ECLI:NL:GHARL:2025:1

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 januari 2025
Publicatiedatum
2 januari 2025
Zaaknummer
21-001085-23
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering in dienstbetrekking met aanzienlijke schadevergoeding

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland. De verdachte, geboren in 1992, werd beschuldigd van verduistering in dienstbetrekking, waarbij hij in de periode van 1 januari 2020 tot en met 15 februari 2022 in totaal € 503.941,02 verduisterde. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van zestien maanden, waarvan acht maanden voorwaardelijk, en een schadevergoeding aan de benadeelde partij van € 503.000,-. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en een nieuwe straf opgelegd, bestaande uit een voorwaardelijke gevangenisstraf van twaalf maanden en een taakstraf van 240 uren. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die inmiddels drie jaar abstinent is van middelen en zich inzet voor zijn rehabilitatie. De verdachte heeft zijn verantwoordelijkheid genomen door af te lossen op zijn schuld aan de benadeelde partij. De vordering van de benadeelde partij is toegewezen tot een bedrag van € 411.135,42, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft de ernst van de feiten en de gevolgen voor de benadeelde partij in overweging genomen, maar ook de positieve ontwikkeling van de verdachte, wat heeft geleid tot een lichtere straf dan eerder opgelegd.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001085-23
Uitspraak d.d.: 2 januari 2025
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 20 februari 2023 met parketnummer 05-133757-22 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 23 december 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. E.J.A.A. van Dal, en de advocaat van de benadeelde partij en de vertegenwoordiger van [slachtoffer] naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor het meermalen plegen van verduistering in dienstbetrekking van in totaal € 503.941,02 in de periode 1 januari 2020 tot en met 15 februari 2022 tot een gevangenisstraf voor de duur van zestien maanden waarvan acht maanden voorwaardelijk. Verder is de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 503.000,-.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere beslissing ten aanzien van de bewezenverklaarde periode, strafoplegging en de vordering van de benadeelde partij komt en zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 januari 2020 tot en met 15 februari 2022 te [plaats] /of te [plaats] en/of (elders) in Nederland, (telkens) opzettelijk 224, althans een groot aantal, geldbedragen (tot een totaal van €503.941,02), in elk geval (telkens) enig geldbedrag, dat geheel of ten dele toebehoorde aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk(e) geldbedrag(en) verdachte, (telkens) uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking, te weten als (inkoop- en/of verkoop- en/of administratief)medewerker van [slachtoffer] , in elk geval anders dan door misdrijf, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overweging met betrekking tot het bewijs [1]
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde in de periode van 10 maart 2020 tot en met 29 november 2021.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Oordeel van het hof
Het feit kan naar het oordeel van het hof wettig en overtuigend bewezen worden. Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van
het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de
bewijsmiddelen, te weten:
  • de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting van het hof op 23 december 2024;
  • het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] namens [slachtoffer] van 15 december 2021, p. 1-4.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
één ofmeer tijdstip
(pen
)in
of omstreeksde periode van 10 maart 2020 tot en met 29 november 2021 te [plaats] en te [plaats]
en/of (elders) in Nederland, (telkens)opzettelijk 224
, althans een groot aantal,geldbedragen (tot een totaal van €503.941,02),
in elk geval (telkens) enig geldbedrag,dat geheel
of ten deletoebehoorde aan [slachtoffer]
, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,en welk
(e
)geldbedrag
(en
)verdachte,
(telkens
)uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking, te weten als
(inkoop- en
/ofverkoop- en
/ofadministratief
)medewerker van [slachtoffer] , in elk geval anders dan door misdrijf, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zestien maanden waarvan acht maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren.
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf voor de duur van 240 uren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangegeven dat hij zich kan vinden in de eis van de advocaat-generaal. De voorwaardelijke gevangenisstraf als stok achter de deur is logisch. De verdachte is daarentegen al jaren abstinent en heeft geen terugval gehad. De raadsman heeft daarom verzocht de voorwaardelijke gevangenisstraf te beperken tot een duur van zes maanden.
Oordeel van het hof
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft in een periode van bijna twee jaar in totaal ongeveer € 500.000,- verduisterd. Hij had uit hoofde van zijn functie toegang tot de financiële administratie van het bedrijf waar hij werkzaam was. Door overboekingen te verrichten naar zijn privérekening onder de naam van een zakenrelatie van [slachtoffer] , heeft de verdachte het vertrouwen van zijn werkgever in ernstige mate beschaamd. Daarnaast heeft de verdachte door zo te handelen zijn werkgever overlast en flinke schade bezorgd, met geen ander oogmerk dan zichzelf van geld te voorzien, hoofdzakelijk om daarmee zijn financiële problemen die het gevolg waren van zijn gokverslaving af te dekken.
