ECLI:NL:GHARL:2025:1239

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 maart 2025
Publicatiedatum
4 maart 2025
Zaaknummer
200.345.231/02
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwikkeling van een deelgenootschap naar Turks recht in het kader van een echtscheiding met betrekking tot de verdeling van huwelijksvermogen

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is behandeld, gaat het om de afwikkeling van een deelgenootschap naar Turks recht in het kader van een echtscheiding. De vrouw, die zowel de Nederlandse als Turkse nationaliteit heeft, heeft op 28 november 2022 een verzoek tot echtscheiding ingediend. De rechtbank Overijssel heeft op 27 september 2023 de echtscheiding uitgesproken. De vrouw en de man, die de Turkse nationaliteit heeft, zijn in hoger beroep gegaan tegen de beschikking van de rechtbank van 26 juli 2024, waarin de afwikkeling van hun deelgenootschap naar Turks recht werd vastgesteld. De vrouw verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en de verdeling van hun bezittingen in Turkije aan de Turkse rechtbank over te laten. De man heeft in incidenteel hoger beroep ook grieven ingediend, onder andere over de taxatie van de woningen in Turkije en de vergoeding van door hem gemaakte kosten. Het hof heeft op 4 maart 2025 uitspraak gedaan en de bestreden beschikking bekrachtigd, met enkele aanvullingen. Het hof oordeelt dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat het huwelijksvermogensrecht wordt beheerst door Turks recht. De vrouw is veroordeeld tot medewerking aan de taxatie en verkoop van de woningen, en moet de man een bedrag van € 7.813,36 betalen voor door hem betaalde kosten. Het verzoek tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking is afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.345.231/01 en 200.345.231/02
(zaaknummers rechtbank Overijssel 288911 en 294328 )
beschikking van 4 maart 2025
inzake
[verzoekster],
die woont in [woonplaats1]
die hoger beroep heeft ingesteld
hierna: de vrouw
advocaat: mr. Y.N. Teke-Bozkurt
en
[verzoeker],
die woont in [woonplaats2]
die ook hoger beroep heeft ingesteld
hierna: de man
advocaat: mr. I. Mercanoglu

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 27 september 2023, 16 april 2024 en 26 juli 2024, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift tevens houdende een verzoek tot schorsing, ingekomen op 27 augustus 2024, met producties;
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep;
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 21 januari 2025 plaatsgevonden. Aanwezig waren de man, bijgestaan door zijn advocaat, en de advocaat van de vrouw. De vrouw is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

3.De vaststaande feiten

3.1
Partijen zijn [in] 1989 met elkaar gehuwd te [plaats1] (Turkije). De vrouw heeft de Nederlandse en Turkse nationaliteit. De man heeft de Turkse nationaliteit.
3.2
De vrouw heeft op 28 november 2022 een verzoek tot echtscheiding ingediend.
3.3
Bij beschikking van 27 september 2023 heeft de rechtbank de echtscheiding uitgesproken tussen partijen. Het huwelijk van partijen is [in] 2023 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking van 26 juli 2023 heeft de rechtbank de afwikkeling van het deelgenootschap naar Turks recht vastgesteld en de bestreden beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.2
De vrouw is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De grieven zien op (de toepassing van Turks recht op) de verdeling van het gemeenschappelijk vermogen van partijen in Turkije.
De vrouw verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen wat betreft de verdeling van de bezittingen van partijen in Turkije en te bepalen dat de verdeling door de Turkse rechtbank zal worden gedaan, waarbij:
- de brief van de Turkse advocaat als voorlopig bewijs wordt geaccepteerd in overeenstemming met de vereisten van internationaal privaatrecht;
- ( het hof begrijpt:) het hof zich enkel richt op de verdeling van de huwelijksgemeenschap in Nederland en de rest overlaat aan de Turkse autoriteiten;
- een zorgvuldige en objectieve waardering van de vermogensbestanddelen plaatsvindt.
De vrouw heeft het hof ook verzocht de werking van de bestreden beschikking te schorsen voor de duur van het geding in hoger beroep.
4.3
De man is op zijn beurt met drie grieven in incidenteel hoger beroep gekomen. Grief I ziet op de (partiële) verdeling van de huwelijksgemeenschap, grief II op vergoeding van door de man gemaakte kosten en grief III op de taxatie van de woningen in [plaats1] en [plaats2] (Turkije).
De man verzoekt het hof (samengevat):
- het schorsingsverzoek van de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren, omdat zij heeft nagelaten het rechtsmiddel in te schrijven in de openbare registers overeenkomstig artikel 3:301 lid 2 BW;
- voor recht te verklaren dat de brief van de Turkse advocaat onvoldoende bewijs vormt voor het bestaan van een formele verdelingsprocedure in Turkije;
- de vrouw te veroordelen tot het verlenen van medewerking aan de taxatie van de woningen in [plaats1] en [plaats2] (onder verbeurte van een dwangsom);
- de vrouw te veroordelen mee te werken aan de verkoop van de woning aan derden door een gezamenlijke makelaar in [plaats2] voor zover de vrouw niet in staat of niet bereid is om
de woning in [plaats2] over te nemen (onder verbeurte van een dwangsom);
- de vrouw te veroordelen tot betaling van € 7.813,36 (de helft van de door hem betaalde kosten na indiening van het echtscheidingsverzoek);
- voor recht te verklaren dat het volledige huwelijksvermogen in één keer dient te worden verdeeld, inclusief de eigendommen in zowel Nederland als Turkije.
4.4
De vrouw voert verweer en zij verzoekt het hof de man in zijn verzoeken in het incidenteel hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren dan wel deze af te wijzen.
4.5
Het hof zal de grieven in principaal en incidenteel hoger beroep per onderwerp bespreken.

