ECLI:NL:GHARL:2025:1259

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 maart 2025
Publicatiedatum
6 maart 2025
Zaaknummer
200.343.805
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gezag en omgang tussen ouders na scheiding met betrekking tot minderjarige

In deze zaak gaat het om de omgang en het gezag over een minderjarige, geboren in 2021, van wie de ouders een relatie hebben gehad. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft de vader, verweerder in hoger beroep, erkend als de vader van het kind. De rechtbank Midden-Nederland had eerder een voorlopige omgangsregeling vastgesteld, waarbij de vader begeleid contact had met de minderjarige. De moeder heeft in hoger beroep twee grieven ingediend tegen de beschikking van de rechtbank, waarin het gezamenlijk gezag over de minderjarige werd vastgesteld. De moeder vreest dat het kind klem of verloren raakt tussen de ouders en maakt zich zorgen over de veiligheid van het kind tijdens de omgang met de vader. De vader daarentegen stelt dat er geen problemen zijn en dat het belangrijk is dat zij gezamenlijk gezag uitoefenen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de GI (gecertificeerde instelling) verklaard dat beide ouders hun best doen en dat er geen zorgen zijn over de veiligheid van het kind bij de vader. De raad voor de kinderbescherming heeft geadviseerd om het gezamenlijk gezag in stand te houden. Het hof heeft, na eigen onderzoek, de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en geoordeeld dat er geen aanleiding is om af te wijken van het wettelijke uitgangspunt van gezamenlijk gezag. Ook de zorgregeling is bekrachtigd, omdat deze in het belang van de minderjarige is.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.343.805
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 544885)
beschikking van 6 maart 2025
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. D.I.A. Schröder
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. R.T.P Tielemans
Voor zover het over de zorgregeling gaat is als belanghebbende aangemerkt:
De gecertificeerde instelling
Samen Veilig Midden-Nederland,
gevestigd te Utrecht,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht van 25 april 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. Het hof zal deze beschikking hierna noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 23 juli 2024;
- het verweerschrift met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 6 februari 2025 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- twee vertegenwoordigers van de GI;
- een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader hebben een relatie met elkaar gehad. Zij zijn de ouders van:
- [de minderjarige] , geboren [in] 2021 in [woonplaats1] .
3.2
[de minderjarige] is door de vader erkend.
3.3
[de minderjarige] woont bij de moeder.
3.4
Bij beschikking van 31 oktober 2022 heeft de rechtbank de volgende voorlopige omgangsregeling vastgesteld:
- [de minderjarige] heeft begeleid contact met de vader gedurende minimaal twee uur per week;
- het begeleide contact vindt bij voorkeur elke week plaats in [woonplaats1] , waarbij dit vijf keer bij [naam1] kan plaatsvinden met de mogelijkheid om daarna nogmaals vijf keer begeleide momenten te laten plaatsvinden bij [naam1] ;
- indien de begeleide contactmomenten niet bij [naam1] kunnen plaatsvinden, zal het contactmoment wel plaatsvinden, maar dan in aanwezigheid van een andere begeleider, door partijen zelf te regelen.
3.5
De kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, heeft [de minderjarige] bij beschikking van 11 april 2024 onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van één jaar.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking is, voor zover hier van belang:
- de vader samen met de moeder belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] ;
- de volgende zorgregeling tussen de vader en [de minderjarige] vastgesteld:
- [de minderjarige] heeft onbegeleid contact met de vader, waarbij onder regie van de GI toegewerkt wordt naar een zorgregeling waarbij hij één weekend in de veertien dagen bij de vader verblijft van vrijdag uit school tot zondag 16.00 uur;
- waarbij de GI de regie heeft over de zorgregeling, volgens een door de GI vastgesteld opbouwschema en waarbij de GI de omgang tijdens de opbouwfase en daarna kan wijzigen en voorwaarden kan stellen indien het belang van [de minderjarige] dit vraagt.
- het anders of meer verzochte afgewezen.
4.2
De moeder is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende, bij beschikking, uitvoerbaar verklaard bij voorraad, de verzoeken van de vader in eerste aanleg alsnog af te wijzen.
4.3
De vader voert verweer en hij vraagt het hof de verzoeken van de moeder af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

