ECLI:NL:GHARL:2025:1275

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 maart 2025
Publicatiedatum
6 maart 2025
Zaaknummer
21-004890-23
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake woninginbraken en pogingen daartoe met strafoplegging en vorderingen tot schadevergoeding

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 16 oktober 2023. De verdachte, geboren in 1995, was eerder veroordeeld voor woninginbraken en pogingen daartoe. Het hof bevestigt het vonnis van de rechtbank, maar met aanpassingen in de strafoplegging en de vorderingen van benadeelde partijen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere woninginbraken en pogingen daartoe, waarbij hij aanzienlijke schade heeft veroorzaakt. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren, waarvan een deel voorwaardelijk. Het hof oordeelt dat de verdachte inmiddels stappen heeft ondernomen richting resocialisatie, wat aanleiding geeft om een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen. De vorderingen van benadeelde partijen zijn toegewezen, met bedragen variërend van € 296,20 tot € 1.126,72, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft ook de proeftijd van eerdere veroordelingen verlengd, gezien de omstandigheden van de verdachte en de ernst van de feiten.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004890-23
Uitspraak d.d.: 5 maart 2025
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 16 oktober 2023 met parketnummer 18-317677-22 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissingen op de vorderingen tot tenuitvoerlegging, parketnummers 18-920012-20, 21-000906-18, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995,
wonende te [woonplaats] ,
thans verblijvende in P.I. [verblijfplaats] , loc. [locatie] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 19 februari 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte voor een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren en de toewijzing van de vorderingen tenuitvoerlegging met parketnummer 18-920012-20 en parketnummer 21-000906-18.
Daarnaast heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat de vordering van benadeelde partij [benadeelde] toegewezen dient te worden tot een bedrag van
€ 1.000,- te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, met veroordeling van de verdachte in de proceskosten, de vordering van benadeelde partij [benadeelde] toegewezen dient te worden tot een bedrag van
€ 1.126,72 te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, met veroordeling van de verdachte in de proceskosten en de vordering van benadeelde partij [benadeelde] toegewezen dient te worden tot een bedrag van
€ 996,20 te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, met veroordeling van de verdachte in de proceskosten.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. J.L. L'Homme, en de advocaat van de benadeelde partij naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank Noord-Nederland heeft bij vonnis van 16 oktober 2023, waartegen het hoger beroep is gericht, de verdachte ter zake van:
  • 1 primair: diefstal in een woning waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming, meermalen gepleegd met betrekking tot de woning aan de [pleegplaats 1] ;
  • 2: poging tot diefstal in een woning waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming, meermalen gepleegd, met betrekking tot de woning aan de [pleegplaats 2] en de woning aan de [pleegplaats 3] ,
vrijgesproken,
en ter zake van:
  • 1 primair: diefstal in een woning waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming, meermalen gepleegd;
  • 2: poging tot diefstal in een woning waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming, meermalen gepleegd,
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, met aftrek van voorarrest.
De rechtbank heeft daarnaast:
  • de vordering van benadeelde partij [benadeelde] toegewezen tot een bedrag van € 1.000,- te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, met veroordeling van de verdachte in de proceskosten;
  • de vordering van benadeelde partij [benadeelde] toegewezen tot een bedrag van
€ 1.126,72 te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, met veroordeling van de verdachte in de proceskosten;
 de vordering van benadeelde partij [benadeelde] toegewezen tot een bedrag van
€ 996,20 te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, met veroordeling van de verdachte in de proceskosten;
  • de tenuitvoerlegging gelast van twee maanden gevangenisstraf, verdachte voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 21 juli 2020 (parketnummer 18-920012-20);
  • de tenuitvoerlegging gelast van één maand gevangenisstraf, verdachte voorwaardelijk opgelegd bij arrest van dit hof van 21 mei 2021 (parketnummer 21-000906-18).

