ECLI:NL:GHARL:2025:1000

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 februari 2025
Publicatiedatum
24 februari 2025
Zaaknummer
Wahv 200.341.582/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • mr. Van Schuijlenburg
  • mr. Van der Zee-Venema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake sanctie voor parkeren op gehandicaptenparkeerplaats zonder geldige kaart

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beslissing van de kantonrechter met betrekking tot een opgelegde sanctie voor het parkeren op een gehandicaptenparkeerplaats zonder een duidelijk zichtbare geldige gehandicaptenparkeerkaart. De betrokkene, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. C.M.J.E.P. Meerts, heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter die het beroep ongegrond verklaarde en het verzoek om proceskostenvergoeding afwees. De sanctie van € 310,- was opgelegd voor een gedraging die plaatsvond op 15 mei 2022. De gemachtigde voerde aan dat het parkeren verband hield met het vervoer van de gehandicapte passagier, en verzocht om matiging van de sanctie naar € 30,-. Het hof oordeelde dat de gedraging was verricht, maar dat er aanleiding was om het sanctiebedrag te matigen tot € 155,-, gezien de omstandigheden waaronder de gedraging had plaatsgevonden. Het hof vernietigde de beslissing van de kantonrechter en verklaarde het beroep gedeeltelijk gegrond, waarbij het sanctiebedrag werd aangepast. Tevens werd de advocaat-generaal veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene tot een bedrag van € 1.133,75.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

zittingsplaats Leeuwarden
Zaaknummer
: Wahv 200.341.582/01
CJIB-nummer
: 250222735
Uitspraak d.d.
: 24 februari 2025
Arrestop het hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank NoordHolland van 21 maart 2024, betreffende

[de betrokkene] (hierna: de betrokkene),

wonende te [woonplaats] .
De gemachtigde van de betrokkene is mr. C.M.J.E.P. Meerts, kantoorhoudende te Beegden.

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaard. Het verzoek om een proceskostenvergoeding is afgewezen.

Het verloop van de procedure

De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter. Er is gevraagd om een proceskostenvergoeding.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De gemachtigde van de betrokkene heeft het beroep schriftelijk nader toegelicht.
De advocaat-generaal heeft de gelegenheid gekregen daarop te reageren. Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.

De beoordeling

1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een sanctie opgelegd van € 310,- voor: “parkeren op gehandicaptenparkeerplaats zonder duidelijk zichtbare geldige gehandicaptenparkeerkaart”. Deze gedraging zou zijn verricht op 15 mei 2022 om 18:12 uur op de Vertrekpassage te Schiphol met het voertuig met het kenteken [kenteken] .
2. De gemachtigde van de betrokkene voert aan dat, anders dan de kantonrechter heeft geoordeeld, het parkeren van het voertuig wel rechtstreeks verband hield met het vervoer van de gehandicapte aan wie de kaart is verstrekt. De kaarthoudster [naam1] was hij het parkeren op de pleegdatum de passagier van de betrokkene. De gemachtigde verzoekt het hof het sanctiebedrag te matigen naar € 30,-. De gemachtigde wijst daarbij op een drietal arresten waarin het ook ging om parkeren op gehandicaptenparkeerplaatsen en waarin de sanctie werd gematigd tot € 30,-, ECLI:NL:GHARL:2018:2268 en ECLI:NL:GHARL:2018:2512 en het niet gepubliceerde arrest met Wahv-nummer 200.242.853/01.
3. De gedraging is verricht. De gehandicaptenparkeerkaart die achter de voorruit lag, was niet meer geldig. Gelet op wat de gemachtigde aanvoert, dient het hof te beoordelen of er redenen zijn het bedrag van de sanctie te matigen.
4. Het hof acht aannemelijk dat het parkeren verband hield met het vervoer van die gehandicapte als passagier. De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat er aanleiding bestaat voor een matiging van het sanctiebedrag tot de helft. Hierbij acht de advocaat-generaal het van belang dat de betrokkene op een later moment alsnog een geldige gehandicaptenparkeerkaart heeft kunnen overleggen. Hieruit leidt de advocaat-generaal af dat de passagier nog steeds voldeed aan de vereisten die aanspraak geven op een gehandicaptenparkeerkaart.
5. In aanmerking genomen dat het openbaar ministerie beschikt over de eigenstandige bevoegdheid om het bedrag van een sanctie lager vast te stellen wanneer de omstandigheden waaronder de gedraging is verricht dan wel de omstandigheden waarin de betrokkene verkeert dat rechtvaardigen, zal het hof het sanctiebedrag matigen tot € 155,-. Voor een verdergaande matiging van het sanctiebedrag ziet het hof geen aanleiding.
6. Voor zover de gemachtigde meent dat de advocaat-generaal hier had moeten voorstellen om het bedrag van de sanctie te matigen tot € 30,-, zoals hij ook had gedaan in de zaken waar de gemachtigde naar verwijst, overweegt het hof dat de advocaat-generaal in dit opzicht een eigenstandige bevoegdheid heeft. Het gebruik daarvan kan slechts zeer terughoudend worden getoetst. In de door de gemachtigde genoemde arresten van het hof met vindplaatsen op rechtspraak.nl was de situatie anders dan hier, daar beschikte de betrokkene ten tijde van de gedraging wel over een geldige gehandicaptenparkeerkaart. Dat was -net als hier- niet het geval in het door de gemachtigde genoemde arrest van het hof dat niet is gepubliceerd. De enkele omstandigheid dat de advocaat-generaal in die zaak wel heeft voorgesteld om het sanctiebedrag te matigen tot € 30,- maakt niet dat de advocaat-generaal dit hier ook had moeten doen.
7. Gelet op het voorgaande zal het hof beslissen als hierna vermeld.
8. De proceskosten komen voor vergoeding in aanmerking. De proceskosten gemaakt in administratief beroep komen niet voor vergoeding in aanmerking, aangezien de inleidende beschikking niet wordt herroepen wegens een aan het bestuursorgaan (de ambtenaar die de sanctie heeft opgelegd) te wijten onrechtmatigheid als bedoeld in artikel 13a, eerste lid, van de Wahv juncto artikel 7:28, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Aan het indienen van het beroepschrift bij de kantonrechter, het hoger beroepschrift en de nadere toelichting dienen in totaal 2,5 punten te worden toegekend. De waarde per punt bedraagt € 907,-. Gelet op de aard van de zaak wordt de wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toegepast. Het hof past op de in hoger beroep verrichte proceshandelingen niet de factor, genoemd in artikel 13a, tweede lid, van de Wahv (nieuw) toe, omdat het hof deze bepaling buiten toepassing laat (vgl. de arresten van het hof van 17 december 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:7764, 7768 en 7769). Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 1.133,75 = (2,5 x € 907,- x 0,5)).

De beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond en vernietigt die beslissing;
verklaart het beroep tegen de inleidende beschikking gedeeltelijk gegrond;
wijzigt de inleidende beschikking in zoverre dat het sanctiebedrag wordt gewijzigd in € 155,-;
bepaalt dat als de betrokkene op grond van artikel 11 van de Wahv teveel zekerheid heeft gesteld, het meerdere door de advocaat-generaal wordt gerestitueerd;
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene tot een bedrag van € 1.133,75.
Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Van der Zee-Venema als griffier, en op een openbare zitting uitgesproken.