5.De motivering van de beslissing

het verzoek tot schorsing
5.1
Omdat het hof heden uitspraak doet in de hoofdzaak, heeft de vrouw geen belang meer bij de behandeling van haar incidentele verzoek tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking. Het hof zal dat verzoek afwijzen.
de hoofdzaak
5.2
Het hof oordeelt – ambtshalve – dat de Nederlandse rechter bevoegd is ter zake van de nevenvoorziening tot afwikkeling van het huwelijksvermogensregime van partijen. Voorts verenigt het hof zich met het oordeel van de rechtbank dat het huwelijksvermogensrecht wordt beheerst door Turks recht. Partijen hebben daartegen ook geen grieven aangevoerd.
5.3
De rechtbank heeft in haar beschikking van 27 september 2023 het volgende overwogen.
‘6.17. Op 1 januari 2002 is het Nieuw Turks Burgerlijk Wetboek (TBW) in werking getreden. Het Turkse huwelijksvermogensrecht zoals omschreven in de artikelen 218-220 TBW is met ingang van die datum ingrijpend gewijzigd. Als wettelijk stelsel geldt sindsdien het zogenaamde deelgenootschap van verwervingen.
6.18.
Aangezien partijen zijn gehuwd voor 1 januari 2002, vallen zij voor wat betreft hun huwelijksvermogensrecht onder twee regimes. Tot 1 januari 2002 geldt het oude wettelijke
regime. Aangezien dit regime als wettelijk huwelijksgoederenstelsel de algehele scheiding
van goederen voorstaat moet het er voor gehouden worden dat er tot 1 januari 2002 van enige huwelijksgoederengemeenschap tussen partijen in ieder geval geen sprake is.
Het overgangsrecht is geregeld in artikel 10 van de Invoeringswet. Op grond van dit artikel
hadden partijen na de inwerkingtreding van het Nieuw TBW een jaar de tijd om een huwelijksgoederenregime te kiezen dat afwijkt van het wettelijk stelsel. Gesteld noch
gebleken is dat partijen van die mogelijkheid gebruik hebben gemaakt. Naar het oordeel van
de rechtbank geldt ingevolge artikel 10 van de Invoeringswet daarom vanaf 1 januari 2002
het nieuwe wettelijke stelsel.
6.19.
De rechtbank leest het verzoek tot verdeling van de gemeenschap als een verzoek tot
afwikkeling van het deelgenootschap van verwervingen na 2002. (…)’
5.4
Partijen hebben daartegen geen grieven aangevoerd en het hof zal daarom deze overwegingen tot uitgangspunt nemen. Partijen blijven ook in hoger beroep beiden telkens spreken over verdeling van de huwelijksgemeenschap, terwijl tussen partijen geen huwelijksgemeenschap bestaat. Het hof gaat net als de rechtbank ervan uit dat ze zich vergissen en daarmee bedoelen: de afwikkeling van het deelgenootschap naar Turks recht.
5.5
Met haar grieven I en II betoogt de vrouw dat de rechtbank met betrekking tot de afwikkeling van het deelgenootschap ten aanzien van het vermogen van partijen in Turkije het Turkse recht onjuist heeft toegepast. Volgens haar had de rechtbank een brief van de advocaat in Turkije van 16 juli 2024 als voldoende voorlopig bewijs moeten beschouwen voor haar stelling dat in Turkije een procedure is gestart met betrekking tot de afwikkeling van het deelgenootschap. Verder heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat zonder kopie van de tussenbeslissing van de Turkse rechter niet kan worden vastgesteld of uitspraak is gedaan, wat de inhoud daarvan is en hoe deze zich verhoudt tot deze procedure, zo stelt de vrouw.
5.6
Ook als ervan moet worden uitgegaan dat deze grieven terecht zijn voorgedragen en dat ook in Turkije een procedure over de afwikkeling van het deelgenootschap is gestart, kan dat nog niet tot vernietiging van de beslissingen in de bestreden beschikking leiden. Daarmee legt de vrouw immers nog niet uit waarom het oordeel van de rechtbank onjuist is. Partijen hebben zich in eerste aanleg niet gehouden aan de gemaakte afspraken met betrekking tot het taxeren van de woningen in [plaats1] en [plaats2] , zodat de rechtbank op grond van de informatie die op het moment van geven van de bestreden beschikking beschikbaar was, heeft beslist. Als de vrouw bedoelt dat de rechtbank (en nu ook het hof) elke beslissing had moeten aanhouden, faalt dat betoog. Voor litispendentie is hier geen ruimte, omdat de Nederlandse procedure eerder aanhangig is gemaakt dan de Turkse.
5.7
De vrouw heeft (in de toelichting op grief III) nog aangevoerd dat de rechtbank is voorbijgegaan aan het feit dat mede met de opbrengst van de verkoop van de woning in [plaats1] de woning in [plaats2] is gerenoveerd en dat de man daarvan dubbel profiteert, namelijk van de verkoopopbrengst van de woning in [plaats1] en van de hogere waarde van de woning in [plaats2] . Dat heeft de man betwist. De vrouw heeft haar stellingen tegenover die betwisting onvoldoende gemotiveerd. Zij heeft evenmin een bewijsaanbod gedaan, zodat het hof deze stellingen passeert. Ook grief III faalt.
5.8
Het hof stelt vast dat vervolgens in hoger beroep alleen nog de waarde van beide woningen moet worden vastgesteld.
5.9
Met grief I in het incidenteel hoger beroep voert de man aan dat partiële afwikkeling (zoals de vrouw heeft verzocht) niet mogelijk is en dat de rechtbank dit ook terecht heeft besloten. Omdat de man het in zoverre eens is met de beslissing van de rechtbank is geen sprake van een grief en hoeft deze stelling geen bespreking.
5.1
De man legt met zijn grief II ter beoordeling voor aan het hof zijn verzoek om vast te stellen dat de vrouw hem € 7.813,36 is verschuldigd is aan vergoeding voor door hem betaalde eigenaarslasten en andere kosten (waaronder [naam1] en autobelasting). Volgens de vrouw heeft de rechtbank het verzoek terecht afgewezen omdat het te laat is ingediend.
5.11
In hoger beroep is het toegestaan verzoeken aan te vullen en/of te wijzigen dan wel eventuele verzuimen te herstellen. De man kan daarom worden ontvangen in zijn (aanvullende) verzoek. De vrouw heeft geen inhoudelijk verweer gevoerd tegen het verzoek, zodat het voor toewijzing gereed ligt.
5.12
Datzelfde geldt voor de verzoeken van de man (zijn grief III) de vrouw te veroordelen mee te werken aan taxatie en verkoop van de woningen in [plaats2] en [plaats1] door een gezamenlijke makelaar, onder verbeurte van een dwangsom. Ook dit verzoek zal het hof toewijzen, zij het dat het bedrag en maximum van de dwangsom zal worden beperkt zoals hierna weergegeven.

