ECLI:NL:GHARL:2025:1122

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 februari 2025
Publicatiedatum
26 februari 2025
Zaaknummer
21-003781-22
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdzaak. Vrijspraak van diefstal met geweld. Bewezenverklaring openlijk geweld en belediging.

In deze jeugdzaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 februari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, geboren in 2006, was eerder veroordeeld voor diefstal met geweld, openlijke geweldpleging en belediging van een ambtenaar. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van de diefstal met geweld, omdat het wettig bewijs ontbrak. De advocaat-generaal had gevorderd tot bewezenverklaring van de openlijke geweldpleging en de belediging van de ambtenaar. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan openlijk geweld tegen een persoon en aan de belediging van een ambtenaar in functie. De verdachte heeft de ambtenaar beledigd door kwetsende woorden te gebruiken tijdens een incident in de trein. Het hof heeft rekening gehouden met de positieve ontwikkeling van de verdachte, zijn jonge leeftijd en de overschrijding van de redelijke termijn in de strafprocedure. Uiteindelijk is een taakstraf van 80 uren opgelegd, waarvan 50 uren voorwaardelijk, en is de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partijen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003781-22
Uitspraak d.d.: 18 februari 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 1 september 2022 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 16-004383-22 en 16-028718-22, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2006,
wonende te [postcode] [plaats] , [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 4 februari 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. D.M. Moes, naar voren is gebracht. Voorts heeft het hof kennisgenomen van hetgeen, namens de benadeelde partij [benadeelde 1] , naar voren is gebracht door mevrouw [medewerker Slachtofferhulp] van Slachtofferhulp Nederland.

Het vonnis waarvan beroep

De kinderrechter heeft de verdachte voor – kort gezegd – diefstal met geweld, openlijke geweldpleging tegen personen en de belediging van een ambtenaar in functie veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 120 uren, te vervangen door 60 dagen jeugddetentie, waarvan 60 uren voorwaardelijk, te vervangen door 30 dagen jeugddetentie met een proeftijd van twee jaren onder oplegging van dadelijk uitvoerbare bijzondere voorwaarden. Tevens is, op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, aan de verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd in de vorm van een contactverbod met het slachtoffer [benadeelde 1] voor de duur van twee jaren, bij overtreding waarvan te vervangen door drie dagen jeugddetentie.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing en strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
Zaak met parketnummer 16-004383-22:
1.
hij, op of omstreeks 20 november 2021 te [plaats] , [gemeente] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een horloge, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde 1] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [benadeelde 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door die [benadeelde 1] onderuit te trappen/schoppen/halen, althans ten val te brengen, en/of een of meerdere malen in het gezicht, althans tegen het hoofd te stompen/slaan en/of te schoppen/trappen, terwijl die [benadeelde 1] op de grond lag;
2.
hij, op of omstreeks 20 november 2021 te [plaats] , [gemeente] , althans in Nederland, openlijk, te weten in een park op/aan [locatie] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [benadeelde 1] , door die [benadeelde 1] onderuit te trappen/schoppen/halen, althans te laten vallen, en/of een of meerdere malen in het gezicht, althans tegen het hoofd, en/of het lichaam te slaan/stompen en/of schoppen/trappen, terwijl die [benadeelde 1] op de grond lag.
Zaak met parketnummer 16-028718-22 (gevoegd):
1.
hij op of omstreeks 18 november 2021 te [plaats] , [gemeente] , in elk geval in Nederland, opzettelijk een ambtenaar, te weten [benadeelde 2] , buitengewoon opsporingsambtenaar bij Openbaar Vervoer/ hoofdconducteur bij de Nederlandse Spoorwegen, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: 'je bent een kankerlijer, krijg de kanker maar kankerlijer' en/of 'klootzak', althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak feit 1: diefstal met geweld in de zaak met parketnummer 16-004383-22

De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van dit feit dient te worden vrijgesproken omdat het wettig bewijs ontbreekt.
De raadsvrouw heeft zich ter terechtzitting op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken, nu niet kan worden vastgesteld dat het horloge bij dit incident is weggenomen. Ook valt niet vast te stellen dat de verdachte het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening en (voorwaardelijk) opzet had op het tezamen en in vereniging plegen van dit feit.
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 16-004383-22 onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Feit 2: openlijk geweld tegen personen in de zaak met parketnummer 16-004383-22

De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat dit feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangegeven tegen dit feit geen verweer te voeren.
Het hof komt op grond van de bewijsmiddelen tot een zelfde bewezenverklaring als de rechtbank in het vonnis.

