ECLI:NL:GHARL:2025:1103

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 januari 2025
Publicatiedatum
26 februari 2025
Zaaknummer
200.339.867
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgregeling na instemming ouders met advies raad voor de kinderbescherming

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over een zorgregeling voor twee minderjarige kinderen, geboren in 2013 en 2015. De ouders, die op 14 maart 2005 zijn gehuwd, hebben gezamenlijk het gezag over de kinderen. De moeder heeft hoger beroep ingesteld tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Gelderland, waarin was bepaald dat de kinderen drie weekenden per vier weken bij de vader verblijven. Tijdens de mondelinge behandeling op 7 januari 2025 hebben beide ouders ingestemd met het advies van de raad voor de kinderbescherming, dat een zorgregeling adviseert van een weekend per twee weken en de helft van de vakanties en feestdagen. Het hof heeft vastgesteld dat de ouders overeenstemming hebben bereikt over de zorgregeling en heeft de eerdere beschikking van de rechtbank vernietigd, uitsluitend ten aanzien van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. De nieuwe zorgregeling is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.339.867
(zaaknummer rechtbank Gelderland 417514)
beschikking van 30 januari 2025
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. B. Willemsen,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. E.E.M. Messink.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 13 december 2023, uitgesproken onder (onder meer) voormeld zaaknummer, hierna ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 12 maart 2024;
  • het verweerschrift met een productie;
  • een journaalbericht namens de vader van 30 juni 2024 met producties, en;
  • een journaalbericht namens de moeder van 6 januari 2025 met producties.
2.2
Op 6 januari 2025 zijn de hierna te noemen [de minderjarige1] en [de minderjarige2] verschenen. [de minderjarige1] en [de minderjarige2] hebben buiten aanwezigheid van partijen met een raadsheer en griffier van het hof gesproken.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 7 januari 2025 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat, en
  • een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).
2.4
Na de mondelinge behandeling heeft het hof op 16 januari 2025 een e-mailbericht ontvangen van mr. Willemsen en een e-mailbericht van mr. Messink. Dat was met de advocaten tijdens de mondelinge behandeling afgesproken.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn op 14 maart 2005 met elkaar gehuwd.
3.2
Zij zijn de ouders van:
  • [de minderjarige1] , geboren [in] 2013, en
  • [de minderjarige2] , geboren [in] 2015.
De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over de kinderen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank - voor zover hier van belang - als verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vastgesteld dat de kinderen drie weekenden per vier weken bij de vader verblijven van vrijdag uit school tot maandag naar school, en die beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.2
De moeder is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Zij verzoekt het hof om, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het verzoek van de vader om een zorgregeling tussen hem en de kinderen vast te stellen alsnog af te wijzen.
4.3
De vader voert verweer. Hij vraagt het hof om het verzoek in hoger beroep van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking op het punt van de zorgregeling te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De ouders hebben samen het gezag. Op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag.
Deze regeling kan onder meer een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken omvatten, alsmede met overeenkomstige toepassing van artikel 377a, derde lid, BW een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben.
5.2
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. De rechter dient bij zijn beslissing alle omstandigheden van het geval in acht te nemen, wat er in een voorkomend geval toe kan leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind, hoezeer ook dat belang een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de afweging van belangen.
5.3
Tijdens de procedure in hoger beroep is gebleken dat de raad inmiddels een verzoek tot ondertoezichtstelling van de kinderen heeft ingediend. De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep verklaard achter een ondertoezichtstelling van de kinderen te staan. De moeder heeft verklaard enige aarzeling bij een ondertoezichtstelling te hebben, maar dat zij er in het belang van de kinderen mee zal instemmen.
Het verzoek tot ondertoezichtstelling is op 16 januari 2025 door de kinderrechter behandeld. Na afloop van de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter beide kinderen onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling William Schrikker Jeugdbescherming & Jeugdreclassering te Amsterdam voor de duur van één jaar. Dat blijkt uit de correspondentie als bedoeld in 2.4.
5.4
Tijdens de mondelinge behandeling van het onderhavige verzoek in hoger beroep op 7 januari 2025 heeft de raad verklaard dat het in het belang van de kinderen is dat het contact met de vader wordt hersteld. De raad heeft in dat licht geadviseerd om binnen de nog uit te spreken ondertoezichtstelling onder regie van de jeugdbeschermer toe te werken naar een zorgregeling van een weekend per twee weken en de helft van de vakanties en feestdagen.
5.5
De vader en de moeder hebben daarop tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat zij kunnen instemmen met het advies van de raad. Desgevraagd heeft de moeder bovendien verklaard dat zij begrijpt dat de door de raad geadviseerde zorgregeling meer contact tussen de vader en de kinderen omvat dan in de bestreden beschikking is vastgelegd. De moeder heeft hier vervolgens nadrukkelijk mee ingestemd.
5.6
Het hof begrijpt uit het voorgaande dat partijen tijdens de mondelinge behandeling overeenstemming hebben bereikt over de invulling van de zorgregeling tussen de vader en de kinderen. Het hof leidt hieruit ook af dat partijen hun verzoeken in hoger beroep overeenkomstig hebben gewijzigd. Het hof oordeelt de door de raad geadviseerde zorgregeling ook in het belang van de kinderen en zal daarom beslissen conform dit advies.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking, uitsluitend ten aanzien van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, vernietigen en beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 13 december 2023, uitsluitend ten aanzien van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, en in zoverre opnieuw beschikkende:
verdeelt de zorg- en opvoedingstaken tussen de vader en de moeder aldus dat de zorgregeling tussen de vader en de kinderen binnen de ondertoezichtstelling onder regie van de jeugdbeschermer wordt opgebouwd naar een weekend per twee weken alsmede de helft van de vakanties en feestdagen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.G.M.T. Weijers-van der Marck, J.B. de Groot en R. Prakke-Nieuwenhuizen, bijgestaan door mr. M. van Esveld als griffier, en is op 30 januari 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.