgt dat de primaire strekking van artikel 240a Sr is dat voorkomen moet worden dat jeugdigen kennisnemen van voor hen schadelijke beelden. De bepaling veronderstelt een onmiddellijke confrontatie van een geïndividualiseerde jeugdige met het beeldmateriaal. De afbeelding of het voorwerp moet op dat moment zichtbaar zijn. (
Kamerstukken II 1999/2000, 26841, 3 (https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-26841-3.html?idp=LegalIntelligence), p. 10) Hieruit blijkt dat het doel van de wetgever bij de invoering van voornoemd artikel was om personen beneden de leeftijd van 16 jaar te beschermen tegen ongewenste beïnvloeding die het gevolg kan zijn van de confrontatie met dergelijke beelden. De wetgever heeft echter bij de totstandkoming van het wetsartikel de snelle ontwikkeling en verbreiding van audiovisuele communicatiediensten via het internet, sociale media en overige technologieën niet kunnen voorzien. Bij de interpretatie van artikel 240a Sr in de huidige tijdsgeest dient dan ook uitgegaan te worden van een teleologische benadering, waarbij de strekking van de wet centraal moet staan. Het hof is derhalve van oordeel dat de beelden van een live-videoverbinding op Instagram die getoond worden aan een jeugdige onder de 16 jaar – in lijn met de geest der wet – vallen onder artikel 240a Sr en de daarbij behorende brede bescherming van jeugdigen tegen schadelijk beeldmateriaal. Dat betekent dat de livebeelden die verdachte via Instagram van zichzelf heeft gemaakt waarop zijn ontblote penis is te zien en waarop is te zien dat hij zichzelf aftrekt, en die hij aan [benadeelde ] heeft verstrekt, aangeboden en/of vertoond, onder dit artikel vallen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij
in of omstreeks de periode van 1 mei 2019 tot en metop 25 juli 2019 te [plaats]
, althans in Nederland, meermalen althans eenmaal (telkens)een afbeelding waarvan de vertoning schadelijk is te achten voor personen beneden de leeftijd van zestien jaar, heeft verstrekt, aangeboden en/of vertoond aan een minderjarige, te weten [benadeelde ] , geboren op [geboortedag] 2007, van wie hij, verdachte, wist
of redelijkerwijs had moeten vermoedendat [benadeelde ] jonger was dan zestien jaar, immers heeft hij, verdachte,
- aan [benadeelde ] op zijn mobiele telefoon
(een foto van)zijn
ontblote bovenlijf en/ofontblote (stijve) penis
(toegestuurd en/of)vertoond en
/of
- middels een live videochat met [benadeelde ] , zijn penis vastgehouden en
/ofmet zijn hand(en) om zijn penis
rukkende en/oftrekkende beweging
(en
)gemaakt.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
een afbeelding, bevattende een afbeelding waarvan de vertoning schadelijk is te achten voor personen beneden de leeftijd van zestien jaar, verstrekken, aanbieden en/of vertonen aan een minderjarige van wie hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden, dat deze jonger is dan zestien jaar.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De advocaat-generaal heeft dezelfde straf zoals opgelegd door de politierechter gevorderd.
De raadsvrouw heeft in het geval van een bewezenverklaring bepleit om te volstaan met een schuldigverklaring zonder strafoplegging overeenkomstig artikel 9a Sr. Subsidiair heeft zij verzocht om een geheel voorwaardelijke straf op te leggen.
Naar het oordeel van hof is de hierna te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het vertonen van pornografisch materiaal aan een minderjarige, door aan een twaalfjarige via Instagram zijn geslachtdeel te laten zien en te laten zien dat hij aan het masturberen was. Hij heeft met zijn handelen misbruik gemaakt van het overwicht dat hij had door het leeftijdsverschil tussen hem en de veel jongere [benadeelde ] . Bovendien heeft hij zich niet bekommerd om de mogelijke gevolgen hiervan voor [benadeelde ] . Dat [benadeelde ] hier ook daadwerkelijk nadelige gevolgen van heeft ondervonden, blijkt wel uit de verklaring die namens hem is voorgedragen ter terechtzitting.
Bij de op te leggen straf heeft het hof rekening gehouden met verdachtes strafblad van 17 januari 2025 , waaruit blijkt dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. Dit werkt derhalve niet strafverhogend. Verder heeft het hof bij het bepalen van de op te leggen straf in aanmerking genomen dat artikel 63 Sr van toepassing is. Ook heeft het hof in aanmerking genomen dat het onderhavige feit inmiddels een ouder feit betreft, namelijk een feit uit 2019.
Daarnaast heeft het hof geconstateerd dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), nu de zaak pas na ongeveer drie jaar en tien maanden na het instellen van het hoger beroep op 26 april 2021 is afgedaan. Gelet op de op te leggen straf zal het hof echter volstaan met de enkele constatering dat de redelijke termijn is overschreden.
Gelet op de ernst van het feit zal het hof een taakstraf opleggen van 180 uur, waarvan 90 uur voorwaardelijk. In het bijzonder in aanmerking genomen hetgeen omtrent de persoon van verdachte is gebleken en de ouderdom van de zaak, is het hof van oordeel dat niet een proeftijd van twee jaar, maar een proeftijd van één jaar met daaraan gekoppeld algemene en bijzondere voorwaarden, passend en geboden is.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde ]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 750,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f Sr opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 63 en 240a Sr.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
90 (negentig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
90 (negentig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
45 (vijfenveertig) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
1 (één) jaaraan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 1 (één) jaar ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat:
- verdachte gedurende de proeftijd geen direct dan wel indirect (in persoon dan wel virtueel/digitaal of op andere wijze) contact zal opnemen, zoeken of hebben -in welke vorm dan ook, ook niet via derden- met [benadeelde ] , tenzij dit contact plaatsvindt met uitdrukkelijke toestemming van de reclassering en daarbij de aanwijzingen van de reclassering worden opgevolgd;
- verdachte zich gedurende de proeftijd niet zal bevinden in de [adres] te [plaats] , tenzij deze aanwezigheid plaatsvindt met uitdrukkelijke schriftelijke toestemming van de reclassering en daarbij de aanwijzingen van de reclassering worden opgevolgd, zolang de reclassering dit locatieverbod noodzakelijk acht.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde ]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde ] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde ] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 15 (vijftien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op
25 juli 2019.
Aldus gewezen door
mr. A. van Maanen, voorzitter,
mr. R.D.J. Visschers en mr. M.T. Bos, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H.E. Schoenmakers, griffier,
en op 5 maart 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.