ECLI:NL:GHARL:2025:1241

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 maart 2025
Publicatiedatum
5 maart 2025
Zaaknummer
21-002639-24
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf van 6 jaar terzake doodslag na steekincident met mes

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1994, is veroordeeld voor doodslag na een steekincident met zijn broer op 16 juli 2023. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen jaar, maar het hof heeft dit vonnis vernietigd en een lagere straf van zes jaar opgelegd. De verdachte heeft tijdens het incident, onder invloed van alcohol, met een mes een steekwond in de hals van zijn broer toegebracht, wat leidde tot diens overlijden. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld, maar heeft ook rekening gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden, waaronder een licht verstandelijke beperking en het tonen van berouw. De advocaat-generaal had een hogere straf geëist, maar het hof oordeelde dat de omstandigheden van de verdachte aanleiding gaven tot een lagere straf. De uitspraak benadrukt de ernst van het feit en de impact op de betrokkenen, maar ook de noodzaak om rekening te houden met de persoonlijke situatie van de verdachte.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002639-24
Uitspraak d.d.: 5 maart 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 18 juni 2024 met parketnummer 18-176045-23 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1994 (ter zitting verklaart verdachte te zijn geboren op [geboortedag] 1984),),
thans verblijvende in P.I. [verblijfplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 19 februari 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van de verdachte ter zake van het onder 1 primair ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van negen jaren. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. J.B. Pieters, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank Noord-Nederland heeft de verdachte bij vonnis van 18 juni 2024 veroordeeld ter zake van de onder 1 primaire tenlastegelegde doodslag tot een gevangenisstraf van negen jaren met aftrek van het voorarrest.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen nu het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen

De tenlastelegging

Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 16 juli 2023 te [plaats] , [gemeente] , althans in Nederland, [slachtoffer] , opzettelijk van het leven heeft beroofd, immers heeft hij, verdachte, met dat opzet die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, (met kracht) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de nek en/of hals, althans in het lichaam, gestoken en/of gesneden, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden;
subsidiair
hij op of omstreeks 16 juli 2023 te [plaats] , [gemeente] , althans in Nederland, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, immers heeft hij, verdachte, met dat opzet die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, (met kracht) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de nek en/of hals, althans in het lichaam, gestoken en/of gesneden, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overweging met betrekking tot het bewijs van het onder 1 primair ten laste gelegde
Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd het onder 1 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen te verklaren conform het vonnis van de rechtbank. De verklaringen van verdachte kunnen niet gevolgd worden, nu verdachte wisselend heeft verklaard over de feitelijke toedracht en de wijze waarop het gehanteerde mes in de hals van zijn broer terecht is gekomen. Bij de politie heeft verdachte verklaard dat hij zijn broer met kracht met het mes heeft gestoken, dan wel gesneden. Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft hij daarentegen verklaard dat hij slechts heeft geprobeerd om zijn broer met beide handen weg te duwen, omdat die zich bij herhaling op een vervelende manier aan hem opdrong, en dat hij zich bij dit wegduwen niet bewust was van het feit dat hij het uitgeklapte mes nog vasthad. Ook past de verklaring van verdachte niet bij het bij zijn broer geconstateerde letsel.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de verdachte van de onder 1 tenlastegelegde doodslag moet worden vrijgesproken, omdat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van zijn broer. Zij heeft daartoe aangevoerd dat het niet de bedoeling van verdachte is geweest om zijn broer om het leven te brengen en verdachte ook niet bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zijn broer door zijn handelen zou komen te overlijden. Verdachte heeft zijn broer slechts proberen weg te duwen en heeft zich daarbij niet gerealiseerd dat hij nog een mes in zijn handen had. Nadien heeft verdachte nog geprobeerd het bloeden te stelpen en zijn broer te reanimeren , waaruit volgt dat verdachte juist wilde voorkomen dat zijn broer zou komen te overlijden.
Het oordeel van het hofOp grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting gaat het hof uit van de navolgende feiten.
Verdachte heeft, onder invloed van een buitensporige hoeveelheid alcohol, met een uitgeklapt zakmes een steekwond in de hals van het slachtoffer, zijn broer [slachtoffer] , toegebracht toen zij op 16 juli 2023 samen in een vakantiewoning in [plaats] waren. Verdachte heeft dit ter terechtzitting in hoger beroep ook erkend.