6.De slotsom

Het verzoek tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking zal worden afgewezen. De grieven van de vrouw in de hoofdzaak kunnen niet leiden tot vernietiging van de bestreden beschikking of zijn tevergeefs voorgedragen. Grief I van de man hoeft geen bespreking. De bestreden beschikking zal worden bekrachtigd, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen. De grieven I en II van de man leiden tot aanvulling van de bestreden beschikking als volgt.

7.De beslissing

Het hof:
ten aanzien van het verzoek tot schorsing
7.1
wijst het verzoek af;
ten aanzien van de hoofdzaak
7.2
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 26 juli 2024, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
vult de bestreden beschikking aan als volgt:
7.3
bepaalt dat de vrouw binnen twee weken na betekening van deze beschikking medewerking verleent aan de taxatie van de woningen in [plaats2] en [plaats1] door makelaarskantoor [naam2] (www. [naam2] .com), waarbij de vrouw op het eerste verzoek van het makelaarskantoor een werknemer van dat kantoor in de gelegenheid stelt de woningen te bezichtigen, foto’s te nemen en een omschrijving te maken voor op of in diverse websites of folders, een en ander onder verbeurte van een dwangsom van € 500 voor iedere dag dat de vrouw daarmee in gebreke blijft, met een maximum van € 50.000;
7.4
bepaalt dat de vrouw – voor zover zij niet in staat of niet bereid is om de woning in [plaats2] over te nemen tegen de nog vast te stellen taxatiewaarde – medewerking verleent aan de verkoop van de woning aan derden door een gezamenlijke makelaar in [plaats2] , onder verbeurte van een dwangsom van € 500 per dag dat zij daarmee in gebreke blijft, tot een maximum van € 50.000;
7.5
bepaalt dat de vrouw € 7.813,36 aan de man moet betalen als vergoeding voor door hem betaalde eigenaarslasten en andere kosten;
7.6
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
7.7
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
7.8
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.H. Lieber, M.L. van der Bel en L. Hamer, bijgestaan door mr. Th.H.M. Lueb als griffier, en is op 4 maart 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.