ECLI:NL:GHARL:2025:100

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 januari 2025
Publicatiedatum
14 januari 2025
Zaaknummer
200.323.716
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanpassing omgangsregeling tussen moeder en minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de omgangsregeling tussen een moeder en haar minderjarige kind. De moeder, die in hoger beroep is gegaan, werd vertegenwoordigd door advocaat mr. D. Beuving. De gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Overijssel trad op als verweerster in deze procedure. De zaak betreft de omgangsregeling die eerder door de rechtbank was vastgesteld. De moeder had verzocht om een wijziging van de omgangsregeling, waarbij zij meer contact met haar kind wilde. Het hof heeft echter besloten de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar resterende verzoeken in hoger beroep, omdat zij zich had neergelegd bij het advies van deskundigen en de eerdere beslissing van de rechtbank. Het hof heeft de voorlopige omgangsregeling gewijzigd, waarbij de moeder nu eens per drie weken gedurende twee uur begeleid contact heeft met haar kind. Deze beslissing is genomen in het belang van het kind, dat kampt met een belast verleden en behoefte heeft aan stabiliteit en rust. Het hof volgt het advies van de deskundigen om de frequentie van de omgang te beperken, zodat het kind beter kan herstellen en zich kan ontwikkelen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.323.716 en 200.324.644
(zaaknummers rechtbank Overijssel 279300 en 289683)
beschikking van 14 januari 2025
[verzoekster],
die woont in [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. D. Beuving te Hengelo (O),
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Overijssel,
gevestigd in Hengelo (O),
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de gezinshuisouders],
verder te noemen: de gezinshuisouders.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

zaaknummers 200.323.716/01 en 200.323.716/02
1.1
Voor het verloop van het geding tot 14 december 2023 verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van die datum.
1.2
Na deze tussenbeschikking hebben de door het hof benoemde deskundigen rapporten opgemaakt, die aan partijen zijn toegezonden.
zaaknummer 200.324.644
1.3
Voor het verloop van het geding tot 25 mei 2023 verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van die datum.
1.4
In die beschikking heeft het hof bepaald dat, totdat in de procedure met zaaknummer 200.323.716/01 een eindbeschikking is gegeven, omgang zal plaatsvinden tussen de moeder en [de minderjarige] eenmaal twee uur per twee weken op neutraal terrein, begeleid door [naam1] en eventueel uit te breiden in overleg met [naam1] en/of [naam2] ( [naam2] ). Het hof heeft in afwachting van het deskundigenrapport in de procedure met zaaknummer 200.323.716/01 iedere verdere beslissing over de omgangsregeling aangehouden.
in beide zaken
1.5
Het verdere verloop blijkt uit:
- de rapporten van de deskundigen verbonden aan het [naam2] van 3 juli 2024;
- een journaalbericht van mr. Beuving van 25 juli 2024 met productie;
- een brief van de GI van 25 juli 2024;
- een journaalbericht van mr. Beuving van 9 augustus 2024 met producties;
- een journaalbericht van mr. Beuving van 28 november 2024 met producties;
- een journaalbericht van mr. Beuving van 4 december 2024 met productie.
1.6
Op 10 december 2024 is de mondelinge behandeling voortgezet. De zaken zijn gelijktijdig behandeld. Aanwezig waren:
- de moeder met haar advocaat en vergezeld door haar begeleider van [naam3] , aan wie bijzondere toegang is verleend;
- twee vertegenwoordigers van de GI.

2.De motivering van de beslissing

rechtsmacht en toepasselijk recht
2.1
De moeder had op het moment van indiening van de verzoekschriften bij de rechtbank de Syrische nationaliteit. [de minderjarige] was op dat moment stateloos en had haar gewone verblijfplaats in Nederland. De moeder en [de minderjarige] hebben allebei inmiddels de Nederlandse nationaliteit.
2.2
Gelet op artikel 8 lid 1 van de Verordening (EG) nr. 2201/2003 van 27 november 2003 (Brussel II-bis), respectievelijk artikel 7 lid 1 van de Verordening (EG) nr. 2019/1111 van 25 juni 2019 (Brussel II-ter) zoals die op de dag van indiening van de verzoekschriften bij de rechtbank (respectievelijk 4 april 2022 en 10 november 2022) golden, zijn ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan het kind zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt. Aangezien [de minderjarige] haar gewone verblijfplaats op die momenten in Nederland had, is de Nederlandse rechter bevoegd kennis te nemen van de verzoeken, die in beide zaken gaan over de ouderlijke verantwoordelijkheid.
Tegen de toepassing van Nederlands recht is niet gegriefd zodat ook het hof daarvan uitgaat.
zaaknummer 200.323.716/01
2.3
Op de mondelinge behandeling heeft de advocaat van de moeder haar resterende verzoeken in hoger beroep ingetrokken. Voor de reden daartoe verwijst de advocaat van de moeder naar haar brief van 25 juli 2024. Daarin is het volgende opgenomen:

Cliënte liet mij het volgende weten: “Het liefst zou ik [de minderjarige] dag en nacht bij me willen hebben want ik ben haar moeder.
Als het voor [de minderjarige] beter zou zijn dan wil ik haar delen met [naam4] en [naam5] .
Ik zou graag het gezag over haar willen houden zodat we samen over belangrijke dingen voor haar kunnen beslissen.
Ze zou dan wel bij [naam4] en [naam5] wonen maar ik zou haar zo veel mogelijk willen zien en goed betrokken blijven bij alles wat ze doet.”
2.4
Het hof begrijpt dat de moeder zich met verdriet neerlegt bij het advies van de deskundigen en daarmee ook met de beslissing in de bestreden beschikking van
30 januari 2023. Het hof zal de moeder daarom niet-ontvankelijk verklaren in haar (resterende) verzoeken in hoger beroep.
zaaknummer 200.324.644
2.5
Ter discussie staat nog de voorlopige omgangsregeling tussen de moeder en [de minderjarige] .
standpunten
2.6
De moeder vindt de door de rechtbank gewijzigde voorlopige omgangsregeling van eens per drie weken begeleid contact van een uur te beperkt. Op de mondelinge behandeling van 10 december 2024 heeft de moeder haar verzoek in hoger beroep gewijzigd en het hof verzocht een omgangsregeling tussen haar en [de minderjarige] vast te stellen van:
I. de eerste acht weken na deze beschikking om de twee weken drie uur op de locatie van [de gezinshuisouders] ;
II. daarna toewerken naar een door [naam1] of de GI begeleide zorgregeling van een keer per week drie uur bij de moeder thuis.
2.7
De GI blijft erbij dat de in de bestreden beschikking van 20 januari 2024 bepaalde (voorlopige) omgangsregeling het meest in het belang is van [de minderjarige] . Volgens de GI heeft de moeder mooie stappen vooruitgezet in de omgang met [de minderjarige] , maar is waargenomen dat [de minderjarige] een terugval laat zien na de omgang met de moeder. Het belang van [de minderjarige] staat uitbreiding van de begeleide omgang nog steeds in de weg. Wanneer de GI een mogelijkheid tot uitbreiding ziet, dan zal zij daartoe overgaan.
advies deskundigen
2.8
De deskundigen hebben in hun rapporten van 3 juli 2024 aangeraden op korte termijn de begeleide omgang tussen de moeder en [de minderjarige] terug te brengen naar één keer in de drie weken twee uur zodat [de minderjarige] meer rust krijgt om te herstellen tussen de omgangsmomenten door en om zich verder te ontwikkelen. Afhankelijk van de stabiliteit van [de minderjarige] en ook van de moeder, kan gekeken worden of er verder moet worden afgeschaald, dan wel opgehoogd. Het advies is om in te zetten op het optimaliseren van de frequentie en de vorm, om rust te creëren, ontregelingen bij [de minderjarige] te verminderen en in te zetten op een ontspannen samenzijn.
oordeel hof
2.9
Het hof volgt de deskundigen in hun advies van 3 juli 2024 om de omgang vast te stellen op één keer in de drie weken twee uur onder begeleiding, waarbij uitbreiding kan plaatsvinden onder regie van de GI en neemt de overwegingen van de deskundige hier over. Het hof heeft daarvoor de volgende redenen.
2.1
Uit het onderzoek door de deskundigen blijkt dat [de minderjarige] kampt met een belast verleden. Zij is gediagnosticeerd met een posttraumatische stressstoornis en een ontremd sociaal contactstoornis. Mogelijk is ook sprake van een autismespectrumstoornis. Zij heeft een heel kwetsbare relatie met haar moeder. De contacten met haar moeder maken veel bij haar los, ondanks dat de omgangen begeleid worden en de gezinshuisouder aanwezig is. De traumatische gebeurtenissen uit haar verleden met de moeder spelen hier mogelijk nog steeds een rol in.
2.11
Het hof heeft geen aanleiding om aan het advies van de deskundigen te twijfelen en volgt daarom niet de moeder in haar verzoek. Het belang van [de minderjarige] staat daaraan in de weg. Ten tijde van het onderzoek had [de minderjarige] (op basis van de tussenbeschikking van dit hof) eenmaal per twee weken 2 uur een begeleide omgang met haar moeder op neutraal terrein en dus nog minder dan wat de moeder nu verzoekt. Tijdens het onderzoek is gebleken dat die frequentie al niet in het belang van [de minderjarige] is omdat zij met die frequentie al onvoldoende toekomt aan haar ontwikkeling. Pas als er meer duidelijkheid en rust is voor [de minderjarige] voor wat betreft haar perspectief en pas als haar hechtingsproblematiek minder grillig aanwezig is of minder op de voorgrond staat en er voldoende gewerkt is aan haar traumata kan onderzocht worden of er meer omgang wenselijk dan wel mogelijk is.

3.De slotsom

zaaknummer 200.323.716/01 en 200.323.716/02
3.1
Het hof zal de moeder niet-ontvankelijk verklaren in haar (resterende) verzoeken in hoger beroep.
zaaknummer 200.324.644
3.2
Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen, voor zover daarin een voorlopige omgangsregeling is vastgesteld en de voorlopige zorgregeling van 18 februari 2022 als volgt wijzigen: de moeder heeft eens per drie weken gedurende twee uur begeleid contact met [de minderjarige] , waarbij uitbreiding kan plaatsvinden onder regie van de GI.

4.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
in de zaak met nummer 200.323.716/01 en 200.323.716/02
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar (resterende) verzoeken in hoger beroep;
in de zaak met nummer 200.324.644
vernietigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo van
20 januari 2023, voor zover dit de voorlopige zorgregeling betreft, en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijzigt de bij beschikking van 18 februari 2022 vastgestelde voorlopige zorgregeling als volgt: de moeder heeft eens per drie weken gedurende twee uur begeleide omgang met [de minderjarige] , waarbij uitbreiding kan plaatsvinden onder regie van de GI;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.P. den Hollander, M.H.F. van Vugt en H. Phaff, bijgestaan door mr. J.M. van Gastel-Goudswaard als griffier, en is op 14 januari 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.