Uit forensisch pathologisch onderzoek is gebleken dat de wond circa 9,5 centimeter breed en 3,5 centimeter diep was en dat het overlijden van het slachtoffer kan worden verklaard door steekletsel ter hoogte van de hals waardoor onder meer een bloedvat en de luchtpijp zijn geperforeerd en het slachtoffer bloed heeft ingeademd.
Uit het geconstateerde letsel, met name de diepte van de steekwond, leidt het hof af dat de steekbeweging met aanzienlijke kracht gepaard is gegaan. Bij de politie heeft verdachte aanvankelijk ook verklaard dat hij zijn broer met kracht met het mes heeft gestoken, dan wel gesneden. Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft hij echter verklaard dat hij slechts heeft geprobeerd om zijn broer weg te duwen en dat hij zich daarbij niet bewust was van het feit dat hij het mes nog in zijn hand had. Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep deze lezing van het gebeurde herhaald en daarbij ook verklaard dat zijn broer hem met één hand bij zijn keel heeft gepakt en dat zijn duwen daarop een reactie was. Deze gebeurtenis is in eerdere verklaringen van verdachte bij de politie of ter terechtzitting in eerste aanleg niet naar voren komen. Dat sprake zou zijn van een noodweersituatie waarin verdachte zich moest verdedigen is gesteld noch gebleken.
Het hof ziet geen aanleiding om aan de juistheid van de aanvankelijk door verdachte bij de politie afgelegde verklaring te twijfelen. Die verklaring stemt overeen met de aard van het bij zijn broer geconstateerde letsel, terwijl dat letsel niet goed past bij de latere lezing van verdachte dat hij enkel een duwende, afwerende beweging richting zijn broer heeft gemaakt. Daarbij acht het hof ook niet geloofwaardig dat verdachte zich ten tijde van het voorval niet bewust is geweest van het feit dat hij het mes nog vasthield, nu verdachte naar zijn zeggen vlak voor het incident aan het koken was en daarbij het mes nodig had en gebruikte om het kippenvlees te snijden. Gelet daarop ligt het voor de hand dat verdachte zich er op dat moment van bewust was dat hij een mes in zijn hand had.
Het hof stelt op grond van het voorgaande vast dat verdachte wist dat hij een mes in zijn handen had en dat hij daarmee in de hals van het slachtoffer, zijn broer, heeft gestoken.
Deze gedraging van verdachte is zozeer gericht geweest op het dodelijk verwonden van het slachtoffer, dat dit naar het oordeel van het hof vol opzet op dodelijk letsel bij het slachtoffer oplevert. Het steken in de hals van het slachtoffer op de wijze waarop de verdachte dat gedaan heeft, is naar uiterlijke verschijningsvormen zozeer gericht op de dood van het slachtoffer, dat het niet anders kan dan dat de verdachte met de messteek het slachtoffer heeft willen doden.
Aldus handelend heeft de verdachte naar het oordeel van het hof vol opzet gehad op de dood van het slachtoffer.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair
hij op 16 juli 2023 te [plaats] , [gemeente] , [slachtoffer] , opzettelijk van het leven heeft beroofd, immers heeft hij, verdachte, met dat opzet die [slachtoffer] , met kracht met een mes in de hals gestoken ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het primair bewezenverklaarde levert op:
doodslag.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot een straf gelijk aan de straf die verdachte in eerste aanleg opgelegd heeft gekregen, te weten een gevangenisstraf voor de duur van negen jaren, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit, indien en voor zover het hof tot een bewezenverklaring komt, dat met een gevangenisstraf voor de duur van een kwart van hetgeen in eerste aanleg is opgelegd, te weten 27 maanden, en met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, kan worden volstaan.
Oordeel van het hof
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feitVerdachte heeft op 16 juli 2023 zijn toen 40-jarige broer [slachtoffer] van het leven beroofd, door hem met kracht met een mes in zijn hals te steken. Hierbij speelde de buitensporige hoeveelheid alcohol die tevoren door verdachte was genuttigd een grote rol. Door aldus te handelen heeft verdachte zijn broer van het meest kostbare bezit, te weten diens leven, beroofd en heeft hij hun familie en andere nabestaanden intens verdriet en onherstelbaar leed toegebracht. Hun levens zullen door dit incident blijvend en ingrijpend zijn beïnvloed.
