ECLI:NL:GHARL:2025:1123

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 februari 2025
Publicatiedatum
26 februari 2025
Zaaknummer
Arnhem
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdzaak betreffende openlijk geweld en belediging van een ambtenaar

In deze jeugdzaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 februari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, geboren in 2004, was betrokken bij een incident van openlijk geweld op 20 november 2021, waarbij hij samen met anderen een slachtoffer in een park in [plaats] heeft aangevallen. De rol van de verdachte was significant, hoewel niet exact te duiden. Hij heeft bijgedragen aan het geweld door het slachtoffer onderuit te trappen en te schoppen terwijl deze op de grond lag. Daarnaast is de verdachte ook veroordeeld voor het beledigen van een ambtenaar in functie, een hoofdconducteur van de Nederlandse Spoorwegen, door beledigende woorden te gebruiken. Het hof heeft de eerdere vrijspraak van de kinderrechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 110 uren, waarvan 60 uren voorwaardelijk, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn en de positieve ontwikkeling van de verdachte. De vordering van de benadeelde partij is gedeeltelijk toegewezen, met een schadevergoeding van € 2.048,35 voor materiële en immateriële schade. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak in de eerdere zaak.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003792-22
Uitspraak d.d.: 18 februari 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 12 september 2022 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 16-004307-22 en 16-028716-22, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedatum] 2004,
wonende te [postcode] [plaats] , [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 4 februari 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. D.R. Kops en hetgeen namens de benadeelde partij, [benadeelde] , naar voren is gebracht door [medewerker Slachtofferhulp] van Slachtofferhulp Nederland. Voorts heeft het hof kennisgenomen van hetgeen naar voren is gebracht door mevrouw [medewerker reclassering] van jeugdreclassering SAVE.

Omvang van het hoger beroep

De verdachte is door de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland vrijgesproken van hetgeen aan hem in de zaak met parketnummer 16-004307-22 onder 1 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis gegeven vrijspraak.
Het vonnis waarvan beroep
De kinderrechter heeft de verdachte voor - kort gezegd - openlijke geweldpleging tegen personen en de belediging van een ambtenaar in functie veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 120 uren, te vervangen door 60 dagen jeugddetentie, waarvan 60 uren voorwaardelijk, te vervangen door 30 dagen jeugddetentie met een proeftijd van twee jaren onder oplegging van dadelijk uitvoerbare bijzondere voorwaarden. Tevens is, op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, aan de verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd in de vorm van een contactverbod met het slachtoffer [benadeelde] voor de duur van twee jaren, bij overtreding waarvan te vervangen door drie dagen jeugddetentie.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
Zaak met parketnummer 16-004307-22:
2.
hij, op of omstreeks 20 november 2021 te [plaats] , [gemeente] , althans in Nederland, openlijk, te weten in een park op/aan [locatie] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [benadeelde] , door die [benadeelde] onderuit te trappen/schoppen/halen, althans te laten vallen, en/of een of meerdere malen in het gezicht, althans tegen het hoofd, en/of het lichaam te slaan/stompen en/of schoppen/trappen, terwijl die [benadeelde] op de grond lag.
Zaak met parketnummer 16-028716-22 (gevoegd):
1.
hij op of omstreeks 18 november 2021 te [plaats] , [gemeente] , in elk geval in Nederland, opzettelijk een ambtenaar, te weten [benadeelde] , buitengewoon opsporingsambtenaar bij Openbaar Vervoer/ hoofdconducteur bij de Nederlandse Spoorwegen, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: 'je bent een kankerlijer, krijg de kanker maar kankerlijer' en/of 'klootzak', althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsoverweging feit 2: openlijk geweld tegen personen in de zaak met parketnummer 16-004383-22
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het openlijk geweld.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van de tenlastegelegde openlijke geweldpleging dient te worden vrijgesproken, omdat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte een intellectuele dan wel materiële bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd aan het gepleegde geweld.
Het oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof stelt voorop dat wanneer een groep personen zich schuldig maakt aan het in het openbaar plegen van geweld, de groepsleden kunnen worden vervolgd voor openlijke geweldpleging. Dit brengt eveneens met zich mee dat voor een bewezenverklaring van het plegen van openlijk geweld niet is vereist dat elk van de deelnemers zich schuldig heeft gemaakt aan alle onderdelen van de tenlastelegging. Van het in vereniging plegen van geweld is sprake indien de betrokkene een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het toegepaste geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard hoeft te zijn. Er moet dan wel sprake zijn van gedragingen die het geweld hebben bevorderd. Onder geweld in de zin van artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht dient voorts te worden verstaan, elke uitoefening van lichamelijke kracht tegen een persoon of goed van niet al te geringe intensiteit, waardoor de openbare orde wordt verstoord.