Omvang van het hoger beroep

Het hof begrijpt de tenlastelegging aldus dat aan verdachte onder feiten 1 en 2 telkens meerdere strafbare feiten impliciet cumulatief zijn tenlastegelegd. Onder feit 1 wordt verdachte diefstal in een woning door middel van braak en inklimming verweten ten aanzien van acht woningen. De verdenking onder feit 2 houdt in een poging tot diefstal in een woning door middel van braak en inklimming in, ten aanzien van vier woningen.
De rechtbank heeft verdachte vrijgesproken van hetgeen hem onder feit 1 met betrekking tot de woning aan de [pleegplaats 1] is tenlastegelegd. Ook is verdachte vrijgesproken van hetgeen hem onder feit 2 is tenlastegelegd met betrekking tot de woning aan de [pleegplaats 2] en de woning aan de [pleegplaats 3] .
Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissingen tot vrijspraak.
Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissingen geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraken.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op juiste wijze heeft beslist en zal het vonnis met hierna te melden verbetering en aanvulling van gronden bevestigen, behalve voor zover het betreft de strafoplegging, de vordering van benadeelde partij [benadeelde] en de vorderingen tot tenuitvoerlegging. Ten aanzien van deze onderdelen komt het hof tot een andere beslissing dan de rechtbank. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd.

Verbetering van de bewijsmiddelen ten behoeve van het bewijs van feit 1 primair

Het hof gebruikt dezelfde bewijsmiddelen als de rechtbank heeft gedaan, met uitzondering van de navolgende bewijsmiddelen:
  • de door verdachte ter zitting van 2 oktober 2023 afgelegde verklaring, genummerd met nummer 17;
  • een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 8 maart 2023, opgenomen op pagina 494 en verder van het dossier, inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant] , genummerd met nummer 18.
Deze bewijsmiddelen hebben blijkens hun inhoud betrekking op zendmasten die met de telefoon van verdachte zijn aangestraald. Het hof acht dit, anders dan de rechtbank, niet redengevend voor het bewijs, omdat verdachte vlakbij deze zendmasten woont en het aanstralen van de zendmasten ook daardoor goed kan worden verklaard.