In strafmatigende zin houdt het hof rekening met het diep doorleefde berouw dat verdachte ter zitting in hoger beroep heeft getoond. Aldaar is het hof gebleken dat het ook voor verdachte zelf erg moeilijk is om te leven met de wetenschap dat hij zijn eigen broer, met wie hij naar zijn zeggen een warme en sterke band had, om het leven heeft gebracht.
Persoon van verdachte
Het hof heeft bij de straftoemeting ook acht geslagen op het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 17 januari 2025. Daaruit is gebleken dat verdachte niet eerder ter zake van strafbare feiten onherroepelijk tot een straf of maatregel is veroordeeld.
Daarnaast heeft het hof kennis genomen van het psychologisch pro Justitia-rapport, opgemaakt door [naam 1] GZ-psycholoog en het psychiatrisch pro Justitia-rapport, opgemaakt door [naam 2] , psychiater. Uit deze rapporten volgt – zakelijk weergegeven – dat verdachte lijdt aan een licht verstandelijke beperking en dat deze ook ten tijde van het plegen van het bewezenverklaarde aanwezig was. De deskundigen concluderen echter dat die verstandelijke beperking niet de gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het bewezenverklaarde heeft beïnvloed en verdachte evenmin verminderd in staat is geweest de effecten van zijn alcoholconsumptie te begrijpen. Gelet op het voorgaande adviseren de gedragsdeskundigen het bewezenverklaarde volledig aan verdachte toe te rekenen.
De reclassering schrijft in haar rapport, gedateerd 5 april 2024, dat zij het risico op recidive in beginsel als laag tot gemiddeld inschat, maar dat het recidiverisico hoger is wanneer verdachte onder invloed van alcohol is. Gelet op het feit dat verdachte de Nederlandse taal niet machtig is en voornemens is na zijn periode in detentie terug te keren naar Roemenië, adviseert de reclassering aan verdachte een straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden. De reclassering ziet geen mogelijkheden om met interventies of toezicht de risico's te beperken of tot gedragsverandering te komen.
Het hof kan zich, gelet op de onderbouwing daarvan, verenigen met de inhoud en
conclusies van voornoemde rapporten en neemt die over. Het hof stelt op basis van
voornoemde rapportages vast dat verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde feit
weliswaar te kampen had met een licht verstandelijke beperking, maar dat deze verstandelijke handicap de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte ten tijde van het
bewezenverklaarde niet heeft beïnvloed. Het hof concludeert derhalve dat het
bewezenverklaarde volledig aan verdachte moet worden toegerekend.
Uit de verdachte betreffende opgemaakte rapportages blijkt in beginsel geen risico van herhaling. Hoewel bij het incident sprake was van een woordenwisseling tussen verdachte en het slachtoffer, zijn er geen aanwijzingen bij verdachte voor agressieproblematiek. Het hof gaat er daarom vanuit dat sprake was van een situationeel incident waarbij alcoholgebruik door verdachte een rol heeft gespeeld, met verstrekkende gevolgen. Daarnaast neemt het hof aan dat verdachte, hoewel hij opzettelijk heeft gehandeld, niet het oogmerk heeft gehad zijn broer te doden. Het gebeurde laat zich veeleer begrijpen als een tragisch voorval dat een zware wissel heeft getrokken op het persoonlijk leven van verdachte.
Strafoplegging
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een feit dat zo ernstig is en voor de direct betrokkenen en de samenleving zo heftig en onomkeerbaar is, dat alleen een vrijheidsbenemende straf van lange duur op zijn plaats is. De rechtbank in eerste aanleg heeft een gevangenisstraf voor de duur van negen jaren passend en geboden geacht. Het hof komt tot een lagere straf, gelet op de hiervoor omschreven persoonlijke omstandigheden van verdachte. Het hof ziet daarin aanleiding lager te straffen dan door rechtbank is gedaan en door de advocaat-generaal is geëist.
Alles afwegende is het hof van oordeel dat oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden is.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. H.J. Deuring, voorzitter,
mr. J. Hielkema en mr. P.S. Bakker, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I.I. Buitenhuis, griffier,
en op 5 maart 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.