Op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt het hof het volgende vast.
In de avond van 20 november 2021 wordt door een groep van vier jongens, waaronder verdachte, op de skatebaan in [plaats] een plan gemaakt om het latere slachtoffer, aangever, in elkaar te slaan. Het slachtoffer bevindt zich op dat moment op een feestje iets verderop en wordt onder valse voorwendselen door een meisje naar het [park] gelokt. Terwijl het slachtoffer met zijn vriend [naam] ter hoogte van de parkeerplaats bij de brandweerkazerne loopt, komen ze een groep van vier jongens, geheel in het zwart gekleed en voorzien van capuchons en gezichtsbedekking, tegen. De verdachte begint een gesprek met [naam] waardoor [naam] wordt afgezonderd en afgeleid en met zijn rug naar het slachtoffer toe komt te staan. Op dat moment wordt het slachtoffer door één van de jongens onderuit geschopt, en terwijl hij al op de grond ligt, meerdere keren getrapt, waaronder één keer tegen zijn neus. Als [naam] doorkrijgt wat er gebeurt, rennen de jongens allemaal een andere kant op.
Hoewel de rol van de afzonderlijke verdachten niet exact duidelijk is geworden, staat naar het oordeel van het hof vast dat de verdachte vanaf het begin tot aan het einde onderdeel heeft uitgemaakt van deze groep. Op grond van bovengenoemde feiten en omstandigheden (kort gezegd, het zorgvuldig en planmatig handelen tussen de leden van de groep, waaronder de verdachte, en het afzonderen van [naam] bij de confrontatie met het slachtoffer) is het hof van oordeel dat de verdachte een significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het gepleegde geweld. Het hof verwerpt de verweren en komt tot een bewezenverklaring van de tenlastegelegde openlijke geweldpleging.
De verklaring van de verdachte dat hij op de plaats delict aanwezig was omdat hij een afspraak had met [naam] , maar verder niets met incident te maken heeft gehad, vindt geen steun in het dossier en wordt om die reden als onaannemelijk terzijde geschoven.

Bewijsoverweging in de zaak met parketnummer 16-028718-22

Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de belediging van een ambtenaar in functie.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van dit feit dient te worden vrijgesproken, omdat geen sprake is van overtuigend bewijs dat de verdachte de woorden “
je bent een kankerlijer” en/of “
krijg de kanker maar kankerlijer” heeft gebruikt.
Het oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Naar het oordeel van het hof staat op grond van het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van 18 november 2021 en de getuigenverklaring van [getuige] vast dat de aangever door de verdachte en de medeverdachte meerdere malen is uitgescholden waarbij het woord kanker werd gebruikt. Deze woorden heeft de aangever als kwetsend ervaren waardoor hij zich in zijn eer en goede naam voelde aangetast. Het hof is van oordeel dat de door de verdachte gebruikte woorden in het algemeen hedendaags taalgebruik ook als scheldwoorden worden gebruikt en ervaren en onmiskenbaar ertoe strekten de eer en goede naam van de conducteur aan te tasten en dat derhalve sprake is van een strafbare belediging in de zin van artikel 266 van het Wetboek van Strafrecht.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 16-004307-22 onder 2 en in de zaak met parketnummer 16-028716-22 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
Zaak met parketnummer 16-004307-22:
2.
hij, op
of omstreeks20 november 2021 te [plaats] , [gemeente] ,
althans in Nederland,openlijk,
te weten in een park op/aan [locatie] , in elk gevalop of aan de openbare weg
en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats,in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [benadeelde] , door die [benadeelde] onderuit te trappen/schoppen
/halen, althans te laten vallen,en/of een of meerdere malen in het gezicht, althans tegen het hoofd, en/of het lichaam te slaan/stompen en/of schoppen/trappen, terwijl die [benadeelde] op de grond lag.
Zaak met parketnummer 16-028718-22 (gevoegd):
hij op
of omstreeks18 november 2021 te [plaats] , [gemeente] ,
in elk geval in Nederland,opzettelijk een ambtenaar, te weten [benadeelde] , buitengewoon opsporingsambtenaar bij Openbaar Vervoer/hoofdconducteur bij de Nederlandse Spoorwegen, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: 'je bent een kankerlijer, krijg de kanker maar kankerlijer'
en/of 'klootzak', althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het in de zaak met parketnummer 16-004307-22 onder 2 bewezenverklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Het in de zaak met parketnummer 16-028716-22 bewezenverklaarde levert op:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De advocaat-generaal heeft gevorderd, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn, dat de verdachte voor de openlijke geweldpleging en de belediging van de ambtenaar in functie zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 110 uren, waarvan 60 uren voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar. De advocaat-generaal acht het niet nodig daarbij nog bijzondere voorwaarden op te leggen. Zij verzoekt het contactverbod in de zin van een maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht te handhaven.
