ECLI:NL:GHARL:2025:1251

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 maart 2025
Publicatiedatum
6 maart 2025
Zaaknummer
21-006475-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in hoger beroep wegens gebrek aan bewijs in afpersingszaak

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden voor afpersing, maar heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de zaak onderzocht op zittingen op 2 maart 2023, 11 februari 2025 en 5 maart 2025. De advocaat-generaal vorderde bewezenverklaring van de feiten en een gevangenisstraf van tien maanden, maar het hof oordeelde dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte te veroordelen. Het hof nam aan dat de aangever onder druk heeft gestaan, maar kon niet vaststellen wat er precies was gebeurd. Hierdoor sprak het hof de verdachte vrij van de tenlastegelegde feiten.

De zaak betreft een vermeende afpersing waarbij de verdachte de aangever zou hebben gedwongen tot het afgeven van geldbedragen. De aangever, een strafrechtadvocaat, had eerder een zakelijke relatie met de verdachte, maar de omstandigheden rondom de geldtransacties en de communicatie tussen hen wekten twijfels over de betrouwbaarheid van de verklaringen. Het hof concludeerde dat de verklaringen van de aangever inconsistent waren en dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen. De vordering van de benadeelde partij werd ook afgewezen, omdat de verdachte niet schuldig werd bevonden aan de tenlastegelegde feiten.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006475-19
Uitspraak d.d.: 5 maart 2025
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 10 december 2019 met parketnummer 16-659360-17 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
wonende te [postcode] [woonplaats] , [adres] ,
thans uit anderen hoofde verblijvende in [verblijfplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 2 maart 2023, 11 februari 2025 en 5 maart 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot de bewezenverklaring van de feiten 1 en 2, met uitzondering van het tenlastegelegde medeplegen onder 1 en tot veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden met aftrek van het voorarrest. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat deze kan worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. J.T. Brassé, en de advocaat van de benadeelde partij, mr. P. van der Geest, naar voren is gebracht.

De ontvankelijkheid van het hoger beroep

De verdachte is door rechtbank Midden-Nederland vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 3 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak van het onder 3 tenlastegelegde.

Het vonnis waarvan beroep

Verdachte is bij vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 10 december 2019, voor zover in hoger beroep aan de orde, ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, met aftrek van het voorarrest. Verder heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is – voor zover nog aan het oordeel van het hof onderworpen – tenlastegelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 21 maart 2017 tot en met 22 maart 2017 in de gemeente(n) [gemeente 1] en/of [gemeente 2] en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of anderen wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [benadeelde] heeft gedwongen tot de afgifte van 8.000 Euro, althans een geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan die [benadeelde] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld onder meer hierin bestond dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s): die [benadeelde] heeft/hebben gevolgd naar- en/of opgewacht bij een winkelcentrum ( [winkelcentrum 1] in [plaats 1] ) en/of op intimiderende wijze tegen die [benadeelde] heeft/hebben gesproken en/of deze - zakelijk weergeven- heeft/hebben toegevoegd dat hij en/of zijn mededaders 8.000,- Euro, althans een geldbedrag van die [benadeelde] wilde(n) hebben en/of dat hij en/of zijn mededader(s) een peilbaken onder de auto van die [benadeelde] had(den) geplakt en/of dat hij en/of zijn mededader(s) (aldus) wist(en) waar die [benadeelde] woonde en/of wist(en) dat die [benadeelde] een (tweeling)broer had en/of de naam wist(en) van een kind van die [benadeelde] en/of heeft/hebben gezegd dat die [benadeelde] niet diens collega's en/of geen politie erbij moest halen en/of dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) mensen van (motorclub) [motorclub] kenden, althans aan die [benadeelde] woorden van gelijke dreigende aard of strekking heeft/hebben toegevoegd;