Wettelijk kader
5.1
Ingevolge artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag dan wel hem alleen met het gezag over het kind te belasten. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat indien het verzoek ertoe strekt de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten en de andere ouder met gezamenlijk gezag niet instemt, het verzoek slechts wordt afgewezen indien
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.2
Op grond van artikel 1:253a BW kan de rechter op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan omvatten een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken.
standpunten
5.3
De moeder heeft aangevoerd dat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat [de minderjarige] klem of verloren raakt tussen de ouders als zij beiden met het ouderlijk gezag belast zijn. Volgens de moeder zorgt het ontbreken van iedere vorm van communicatie en de verstoorde verhouding tussen de ouders ervoor dat zij niet in staat zijn om samen beslissingen over [de minderjarige] te nemen. De moeder maakt zich bovendien zorgen om de veiligheid van [de minderjarige] op de momenten dat hij bij de vader is. Zij heeft het gevoel dat de vader niet eerlijk is over het verloop van de omgang en maakt zich zorgen over de mentale gezondheid van de vader. [de minderjarige] is erg onrustig nadat hij bij de vader is geweest, aldus de moeder. De contacten tussen de vader en [de minderjarige] dienen daarom begeleid te blijven.
5.4
De vader stelt dat er geen grondslag bestaat om het gezamenlijk gezag terug te draaien. Er heeft zich geen enkel probleem voorgedaan sinds de ouders gezamenlijk met het gezag belast zijn en het is voor [de minderjarige] juist belangrijk dat de ouders gezamenlijk beslissingen nemen over hem. Volgens de vader verloopt het onbegeleide contact dat hij met [de minderjarige] heeft goed. Inmiddels is [de minderjarige] al zeven keer bij hem blijven slapen. De vader en [de minderjarige] genieten van deze momenten. De moeder maakt zich volgens de vader onterecht zorgen, waardoor de vader het gevoel heeft dat alles wat hij zegt of doet wordt uitvergroot. De zorgen over de mentale gezondheid van de vader zijn volgens hem onterecht.
5.5
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling bij het hof verteld dat allebei de ouders enorm hun best doen. De moeder verleent, ondanks haar zorgen, haar medewerking aan de zorgregeling. De vader geeft openheid van zaken en werkt goed mee. De GI heeft geen zorgen over de veiligheid van [de minderjarige] bij de vader. Er moet volgens de GI nog wel gewerkt worden aan het vertrouwen tussen de ouders.
5.6
De raad heeft het hof tijdens de mondelinge behandeling geadviseerd om het gezamenlijk gezag in stand te laten. Het gezamenlijk gezag heeft niet tot problemen geleid en er is een GI betrokken die, indien nodig, kan bemiddelen. De raad vindt het belangrijk dat [de minderjarige] contact heeft met zijn beide ouders. Er is volgens de raad geen reden om terug te gaan naar een begeleide omgang. Dat [de minderjarige] onrustig gedrag vertoont na het contact met de vader is niet ongebruikelijk en volgens de raad geen reden om de regeling aan te passen.
oordeel van het hof
5.7
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen onderzoek overneemt, is het hof van oordeel dat het gezag in dit geval bij beide ouders thuis hoort en er dus gezamenlijk gezag moet zijn. Het hof voegt daaraan toe dat de in artikel 1:253c lid 1 onder a en b genoemde gronden zich niet voordoen. De vader heeft in de tussenliggende periode zijn medewerking verleend aan de inschrijving van [de minderjarige] op de basisschool en het toevoegen van de achternaam van de moeder. De ouders doorlopen een Solo Parallel Ouderschapstraject waarin gewerkt wordt aan hun manier van communiceren. Het hof is van oordeel dat in deze situatie geen aanleiding bestaat om af te wijken van het wettelijke uitgangspunt dat ouders gezamenlijk zijn belast met het gezag over hun kind.
5.8
Ook ten aanzien van de zorgregeling zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen. Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen onderzoek overneemt, is het hof van oordeel dat de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling het meest in het belang van [de minderjarige] is. De nieuwe regeling loopt inmiddels al geruime tijd en [de minderjarige] heeft al diverse keren bij de vader overnacht. Dit loopt goed en er zijn vanuit de GI geen zorgen over de veiligheid van [de minderjarige] bij de vader. Dat [de minderjarige] na het contact met de vader bij de moeder onrustig is, is goed te verklaren. [de minderjarige] moet aan de nieuwe regeling wennen en heeft even tijd nodig om te schakelen tussen zijn vader en moeder. Dit maakt niet dat het in zijn belang is om het contact weer te laten begeleiden.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht,
van 25 april 2024;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. S. Kuijpers, P.B. Kamminga en D.J.I. Kroezen, bijgestaan door mr. K.E. Vaartjes- de Wit als griffier, en is op 6 maart 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.