De verdediging heeft het hof primair verzocht aan de verdachte een geheel voorwaardelijke taakstraf op te leggen en subsidiair het onvoorwaardelijk deel van de taakstraf, gelet op de persoonlijke ontwikkeling van de verdachte, verder te matigen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte en zijn mededaders hebben op grond van een vooropgezet plan het slachtoffer op de donkere, regenachtige, avond van 20 november 2021 naar het [park] in [plaats] gelokt. De verdachte en zijn mededaders droegen daarbij zwarte kleding, capuchons en gezichtsbedekking. Het slachtoffer is vervolgens door één van de mededaders onderuit geschopt en nog getrapt. Ook heeft één van de jongens het slachtoffer een trap tegen zijn neus gegeven. Door dit geweld heeft de verdachte letsel opgelopen aan zijn neus en gebit. Naast de fysieke gevolgen van het incident heeft het slachtoffer ook last van hevige en langdurige gevoelens van angst en onveiligheid waardoor het incident een grote impact op zijn leven heeft gehad
Ook heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan de belediging van een ambtenaar in functie. Hierdoor heeft de verdachte de hoofdconducteur in zijn eer en goede naam aangetast en geen enkel respect getoond voor zijn gezag.
Het hof neemt bij de strafoplegging de binnen de rechtspraak gehanteerde oriëntatiepunten voor straftoemeting jeugd voor feiten als deze in aanmerking. Ten aanzien van de openlijke geweldpleging tegen personen wordt uitgegaan van een taakstraf voor de duur van 40 uren dan wel dienovereenkomstige jeugddetentie. Als relevante strafverzwarende omstandigheden worden – voor zover hier relevant – genoemd de aard en ernst van het geweld, de aard en ernst van het letsel, de plaats van het delict en het georganiseerde karakter van de groep. Voor een belediging van een ambtenaar in functie wordt uitgegaan van een taakstraf voor de duur van 25 uren.
Bij de bepaling van de strafmaat is ook gelet op het uittreksel van de Justitiële Documentatie van 30 december 2024 waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Ook heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het rapport van SAVE van 27 januari 2025 waarin wordt aangegeven dat de verdachte zich positief heeft ontwikkeld. Hij heeft zich aan de voorwaarden gehouden en de begeleiding is positief verlopen. De kans op recidive wordt hierdoor als laag ingeschat. Vanuit pedagogisch perspectief ziet de jeugdreclassering geen reden meer om een onvoorwaardelijke straf op te leggen. Wanneer een voorwaardelijke straf wordt overwogen, dan wordt geadviseerd die enkel onder algemene voorwaarden op te leggen. Verder wordt opgemerkt dat begeleiding vanuit de jeugdreclassering niet meer nodig is. [medewerker reclassering] van jeugdreclassering SAVE heeft dit ter terechtzitting ook nog herhaald.
Ten slotte is het hof gebleken dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, bij de strafvervolging van verdachte in hoger beroep is overschreden. Namens verdachte is op 13 september 2022 tegen het vonnis hoger beroep ingesteld, terwijl het hof op 18 februari 2025 – en derhalve niet binnen een termijn van zestien maanden na het instellen van het hoger beroep – arrest wijst. De redelijke termijn in hoger beroep is, mede rekening houdend met het verhoor van een getuige bij het kabinet van de raadsheer-commissaris, hierdoor met ruim één jaar overschreden.
Het hof is van oordeel dat, met name gelet op de aard en ernst van het in vereniging gepleegde openlijk geweld, het opleggen van een straf in de vorm van jeugddetentie in beginsel een passende straf is. Het hof wil, naast de overschrijding van de redelijke termijn, in het voordeel van verdachte rekening houden met de positieve ontwikkelingen in het leven van verdachte, zoals die ter terechtzitting van het hof van 4 februari 2025 en uit de hiervoor genoemde rapportages zijn gebleken. Het hof ziet daarin de reden in plaats van jeugddetentie een forse taakstraf op te leggen. Ook houdt het hof rekening met het feit dat de verdachte geen enkele verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn daden en dat hij ten tijde van de bewezenverklaarde feiten reeds 17 jaar oud was.
Alles afwegende acht het hof een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 110 uren met aftrek van het voorarrest, waarvan 60 uren voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar, passend en geboden.