Aanvullende overweging

In aanvulling op wat de rechtbank heeft overwogen omtrent het bewijs, merkt het hof het volgende op. In hoger beroep is een getuigenverklaring afgelegd bij de raadsheercommissaris door [getuige 1] , de toenmalige vriendin van verdachte. Zij verklaart dat verdachte in de nacht van 24 op 25 december 2022 bij haar was, dat zij samen in bed hebben geslapen en dat hij naast haar lag toen ze wakker werd.
Het hof acht de inhoud van haar verklaring niet boven redelijke twijfel verheven in het licht dat zij over de dagen voor en na 24 december geen specifieke herinneringen heeft en juist over 24 december wel. Mede in het licht van het overige bewijs in het dossier, had het daarnaast, gelet op de evident ontlastende aard van haar verklaring, alleszins in de rede gelegen dat [getuige 1] haar verklaring eerder had afgelegd en niet voor het eerst in het onderzoek in hoger beroep. Het hof hecht daarom geen geloof aan haar verklaring en zal deze buiten beschouwing laten.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging twee voorwaardelijke verzoeken gedaan ingeval het hof tot een bewezenverklaring zou komen.
Allereerst het verzoek om een neef van verdachte, [getuige 2] , als getuige te horen. De verdediging heeft gesteld dat andere personen weleens gebruikmaakten van de schoenen van verdachte en wenst neef [getuige 2] te bevragen over het gebruik van deze schoenen door hemzelf en door andere personen.
Het hof ziet daar geen noodzaak toe.
Uit de in zeer algemene bewoordingen te bevatten stelling die ten grondslag is gelegd aan dit verzoek, dat verdachte zijn schoenen weleens uitleent aan zijn neef , valt niet af te leiden dat dit het specifieke paar schoenen betreft dat ten tijde van het ten laste gelegde zou zijn gebruikt. Er is een groot aantal schoenen in beslag genomen en de verdediging geeft niet voldoende concreet aan om welk specifiek paar schoenen het hier zou gaan.
Als tweede verzoek wenst de verdediging kennis te nemen van de melding waarnaar in het proces-verbaal van bevindingen van 2 maart 2023 verwezen wordt en waaruit zou blijken dat de kluis op 27 februari 2023 al in het water lag.
Het hof ziet ook daar geen noodzaak toe.
Door de verdediging is niet onderbouwd wat er mogelijk onjuist zou zijn aan dit op ambtseed opgemaakt proces-verbaal en het hof ziet ambtshalve geen aanleiding om aan de geloofwaardigheid daarvan te twijfelen.
Het hof wijst beide verzoeken, getoetst aan het noodzaakcriterium, af bij gebrek aan een toereikende onderbouwing.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft in haar vonnis met betrekking tot de op te leggen straf onder meer het volgende overwogen (cursief opgenomen):
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zeven woninginbraken en twee pogingen daartoe.
Bij veel van de woninginbraken heeft verdachte dierbare spullen van de aangevers
weggenomen. Daarnaast heeft verdachte veel materiële schade veroorzaakt doordat onder meer ramen waren opengebroken. Dergelijke strafbare feiten veroorzaken bij de slachtoffers, maar ook bij omwonenden een groot gevoel van onveiligheid. Dit terwijl een woning bij uitstek een veilige plek behoort te zijn. Dat een inbraak een grote impact heeft op de bewoners blijkt ook uit de slachtofferverklaringen van [benadeelde] , [benadeelde] en [benadeelde] die ter terechtzitting zijn voorgedragen. Verdachte heeft zich hier geen rekenschap van gegeven en heeft met zijn handelen alleen zijn eigen financiële gewin voor ogen gehad, waarbij hij geen enkel respect heeft gehad voor andermans eigendommen. Het vorenstaande rekent de rechtbank verdachte zwaar aan. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor het grootste deel van de bewezenverklaarde feiten.
De rechtbank heeft bij het opleggen van de straf aansluiting gezocht bij de LOVS-
oriëntatiepunten voor straftoemeting, waarbij als oriëntatiepunt voor een voltooide
woninginbraak een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden tot uitgangspunt wordt genomen en bij recidive een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 5 maanden.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij eerder is veroordeeld vanwege een
woninginbraak en een poging daartoe. De rechtbank neemt dit als strafverzwarend in aanmerking. Voorts weegt de rechtbank als strafverzwarend mee dat verdachte ten tijde van de ten laste gelegde feiten in de proeftijd liep van twee eerdere veroordelingen, ook soortgelijke feiten. (…) Daarbij heeft de rechtbank acht geslagen op het feit dat de twee pogingen enkel daarbij zijn gebleven omdat verdachte in de woningen geen goederen van zijn gading heeft gevonden.
Het hof neemt in zoverre de overweging van de rechtbank over en maakt die tot de zijne.
Uit het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 17 januari 2025 volgt dat verdachte eerder, op 21 juli 2020, wegens soortgelijke feiten onherroepelijk tot straffen en maatregelen is veroordeeld. Een deel van de bewezenverklaarde feiten heeft verdachte gepleegd in lopende proeftijden.
Ook is een deel van de bewezenverklaarde feiten gepleegd vóór de hiervoor genoemde veroordelingen. Dit betekent dat het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafvordering van toepassing is.
Net als de rechtbank is het hof van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere straf dan een vrijheidsstraf, gelet op de aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde. Het hof ziet geen omstandigheden die maken dat een andere, lichtere straf in aanmerking komt.
Bij de straftoemeting heeft het hof de over verdachte opgemaakte rapportages in aanmerking genomen. In de procedure in hoger beroep zijn reclasseringsrapporten van 28 december 2023, 17 juli 2024 en 20 januari 2025 aan het dossier toegevoegd.
Uit deze rapporten en uit het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep begrijpt het hof dat verdachte zijn leven inmiddels over een andere boeg heeft gegooid. Zo heeft hij stappen ondernomen met het oog op zijn resocialisatie, zoals het behalen van een VCA-certificaat, en heeft hij op eigen initiatief een urinecontroletraject aangevraagd. Daarnaast heeft verdachte de gedragsinterventie Leefstijl 24/7 met positief resultaat afgerond. Verdachte lijkt afstand te hebben willen nemen van zijn criminele leven en serieus werk te willen maken van zijn toekomst. Verdachte heeft ter zitting gemotiveerd onder woorden gebracht dat hij afstand wenst te nemen van zijn criminele leven. Contactherstel met zijn vader lijkt hieraan te hebben bijgedragen. Het hof ziet daarin aanleiding om een deel van de noodzakelijke geachte gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen. Het voorwaardelijke gedeelte dient als stok achter de deur om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen en ook als steun in de rug bij het tot uitvoering brengen van zijn goede voornemens.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Het hof zal verdachte veroordelen in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.150,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.126,72 te vermeerderen met de wettelijke rente. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Het hof zal verdachte veroordelen in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.746,20 te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 996,20 te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 296,20 aan materiële schade en € 700,00 aan immateriële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks materiele schade heeft geleden tot een bedrag van € 296,20. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige, de gevorderde immateriële schadepost voor een bedrag van € 700, is het hof van oordeel dat die nochtans onvoldoende is onderbouwd. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het hof zal verdachte veroordelen in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 18-920012-20