Bewijsoverweging in de zaak met parketnummer 16-028718-22

Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de tenlastegelegde belediging van een ambtenaar in functie.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de verdachte van het tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. De verdachte heeft weliswaar het woord ‘klootzak’ geroepen, maar de aangifte ziet slechts op de bewoordingen met ‘kanker’ waardoor geen sprake is van een situatie waarin de aangever zich aangetast voelt in zijn eer en/of goede naam. Voorts was bij de verdachte enkel sprake van een uiting van frustratie waarmee het (voorwaardelijk opzet) op het beledigen van de conducteur ontbreekt. Subsidiair verzoekt de verdediging de verdachte partieel vrij te spreken van het strafverzwarende element ‘ambtenaar in functie’, omdat het voor de verdachte niet duidelijk is geweest dat hij te maken had met een buitengewoon opsporingsambtenaar.
Het oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
De verdachte heeft op de terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij, naast het woord ‘klootzak’, ook bewoordingen met ‘kanker’ heeft gebruikt. Aan het opzet van verdachte kan, gezien de context waarin het werd gebezigd en de gebruikte bewoordingen, niet worden getwijfeld. Nadat de hoofdconducteur de verdachte en zijn medeverdachte had aangesproken in een trein met diverse andere passagiers op het rijden zonder geldig vervoersbewijs, heeft de verdachte bij het uitstappen van de trein en op het perron hem de betreffende woorden toegeroepen.
In het proces-verbaal van bevindingen van 18 november 2021 heeft de aangever verklaard dat hij meerdere malen is uitgescholden waarbij het woord ‘kanker’ werd gebruikt en dat hij dit als kwetsend heeft ervaren en zich voelde aangetast in zijn eer en goede naam. Het hof is van oordeel dat de door de verdachte gebruikte woorden in het algemeen hedendaags taalgebruik ook als scheldwoorden worden gebruikt en ervaren en onmiskenbaar ertoe strekten de eer en goede naam van de hoofdconducteur aan te tasten en dat derhalve sprake is van een strafbare belediging in de zin van artikel 266 van het Wetboek van Strafrecht.
Voorts merkt het hof ten aanzien van de strafverzwarende omstandigheid “een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening” op dat uit zowel het proces-verbaal van aangifte als het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van bevindingen blijkt dat aangever op 18 november 2021 werkzaam was als hoofdconducteur bij de Nederlandse Spoorwegen, dat hij gekleed was in uniform voorzien van boa-insigne en zich heeft gelegitimeerd als buitengewoon opsporingsambtenaar. Op basis hiervan stelt het hof vast dat de verdachte wist dat hij te maken had met een buitengewoon opsporingsambtenaar. De verdachte heeft zich derhalve schuldig gemaakt aan de belediging van een ambtenaar in functie.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel – ook in onderdelen – slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 16-004383-22 onder 2 en in de zaak met parketnummer 16-028718-22 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
Zaak met parketnummer 16-004383-22:
2.
hij, op
of omstreeks20 november 2021 te [plaats] , [gemeente] ,
althans in Nederland,openlijk
, te weten in een park op/aan [locatie] , in elk gevalop of aan de openbare weg
en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats,in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [benadeelde 1] , door die [benadeelde 1] onderuit te trappen/schoppen
/halen, althans te laten vallen,en/of een of meerdere malen in het gezicht, althans tegen het hoofd, en/of het lichaam te slaan/stompen en/of schoppen/trappen, terwijl die [benadeelde 1] op de grond lag.
Zaak met parketnummer 16-028718-22 (gevoegd):
hij op
of omstreeks18 november 2021 te [plaats] , [gemeente] ,
in elk geval in Nederland,opzettelijk een ambtenaar, te weten [benadeelde 2] , buitengewoon opsporingsambtenaar bij Openbaar Vervoer/hoofdconducteur bij de Nederlandse Spoorwegen, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: 'je bent een kankerlijer, krijg de kanker maar kankerlijer' en
/of'klootzak', althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het in de zaak met parketnummer 16-004383-22 onder 2 bewezenverklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Het in de zaak met parketnummer 16-028718-22 bewezenverklaarde levert op:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor de openlijke geweldpleging en de belediging van de ambtenaar in functie zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 110 uren, waarvan 60 uren voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar. De advocaat-generaal acht het niet nodig daarbij nog bijzondere voorwaarden op te leggen. Zij verzoekt het contactverbod in de zin van een maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht te handhaven.