Nu het hof niet is gebleken dat de verdachte op enigerlei wijze contact heeft gezocht met het slachtoffer ziet het hof af van het opleggen van een contactverbod in de zin van een maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht dan wel als bijzondere voorwaarde gekoppeld aan de voorwaardelijke taakstraf.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.877,35 (bestaande uit € 877,35 aan materiële schade, zijnde € 12,50 aan parkeerkosten, € 180,85 aan (toekomstige) tandartskosten, € 305 aan reparatiekosten telefoon, € 280 voor schade aan schoenen en € 99 voor het weggenomen horloge, en € 2.000 aan immateriële schade). De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.147,35. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 16-004383-22 onder 2 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
Het hof zal de schadepost ‘horloge’ niet-ontvankelijk verklaren, omdat de verdachte van de diefstal met geweld is vrijgesproken. De schadepost ‘schoenen’ zal worden gematigd tot een bedrag van € 50. De gevorderde bedragen aan parkeerkosten van € 12,50, (toekomstige) tandartskosten van € 180,85 en de reparatiekosten van de telefoon van € 305 acht het hof niet ongegrond of onrechtmatig en zullen volledig worden toegewezen.
Ten aanzien van de (toekomstige) tandartskosten merkt het hof nog op dat toekomstige kosten op grond van artikel 6:105 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) voor vergoeding in aanmerking kunnen komen. Het is, gelet op de schade aan het gebit, reëel dat deze kosten worden gemaakt en de hoogte van deze kosten is door de benadeelde partij voldoende onderbouwd en komt het hof niet onredelijk voor.
Het hof stelt voorop dat artikel 6:106 BW een limitatieve opsomming geeft van de gevallen waarin deze bepaling recht geeft op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen. Het gaat daarbij in dit geval niet alleen om het door de benadeelde partij opgelopen lichamelijke letsel, maar ook om de aantasting in de persoon op ander wijze. Van de in artikel 6:106 lid 1, onder b, BW bedoelde aantasting in de persoon op andere wijze is in ieder geval sprake indien de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen. Daarnaast kunnen de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in artikel 6:106 lid 1, onder b, BW bedoelde aantasting in de persoon op andere wijze sprake is. Het hof is van oordeel dat, hoewel het bestaan van geestelijk letsel bij de benadeelde partij op grond van de beschikbare informatie niet naar objectieve maatstaven kan worden vastgesteld, de aard en ernst van de normschending en de ernstige gevolgen daarvan voor de benadeelde partij meebrengen dat sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze. Het hof stelt de hoogte van de immateriële schadevergoeding vast op een bedrag van € 1.500,- rekening houdend met alle omstandigheden van het geval, zoals de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, de gevolgen ervan voor de benadeelde partij en met de bedragen die Nederlandse rechter in vergelijkbare gevallen plegen toe te kennen. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Verdachte en zijn mededaders kunnen ieder voor het hele schadebedrag (hoofdelijk) worden aangesproken.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 150 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 50. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 16-028718-22 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
De benadeelde partij heeft recht op een billijke vergoeding van zijn immateriële schade indien hij in zijn eer of goede naam is geschaad (artikel 6:106 lid 1, aanhef en onder b, BW). Op grond van het voorgaande en rekening houdend met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, de gevolgen ervan voor de benadeelde partij en met de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen plegen toe te kennen, acht het hof een bedrag aan immateriële schadevergoeding van € 50 billijk.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Verdachte en zijn mededaders kunnen ieder voor het hele schadebedrag (hoofdelijk) worden aangesproken.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77gg, 141, 266 en 267 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het in de zaak met parketnummer 16-004307-22 onder 1 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 16-004307-22 onder 2 en in de zaak met parketnummer 16-028716-22 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 16-004307-22 onder 2 en in de zaak met parketnummer 16-028716-22 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
110 (honderdtien) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
55 (vijfenvijftig) dagen jeugddetentie.
Bepaalt dat een gedeelte van de werkstraf, groot
60 (zestig)uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen jeugddetentie, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
1 (één) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het in de zaak met parketnummer 16-004307-22 onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.048,35 (tweeduizend achtenveertig euro en vijfendertig cent) bestaande uit € 548,35 (vijfhonderdachtenveertig euro en vijfendertig cent) materiële schade en € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 16-004307-22 onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.048,35 (tweeduizend achtenveertig euro en vijfendertig cent) bestaande uit € 548,35 (vijfhonderdachtenveertig euro en vijfendertig cent) materiële schade en € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 0 (nul) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 20 november 2021.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het in de zaak met parketnummer 16-028716-22 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 50,00 (vijftig euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 16-028716-22 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 50,00 (vijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 0 (nul) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 18 november 2021.
Aldus gewezen door
mr. R.W. van Zuijlen, voorzitter,
mr. R. Prakke-Nieuwenhuizen mr. D. Visser, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M. Klein, griffier,
en op 18 februari 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.