Het openbaar ministerie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van een gevangenisstraf van 2 maanden, verdachte voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 21 juli 2020, parketnummer 18-920012-20.
Ter zitting van het hof heeft de advocaat-generaal toewijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging gevorderd.
Het hof ziet, gelet op het feit dat verdachte zich momenteel in detentie bevindt en daardoor de proeftijd nog niet is geëindigd, de mogelijkheid en aanleiding, om de bij het vonnis vastgestelde proeftijd van drie jaren met een termijn van één jaar te verlengen.

Vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 21-000906-18

Het openbaar ministerie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van een gevangenisstraf van 1 maand, verdachte voorwaardelijk opgelegd bij arrest van dit hof van 21 mei 2021, parketnummer 21-000906-18.
Ter zitting van het hof heeft de advocaat-generaal toewijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging gevorderd.
Het hof ziet, gelet op het feit dat verdachte zich momenteel in detentie bevindt en daardoor de proeftijd nog niet is geëindigd, de mogelijkheid en aanleiding om de bij het vonnis vastgestelde proeftijd van drie jaren met een termijn van één jaar te verlengen.
In beide gevallen komt het hof tot deze beslissing op grond van de overwegingen als verwoord bij de strafoplegging.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging, de beslissing ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] , voorzover in hoger beroep nog aan de orde, de beslissingen op de vorderingen tot tenuitvoerlegging met parketnummers 18-920012-20 en 21-000906-18 en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
36 (zesendertig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
11 (elf) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.000,00 (duizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.000,00 (duizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 20 (twintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 20 december 2022.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.126,72 (duizend honderdzesentwintig euro en tweeënzeventig cent) bestaande uit € 126,72 (honderdzesentwintig euro en tweeënzeventig cent) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.126,72 (duizend honderdzesentwintig euro en tweeënzeventig cent) bestaande uit € 126,72 (honderdzesentwintig euro en tweeënzeventig cent) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 21 (eenentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 20 december 2022.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 296,20 (tweehonderdzesennegentig euro en twintig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 296,20 (tweehonderdzesennegentig euro en twintig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 5 (vijf) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 27 februari 2023.
Verlengt de proeftijd als vermeld in het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 20 juli 2020 parketnummer 18-920012-20, met een termijn van 1 (één) jaar.
Verlengt de proeftijd als vermeld in het arrest van het gerechtshof Noord-Nederland van 21 mei 2021 parketnummer 21-000906-18, met een termijn van 1 (één) jaar.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door
mr. J. Hielkema, voorzitter,
mr. H.J. Deuring en mr. P.S. Bakker, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I.I. Buitenhuis, griffier,
en op 5 maart 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.