De verdediging heeft het hof verzocht een geheel voorwaardelijke taakstraf op te leggen onder algemene voorwaarden met een proeftijd van één jaar. Ten aanzien van het contactverbod refereert de verdediging zich aan het oordeel van het hof.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte en zijn mededaders hebben op grond van een vooropgezet plan het slachtoffer op de donkere, regenachtige, avond van 20 november 2021 naar het [park] in [plaats] gelokt. De verdachte en zijn mededaders droegen daarbij zwarte kleding, capuchons en gezichtsbedekking. Het slachtoffer is vervolgens door één van de mededaders onderuit geschopt en ook nog door de verdachte getrapt. Ook heeft één van de jongens het slachtoffer nog een trap tegen zijn neus gegeven. Door dit geweld heeft de verdachte letsel opgelopen aan zijn neus en gebit. Naast de fysieke gevolgen van het incident heeft het slachtoffer ook last van hevige en langdurige gevoelens van angst en onveiligheid waardoor het incident een grote impact op zijn leven heeft gehad. Dit blijkt onder meer uit de schriftelijke slachtofferverklaring die namens hem ter zitting bij het hof is voorgedragen.
Ook heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan de belediging van een ambtenaar in functie. Hierdoor heeft de verdachte de hoofdconducteur in zijn eer en goede naam aangetast en geen enkel respect getoond voor zijn gezag.
Het hof neemt bij de strafoplegging de binnen de rechtspraak gehanteerde oriëntatiepunten voor straftoemeting jeugd voor feiten als deze in aanmerking. Ten aanzien van de openlijke geweldpleging tegen personen wordt uitgegaan van een taakstraf voor de duur van 40 uren dan wel dienovereenkomstige jeugddetentie. Als relevante strafverzwarende omstandigheden worden – voor zover hier relevant – genoemd de aard en ernst van het geweld, de aard en ernst van het letsel, de plaats van het delict en het georganiseerde karakter van de groep. Voor een belediging van een ambtenaar in functie wordt uitgegaan van een taakstraf voor de duur van 25 uren.
Bij de bepaling van de strafmaat is ook gelet op het uittreksel van de Justitiële Documentatie van 30 december 2024 waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Ook heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 14 januari 2025 waarin wordt aangegeven dat vanwege het tijdsverloop de proeftijd inmiddels verstreken is. De verdachte heeft zich in deze periode positief ontwikkeld. Hij heeft zich aan de voorwaarden gehouden en de behandeling bij [kliniek] positief afgerond. De kans op recidive wordt hierdoor als laag ingeschat. Vanuit pedagogisch perspectief ziet de Raad geen reden meer om een voorwaardelijke straf op te leggen. Voorts zijn er geen contra-indicaties voor de uitvoering van een onvoorwaardelijke werkstraf.
Verder heeft SAVE in haar rapportage van 16 november 2023 al geadviseerd aan de verdachte geen nieuwe jeugdreclasseringsmaatregel op te leggen.
In het voordeel van verdachte houdt het hof eveneens rekening met zijn proceshouding nu hij het openlijk geweld ter terechtzitting heeft bekend.
Ten slotte is het hof gebleken dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, bij de strafvervolging van verdachte in hoger beroep is overschreden. Namens verdachte is op 12 september 2022 tegen het vonnis hoger beroep ingesteld, terwijl het hof op 18 februari 2025 – en derhalve niet binnen een termijn van zestien maanden na het instellen van het hoger beroep – arrest wijst. De redelijke termijn in hoger beroep is, mede rekening houdend met een verhoor van een getuige bij het kabinet van de raadsheer-commissaris, hierdoor met ruim één jaar overschreden.
Het hof is van oordeel dat, met name gelet op de aard en ernst van het in vereniging gepleegde openlijk geweld, het opleggen van een straf in de vorm van jeugddetentie in beginsel een passende straf is. Het hof wil, naast de overschrijding van de redelijke termijn, in het voordeel van verdachte rekening houden met zijn jonge leeftijd ten tijde van de bewezenverklaarde feiten, zijn proceshouding en de positieve ontwikkelingen in het leven van verdachte, zoals die ter terechtzitting van het hof van 4 februari 2025 en uit de hiervoor genoemde rapportages zijn gebleken.
Alles afwegende acht het hof een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 80 uren met aftrek van het voorarrest, waarvan 50 uren voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar, passend en geboden.
Nu het hof niet is gebleken dat de verdachte op enigerlei wijze contact heeft gezocht met het slachtoffer, ziet het af van het opleggen van een contactverbod in de zin van een maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht dan wel als bijzondere voorwaarde gekoppeld aan de voorwaardelijke taakstraf.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.877,35 (bestaande uit € 877,35 aan materiële schade, zijnde € 12,50 aan parkeerkosten, € 180,85 aan (toekomstige) tandartskosten, € 305 aan reparatiekosten telefoon, € 280 voor schade aan schoenen en € 99 voor het weggenomen horloge, en € 2.000 aan immateriële schade). De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.147,35. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 16-004383-22 onder 2 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
Het hof zal de schadepost ‘horloge’ niet-ontvankelijk verklaren, omdat de verdachte van de diefstal met geweld is vrijgesproken. De schadepost ‘schoenen’ zal worden gematigd tot een bedrag van € 50. De gevorderde bedragen aan parkeerkosten van € 12,50, (toekomstige) tandartskosten van € 180,85 en de reparatiekosten van de telefoon van € 305 acht het hof niet ongegrond of onrechtmatig en zullen volledig worden toegewezen.
