In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 maart 2025 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de vaststelling van kinderalimentatie. De man en de vrouw zijn de ouders van een minderjarige, [de minderjarige1], geboren in 2021, en hebben samen het gezag over haar. De vrouw heeft ook een dochter uit een eerdere relatie, [de minderjarige2], geboren in 2019. De man heeft in eerste aanleg een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] vastgesteld gekregen op € 451,- per maand, met een verhoging naar € 479,- per maand vanaf 1 januari 2024. De man is in hoger beroep gegaan en verzocht om een verlaging van de kinderalimentatie naar € 318,02 per maand, alsook om terugbetaling van eerder betaalde alimentatie.
Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij de mondelinge behandeling op 21 januari 2025 heeft plaatsgevonden. Het hof heeft vastgesteld dat de behoefte van [de minderjarige1] in 2023 € 687,- per maand bedraagt, maar heeft de verzoeken van de man en de vrouw om de kinderalimentatie te verlagen of te verhogen, afgewezen. Het hof heeft geoordeeld dat de man met ingang van 14 augustus 2023 een bijdrage van € 318,02 per maand moet betalen, en dat de wettelijke indexering pas op 1 januari 2026 van toepassing zal zijn. Tevens heeft het hof geoordeeld dat de vrouw niet ontheven kan worden van haar terugbetalingsverplichting, aangezien zij de ontvangen bedragen niet had gereserveerd voor het geval van hoger beroep.
De beslissing van het hof houdt in dat de bestreden beschikking van de rechtbank Gelderland, voor zover deze betrekking heeft op de kinderalimentatie, wordt vernietigd en opnieuw wordt vastgesteld. De proceskosten van het hoger beroep worden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt.