ECLI:NL:GHARL:2025:1234

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 maart 2025
Publicatiedatum
4 maart 2025
Zaaknummer
200.348.627
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming bijzondere curator in hoger beroep inzake minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de benoeming van een bijzondere curator voor een minderjarige. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft zes grieven ingediend tegen de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 3 september 2024, waarin haar verzoek tot benoeming van een bijzondere curator werd afgewezen. De vader, verweerder in hoger beroep, heeft verweer gevoerd en verzocht om bekrachtiging van de bestreden beschikking.

De procedure in hoger beroep omvatte verschillende schriftelijke stukken, waaronder beroeps- en verweerschriften, en een mondelinge behandeling op 4 februari 2025. Tijdens deze behandeling zijn zowel de moeder als de vader, bijgestaan door hun advocaten, aanwezig geweest. Ook was er een vertegenwoordiger van de gecertificeerde instelling Stichting Samen Veilig Midden-Nederland aanwezig als informant. Het hof heeft de minderjarige gehoord en haar mening is ook via een brief aan het hof kenbaar gemaakt.

Het hof heeft overwogen dat de benoeming van een bijzondere curator niet noodzakelijk is in het belang van de minderjarige. De moeder wenst een bijzondere curator om te helpen bij het opstellen van een ouderschapsplan, maar het hof concludeert dat de ouders al meerdere pogingen hebben gedaan om dit te realiseren zonder succes. Bovendien is er al een vertrouwenspersoon voor de minderjarige via het Buurtteam, die aan de wensen van de moeder voldoet. Het hof heeft daarom besloten de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen, waarbij het verzoek tot benoeming van een bijzondere curator is afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.348.627
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 576321)
beschikking van 4 maart 2025
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. E.J.A. Roeleven,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. L.E. Vries.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 3 september 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt – voor zover hier van belang – uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 28 november 2024;
- het verweerschrift hoger beroep van 20 december 2024 met producties;
- een journaalbericht van mr. Roeleven van 23 januari 2025 met producties;
- een mailbericht van mr. Vries van 27 januari 2025;
- een journaalbericht van mr. Roeleven van 29 januari 2025 met producties;
- een mailbericht van mr. Roeleven van 31 januari 2025 met producties.
2.2
Op 3 februari 2025 is [de minderjarige] door de voorzitter van het hof, in bijzijn van de griffier, gehoord. Daarnaast heeft [de minderjarige] ook in de brief met bijlagen van [naam1] van 8 januari 2025 aan het hof haar mening kenbaar gemaakt.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 4 februari 2025 plaatsgevonden.
Aanwezig waren:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- een vertegenwoordiger van de gecertificeerde instelling Stichting Samen Veilig Midden-Nederland (hierna: de GI) als informant.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van [de minderjarige] (hierna: [de minderjarige] ), geboren [in] 2014 in [woonplaats2] .
3.2
De rechtbank heeft op 7 juni 2014 op gezamenlijk verzoek van de ouders in het gezagsregister laten aantekenen dat de ouders gezamenlijk belast zijn met het gezag over [de minderjarige] .
3.3
[de minderjarige] is op 5 december 2017 onder toezicht gesteld van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 5 september 2025.

4.De omvang van het geschil

4.1
In deze procedure is de benoeming van een bijzondere curator aan de orde.
4.2
De moeder is met zes grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze zaak gaat alleen over grief 6 die ziet op de afwijzing van haar verzoek tot benoeming van een bijzondere curator. De overige grieven worden op een later tijdstip door het hof behandeld onder zaaknummer 200.348.521.
De moeder verzoekt het hof de beslissing van de rechtbank ten aanzien van de bijzondere curator te vernietigen en (alsnog) een bijzondere curator te benoemen die in elk geval als taak heeft om een ouderschapsplan op te stellen in overleg met de ouders en de belangen van [de minderjarige] , met wie de bijzondere curator een vertrouwensband kan opbouwen, hierbij te vertegenwoordigen.
4.3
De vader voert verweer en hij vraagt het hof het verzoek van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking, voor zover het betreft de afwijzing van het verzoek om benoeming van een bijzondere curator, te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Artikel 1:250 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat wanneer in aangelegenheden betreffende de verzorging en opvoeding van een minderjarige de belangen van de met het gezag belaste ouders of een van hen in strijd zijn met die van de minderjarige, de rechter, indien dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk wordt geacht, daarbij in het bijzonder de aard van de belangenstrijd in aanmerking genomen, op verzoek van een belanghebbende of ambtshalve een bijzondere curator kan benoemen.
5.2
Het hof is van oordeel dat benoeming van een bijzondere curator niet in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk is. De moeder wil vooral dat een bijzondere curator wordt benoemd om te helpen met het opstellen van een ouderschapsplan. De ouders hebben de afgelopen jaren echter al vele pogingen gedaan om een ouderschapsplan op te stellen, maar zijn hierin –ondanks hulp van verschillende mediators en hulpverlenende instanties – niet geslaagd. Naar het oordeel van het hof is de noodzaak voor het opstellen van een ouderschapsplan inmiddels achterhaald. [de minderjarige] heeft contact met beide ouders en er is inmiddels een uitgebreide omgangsregeling vastgesteld door de rechtbank.
De moeder wil verder met de benoeming van een bijzondere curator bereiken dat [de minderjarige] een vertrouwenspersoon krijgt met wie zij een band kan opbouwen en die langer bij haar betrokken kan blijven. [de minderjarige] heeft echter via het Buurtteam al een vertrouwenspersoon gekregen die aan deze wensen voldoet. Van de vader begrijpt het hof dat de ingezette vertrouwenspersoon ook aan de slag gaat met de invloed van de gezinsdynamiek op de ruimte voor de eigen stem van [de minderjarige] . Het hof vertrouwt erop dat het Buurtteam iemand heeft ingezet die de juiste kwalificaties daarvoor heeft en merkt op dat de moeder daarop ook mag vertrouwen.
Verder is via [naam2] – in nauwe samenwerking met het Buurtteam – specialistische hulp ingezet voor [de minderjarige] om te werken aan haar identiteitsontwikkeling en zelfbeeld.
Tot slot blijft ook de jeugdbeschermer betrokken; zij is deskundig en kan, zo nodig, gebruik maken van haar bevoegdheden rondom de omgangsregeling.
5.3
Gelet op de betrokkenheid van de GI en de inzet van [naam2] en het Buurtteam ziet het hof geen aanleiding om een bijzondere curator te benoemen. Daarbij heeft [de minderjarige] tijdens het kindgesprek aangegeven dat zij geen behoefte heeft om met nog iemand te gaan praten over haar situatie.

6.De slotsom

Op grond van het vorenstaande zal het hof de bestreden beschikking, voor zover hier aan de orde, bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van
3 september 2024, voor zover het betreft de afwijzing van het verzoek tot benoeming van een bijzondere curator voor [de minderjarige] .
Deze beschikking is gegeven door mrs. K.A.M. van Os-ten Have, J.U.M. van der Werff en I.G.M.T. Weijers-van der Marck, bijgestaan door mr. L.J.G. Scheffer-Overbeek als griffier, en is op 4 maart 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.