Ten aanzien van de (toekomstige) tandartskosten merkt het hof nog op dat toekomstige kosten op grond van artikel 6:105 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) voor vergoeding in aanmerking kunnen komen. Het is, gelet op de schade aan het gebit, reëel dat deze kosten worden gemaakt en de hoogte van deze kosten is door de benadeelde partij voldoende onderbouwd en komt het hof niet onredelijk voor.
Het hof stelt voorop dat artikel 6:106 van het BW een limitatieve opsomming geeft van de gevallen waarin deze bepaling recht geeft op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen. Het gaat daarbij in dit geval niet alleen om het door de benadeelde partij opgelopen lichamelijke letsel, maar ook om de aantasting in de persoon op ander wijze. Van de in artikel 6:106 lid 1, onder b, BW bedoelde aantasting in de persoon op andere wijze is in ieder geval sprake indien de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen. Daarnaast kunnen de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in artikel 6:106 lid 1, onder b, BW bedoelde aantasting in de persoon op andere wijze sprake is. Het hof is van oordeel dat, hoewel het bestaan van geestelijk letsel bij de benadeelde partij op grond van de beschikbare informatie niet naar objectieve maatstaven kan worden vastgesteld, de aard en ernst van de normschending en de ernstige gevolgen daarvan voor de benadeelde partij meebrengen dat sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze. Het hof stelt de hoogte van de immateriële schadevergoeding vast op een bedrag van € 1.500,- rekening houdend met alle omstandigheden van het geval, zoals de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, de gevolgen ervan voor de benadeelde partij en met de bedragen die Nederlandse rechter in vergelijkbare gevallen plegen toe te kennen. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Verdachte en zijn mededaders kunnen ieder voor het hele schadebedrag (hoofdelijk) worden aangesproken.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 150 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 50. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 16-028718-22 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
De benadeelde partij heeft recht op een billijke vergoeding van zijn immateriële schade indien hij in zijn eer of goede naam is geschaad (artikel 6:106 lid 1, aanhef en onder b, BW). Op grond van het voorgaande en rekening houdend met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, de gevolgen ervan voor de benadeelde partij en met de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen plegen toe te kennen, acht het hof een bedrag aan immateriële schadevergoeding van € 50 billijk.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Verdachte en zijn mededaders kunnen ieder voor het hele schadebedrag (hoofdelijk) worden aangesproken.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 63, 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77gg, 141, 266 en 267 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 16-004383-22 onder 1 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 16-004383-22 onder 2 en in de zaak met parketnummer 16-028718-22 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 16-004383-22 onder 2 en in de zaak met parketnummer 16-028718-22 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen jeugddetentie.
Bepaalt dat een gedeelte van de werkstraf, groot
50 (vijftig)uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagen jeugddetentie, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
1 (één) jaaraan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het in de zaak met parketnummer 16-004383-22 onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.048,35 (tweeduizend achtenveertig euro en vijfendertig cent) bestaande uit € 548,35 (vijfhonderdachtenveertig euro en vijfendertig cent) materiële schade en€ 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 16-004383-22 onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.048,35 (tweeduizend achtenveertig euro en vijfendertig cent) bestaande uit € 548,35 (vijfhonderdachtenveertig euro en vijfendertig cent) materiële schade en € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 0 (nul) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededaders aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 20 november 2021.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het in de zaak met parketnummer 16-028718-22 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 50,00 (vijftig euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 16-028718-22 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 50,00 (vijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 0 (nul) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 18 november 2021.
Aldus gewezen door
mr. R.W. van Zuijlen, voorzitter,
mr. R. Prakke-Nieuwenhuizen mr. D. Visser, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M. Klein, griffier,
en op 18 februari 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.