2.
hij in of omstreeks de periode van 22 maart 2017 tot en met 24 maart 2017 in de gemeente(n) [gemeente 1] en/of [gemeente 2] en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of anderen wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [benadeelde] te dwingen tot de afgifte van 20.000 Euro, althans een geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan die [benadeelde] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders,
- ( meermalen) die [benadeelde] heeft/hebben opgebeld en/of (onder valse voorwendselen) heeft/hebben aangedrongen op het maken van een afspraak en/of
- een afspraak heeft/hebben gemaakt bij een winkelcentrum ( [winkelcentrum 1] te [plaats 1] )( in de nacht van 22 op 23 maart 2017) en/of
- hij, verdachte, bij die [benadeelde] in de auto is gestapt (op de bijrijdersplaats) en/of tegen die [benadeelde] heeft gezegd dat hij niet alleen was maar met twee andere mannen en/of vervolgens
- een van zijn mededader(s) op die [benadeelde] is toegelopen en/of (nadat die [benadeelde] het raam aan de bestuurderskant van de auto had geopend) in de Duitse taal tegen die [benadeelde] heeft gezegd: "Rechnung" en "Zwansig tauzend bezahlen", althans woorden van gelijke aard of strekking heeft toegevoegd, en/of
- hij, verdachte, in het bijzijn van die [benadeelde] met een persoon heeft gebeld en een gesprek in de Koerdische en/of Turksetaal, in ieder geval in een voor die [benadeelde] niet begrijpelijke taal, heeft gevoerd en/of vervolgens tegen die [benadeelde] gezegd dat "ze" ongeduldig waren en/of dat hij, verdachte, "ze" rustig wilde houden en/of
- zijn mededader(s) in de directe omgeving van de auto, waarin die [benadeelde] en hij, verdachte zich bevonden, is/zijn gaan en/of blijven staan en/of
- hij, verdachte, tegen die [benadeelde] heeft gezegd dat er (ook) een man stond die van (motorclub) [motorclub] was en/of dat de hele [motorclub] er vanaf wist en dat het geen mannen waren waar je problemen mee wilde hebben en/of dat hij (verdachte) 20.000,- Euro moest betalen en/of dat er 20.000,- Euro betaald moest worden en/of dat die mannen niet voor niets waren gekomen en/of dat het uiterlijk vrijdag (23 maart 2017) betaald moest zijn en/of dat het nu allemaal niet meer in zijn (verdachtes) handen lag en dat hij zich ook moest verantwoorden en/of (meermalen) tegen die [benadeelde] heeft gezegd dat die andere mannen gevaarlijk waren en/of lid waren van (motorclub) [motorclub] , althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of
- hij, verdachte (op 22 maart 2017) geprobeerd heeft om telefonisch contact met die [benadeelde] te krijgen en/of
- ( op 22 maart 2017) hij, verdachte en/of zijn mededader(s) met een auto in de directe omgeving van het kantoor van die [benadeelde] (zichtbaar voor de kantoorgenoten van die [benadeelde] ) is/zijn gaan en/of blijven staan en/of naar dat kantoor van die [benadeelde] heeft gebeld en/of - zakelijk weergegeven- (tegen collega's van die [benadeelde] ) heeft aangegeven dat hij, verdachte, nog niet klaar was met die [benadeelde] en/of geld wilde hebben, van welke woorden die [benadeelde] kennis heeft genomen en/of
- hij, verdachte ( op 24 maart 2017) een Sms-bericht heeft verstuurd naar die [benadeelde] met de tekst: "Hoe gaat dit nou verder? Wil je mij even bellen lossen we dit op" en/of vervolgens (meermalen) die [benadeelde] heeft gebeld , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Vrijspraak

Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan afpersing en aan medeplegen van poging tot afpersing van aangever [benadeelde] . Ter terechtzitting heeft de advocaat-generaal de bewijsmiddelen opgesomd en toegelicht.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich ter terechtzitting van het hof op het standpunt gesteld dat vrijspraak moet volgen van het onder 1 en 2 tenlastegelegde, wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. Daartoe heeft de raadsvrouw – kort samengevat en zakelijk weergegeven – aangevoerd dat de verklaring van aangever onvoldoende betrouwbaar is om daarop een veroordeling te baseren. Deze verklaring wordt niet ondersteund door een ander bewijsmiddel en de verklaring van verdachte, namelijk dat hij vanwege een conflict tussen aangever en motorclub [motorclub] bemiddelde, kan niet als ongeloofwaardig terzijde worden geschoven.
Oordeel van het hof
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte hetgeen onder 1 en 2 ten laste is gelegd, heeft begaan, zodat verdachte hiervan moet worden vrijgesproken. Het hof overweegt daartoe als volgt.
Uit het dossier volgt dat aangever strafrechtadvocaat is en dat hij verdachte geruime tijd in die hoedanigheid heeft bijgestaan. Aangever had op 9 maart 2017 een afspraak met verdachte op zijn kantoor in [plaats 2] , omdat verdachte nog € 3.500,00 tegoed zou hebben van een schadevergoedingsregeling. In overleg met zijn kantoorgenoten is door aangever een vaststellingsovereenkomst opgesteld, waaruit blijkt dat het betreffende bedrag tegen finale kwijting zou worden overgemaakt. Verdachte heeft deze overeenkomst getekend en op 17 maart 2017 is dit bedrag ook daadwerkelijk overgemaakt, hetgeen door verdachte ter terechtzitting is bevestigd. Aangever heeft verklaard dat verdachte op 21 maart 2017 wederom geld heeft geëist, te weten een bedrag van € 8.000,00, en dat hij dit bedrag op
22 maart 2017 om 13:00 uur op de parkeerplaats van Winkelcentrum [winkelcentrum 2] in [plaats 2] contant aan verdachte heeft overhandigd. Uit het dossier volgt dat aangever dit bedrag vlak daarvoor op 22 maart 2017 om 12:12 uur van zijn privérekening heeft opgenomen. Verder heeft aangever verklaard dat verdachte later op diezelfde dag wederom contact met hem heeft opgenomen, kennelijk met de mededeling dat hij het geld terug wilde geven. Aangever heeft verklaard dat hij het geld niet terug hoefde. Uit het dossier volgt dat aangever en verdachte elkaar op 23 maart 2017 om 00:00 uur op een parkeerplaats bij het Winkelcentrum de [winkelcentrum 1] in [plaats 1] hebben ontmoet. Aangever heeft over deze ontmoeting verklaard dat verdachte bij hem in de auto is gaan zitten, hem toen wederom heeft afgeperst en dat het nu om een bedrag van € 20.000,00 zou gaan. Volgens aangever zou verdachte hebben gezegd dat de twee mannen die op dat moment buiten stonden van motorclub [motorclub] waren of hier contact mee hadden, dat hij een peillbaken onder de auto van aangever had geplaatst, dat hij wist dat aangever een tweelingbroer heeft en dat hij de naam van zijn dochter wist. Ook zou een man in het Duits tegen aangever hebben gezegd dat hij € 20.000,00 moest betalen. Aangever heeft om 01:00 uur, een uur na de ontmoeting in [plaats 1] melding bij de politie gedaan van bedreiging. Tot slot heeft aangever verklaard dat hij in de avond van 23 maart 2017 een nieuwe simkaart in zijn telefoon heeft gedaan, omdat hij wilde dat verdachte hem niet meer lastig zou vallen en dat hij daarom zijn telefoongeschiedenis niet meer kon nagaan.
Aangever heeft bij de Raadsheer-commissaris (RHC) herhaald, dat de gang van zaken is gegaan zoals hiervoor is weergegeven.
Deze verklaring van aangever over wat er zicht tussen hem en verdachte heeft afgespeeld roept bij het hof vragen op en wekt de indruk dat aangever, noch bij de politie, noch bij de raadsheer-commissaris, volledige openheid van zaken heeft gegeven. Het hof neemt daarbij in de eerste plaats in aanmerking dat aangever zich bewust niet controleerbaar heeft opgesteld door op 23 maart 2017 de simkaart in zijn telefoon te vervangen. Van een advocaat mag immers verwacht worden dat deze weet dat een simkaart belangrijke informatie kan bevatten voor het strafrechtelijk onderzoek, zeker nu er meermalen sprake zou zijn geweest van telefonisch contact. Daarnaast roept de omstandigheid dat aangever in eerste instantie wel in overleg is getreden met zijn kantoorgenoten nu sprake zou zijn van een zakelijk geschil, maar vervolgens, nadat het zakelijke geschil was afgedaan, toch zelf is gaan handelen op de eis (zonder grondslag) van verdachte dat er meer geld moest komen, vragen op. Hij heeft vervolgens, zonder zijn kantoorgenoten of zijn echtgenote van iets in kennis te stellen, een aanzienlijk geldbedrag van zijn privérekening gepind en met verdachte afgesproken om het geld te overhandigen. Een vervolgafspraak vond plaats om middernacht, wederom zonder dat aangever hierover iemand in kennis te stelde. Volgens aangever was afgesproken dat er geld terug zou worden gegeven, maar vervolgens werd er in plaats daarvan meer geld geëist. Het waren niet de verholen dreigementen aan het adres van familieleden, maar het feit dat zijn vrouw door eigen handelen en zorgen over het gedrag van haar man, achter een en ander is gekomen, dat maakte dat aangever naar de politie is gegaan om aangifte te doen.
Deze gang van zaken roept, wanneer dit een professional als aangever overkomt, allerlei vragen op die neerkomen op twijfel over de werkelijke achtergrond van hetgeen is voorgevallen. Verklaringen van aangever, voor zover gegeven, kunnen zijn keuzes in deze onvoldoende verklaren.
Het hof neemt zonder meer aan dat aangever zwaar onder druk heeft gestaan door de gedragingen van verdachte, maar bij gebrek aan zicht op wat zich nu daadwerkelijk heeft afgespeeld en wat ieders rol hierin is geweest, kan niet met voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld wat er in de periode van 21 maart 2017 tot en met 23 maart 2017 is gebeurd.
Bij die stand van zaken concludeert het hof dan ook dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte aangever in de periode van 21 maart 2017 tot en met 23 maart 2017 heeft afgedreigd, althans een poging daartoe heeft gedaan. Het hof spreekt verdachte dan ook vrij van het aan hem onder 1 en 2 tenlastegelegde.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 8.000,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zijn vordering in hoger beroep gehandhaafd, zodat de vordering in volle omvang aan het hof voorligt.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 3 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door
mr. T.H. Bosma, voorzitter,
mr. A.F. van Kooij en mr. L. Pieters, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I.E. van Zalen, griffier,
en op 5 maart 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.