Het oriëntatiepunt van het LOVS (Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht) dat ziet op de bestraffing van deze vorm van fraude, waarbij het benadelingsbedrag ligt tussen € 250.000,- en € 500.000,-, is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twaalf tot achttien maanden. Gelet op het benadelingsbedrag (het verduisterde bedrag) van ongeveer € 500.000,- acht het hof de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf voor de duur van zestien maanden waarvan acht maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren in beginsel passend. De persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals deze ter terechtzitting bij het hof naar voren zijn gekomen geven daarentegen aanleiding van hiervan af te wijken. Daartoe overweegt het hof als volgt.
Uit het gespreksverslag tussen de verdachte en zijn werkgever van 30 november 2021 blijkt dat de verdachte open kaart heeft gespeeld tijdens de confrontatie. Dit was weliswaar veel te laat, omdat het verduisterde bedrag op dat moment al was opgelopen tot bijna een half miljoen euro, maar de verdachte gaf op dat moment aan dat hij opgelucht was dat het stopte. Kennelijk had de verdachte deze confrontatie nodig om met zijn gok- en cocaïneverslavingen aan de slag te gaan. De verdachte is vervolgens in een vrijwillig kader gestart om de patronen van zijn verslavingen te doorbreken, zo volgt uit het reclasseringsadvies van 22 november 2021. De reclassering schatte het risico op recidive destijds op gemiddeld.
Voorafgaand aan de zitting in hoger beroep heeft de reclassering opnieuw een rapportage opgemaakt, gedateerd 9 december 2024. De reclassering heeft de indruk gekregen dat de verdachte verantwoording neemt voor zijn handelen en zich openstelt voor hulp. Die indruk heeft het hof, net als de advocaat-generaal, eveneens gekregen uit de verklaring van de verdachte op 23 december 2024. De verdachte is inmiddels drie jaar abstinent van middelen en gokken. Hij zet zich in voor lotgenoten door het delen van zijn ervaringen en volgt de opleiding Social Work. De verdachte heeft verder dagbesteding en een inkomen. Door deze factoren en omdat verdachte een
first offenderis, ziet de reclassering geen aanknopingspunten voor toezicht of een straf met bijzondere voorwaarden. De reclassering schat het recidiverisico inmiddels in als laag. Uit de door de raadsman verstrekte stukken van 17 december 2024 is naar voren gekomen dat de verdachte van waarde is bij zijn werk en de [stichting] . Verder is verdachte al enige tijd bezig om maandelijks een schadevergoeding te betalen aan de benadeelde. Hoewel die maandelijkse betaling bij lange na onvoldoende is om de enorme schade te dekken blijkt daaruit wel dat verdachte verantwoordelijkheid neemt voor zijn gedragingen.
[instantie] heeft bij brief van 6 december 2024 aan het hof het volgende geschreven:
[…] “Als werkgever van [verdachte] delen wij graag onze zienswijze over het huidig functioneren van betrokkene. De heer [verdachte] werkt sinds 1 juli 2024 op onze locatie crisisopvang in [plaats] . De crisisopvang biedt 13 kamers voorvolwassen individuen en gezinnen met kinderen. Het team bestaat uit algemeen begeleiders, groepswerkers en persoonlijk begeleiders. Ondergetekenden, de coördinator zorg en coördinator bedrijfsvoering, hebben een leidinggevende rol ten opzichte van het team. De heer [verdachte] is open over zijn verleden en heeft voor zijn indiensttreding uitgebreid contact met ons gehad over wat er zich heeft afgespeeld in het verleden met betrekking tot het strafbare gedrag. Ook hebben wij inzage gehad in het rapport van deskundigen (reclasseringsrapportage van november 2022 en december 2024) waarin zij hebben
aangegeven dat de situatie destijds al was veranderd en ook dat de risico’s op herhaling
zijn afgenomen. Inmiddels is de heer [verdachte] ruim vijf maanden in dienst. De heer
[verdachte] functioneert naar behoren; hij komt op tijd, doet zijn taken, neemt zijn
verantwoordelijkheid, is betrouwbaar en collegiaal. Er vinden regelmatig gesprekken
tussen hem en ons plaats, waarin wij aandacht hebben voor zijn functioneren maar ook
voor het werkinhoudelijk aspect. Het belangrijkste wat wij u willen meegeven is dat
betrokkene een aanvulling voor het team is en zeer prettig in het contact, zowel richting
het team als richting de cliënten. De heer [verdachte] heeft inmiddels zijn plekje
gevonden in het team en voor zowel het team als voor de bewoners is het gewenst dat
hij zijn werkzaamheden onafgebroken kan voortzetten.”
De ernst van het feit, zeker gezien de hoogte van het bedrag dat is verduisterd, rechtvaardigt een gevangenisstraf van twaalf maanden. Een tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf op dit moment zou echter de verdere rehabilitatie van de verdachte doorkruisen. Verdachte heeft bovendien overtuigend laten zien dat hij niet alleen het verkeerde van zijn handelen heeft ingezien en daarover verantwoording heeft afgelegd, maar ook dat hij in staat is gebleken zich duurzaam te rehabiliteren. Verdachte betaalt als gezegd af op zijn schuld aan de benadeelde partij.
Het hof zal alles afwegende, conform de eis van de advocaat-generaal, aan de verdachte een taakstraf van de maximale duur van 240 uren opleggen, alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, met daaraan gekoppeld een proeftijd van twee jaren. Met oplegging van een fors voorwaardelijk strafdeel wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds rekening gehouden met de persoon van verdachte.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij [slachtoffer] , vertegenwoordigd door [slachtoffer] , heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 500.000,- aan materiële schade en € 17.000,- aan proceskosten. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 503.000,- (aan materiële kosten). Ter zitting van het hof van 23 december 2024 heeft de benadeelde partij aangegeven dat de vordering zoals toegewezen door de rechtbank wordt gehandhaafd. De benadeelde partij stelt zich op het standpunt dat de inmiddels door verdachte gedane aflossingen niet in mindering moeten komen op de hoofdvordering, nu die vordering inmiddels is vermeerderd met de wettelijke rente.
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal acht een bedrag van € 499.135,42 toewijsbaar en heeft gevorderd aan te sluiten bij de overwegingen van de rechtbank over de vordering van de benadeelde partij. Het ter terechtzitting bij het hof besproken bedrag van € 88.000,- (betaald door [slachtoffer] aan [slachtoffer] ) dient niet van het toe te wijzen bedrag te worden afgetrokken, omdat onvoldoende helder is geworden of dit bedrag diende ter compensatie van de door toedoen van verdachte geleden schade. Het door de verdachte afbetaalde bedrag van
€ 3.864,58 moet in mindering worden gebracht op het toe te wijzen bedrag.
Standpunt van de verdediging
De raadsman acht een bedrag van € 411.135,42 toewijsbaar. Primair dient het bedrag van
€ 88.000,- in mindering te worden gebracht op het toe te wijzen bedrag, subsidiair kan de benadeelde partij niet in de vordering worden ontvangen voor dit bedrag omdat onvoldoende duidelijk is of dit bedrag door [slachtoffer] ten behoeve van de verdachte is betaald. Het door de verdachte afbetaalde bedrag van € 3.864,58 moet in mindering worden gebracht op het toe te wijzen bedrag.
Oordeel van het hof
Ontvreemde bedrag
Ten aanzien van de gevorderde materiële kosten die zien op het door de verdachte ontvreemde geldbedrag is uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De benadeelde partij heeft een bedrag van € 500.000,- gevorderd in verband met schade die is ontstaan doordat de verdachte geldbedragen heeft verduisterd. De hoogte van het door verdachte verduisterde bedrag is door deze niet betwist. Het hof neemt daarom een bedrag van € 500.000,- aan materiële schade als uitgangspunt bij de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij. De verdachte is vanaf 29 november 2021 de wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.
Gevorderde proceskosten
Vanwege het handhaven van de vordering in het hoger beroep is het gevorderde bedrag van € 17.000,-, gemaakt in verband met het bewezenverklaarde feit, te weten kosten voor rechtsbijstand, accountantskosten en kosten voor uren die zijn gemaakt door de bestuurder van de benadeelde partij, opnieuw aan de orde. Met de rechtbank overweegt het hof als volgt. Het hof acht voldoende aannemelijk dat [slachtoffer] kosten heeft gemaakt voor juridische en administratieve bijstand bij het vaststellen van de aansprakelijkheid van verdachte en de hoogte van de schade. Dit zijn geen proceskosten maar betreft materiële schade. Het hof schat deze kosten op een bedrag van € 3.000,- en zal de vordering voor het overige niet ontvankelijk verklaren.
Reeds afbetaalde bedragen door de verdachte
Uit het onderzoek ter terechtzitting en een door de advocaat van de benadeelde partij verstuurde mail is gebleken dat de verdachte € 3.864,58 heeft afbetaald aan de benadeelde partij. De verdachte is in zoverre niet tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering voor een bedrag van € 3.864,58 aan materiële schade zal worden afgewezen.
Betaling door [slachtoffer] aan [slachtoffer]
Op 17 december 2024 heeft de raadsman van de verdachte een mail verstuurd met stukken, waaronder een mail aan de raadsman naar [slachtoffer] . Deze mail heeft de volgende inhoud:
“Via [slachtoffer] bereikte mij het verzoek u te benaderen over de afwikkeling/betaling uwerzijds in de kwestie van [slachtoffer] . Graag verneem ik of, en zo ja welk bedrag u in dit verband aan [slachtoffer] betaald hebt. Dit is van belang voor de strafprocedure die loopt tegen [slachtoffer] . Hij zal namelijk naar alle waarschijnlijkheid worden veroordeeld tot (terug)betaling van een aanzienlijk bedrag i.v.m. de ontvreemde bedragen. Uw betaling heeft invloed op de omvang van het bedrag dat [slachtoffer] zal moeten terugbetalen.”
Hierop heeft [slachtoffer] geantwoord:
“Ik heb € 88.000,- aan compensatie moeten betalen.”
Ter terechtzitting bij het hof heeft de advocaat van de benadeelde partij aangegeven dat dit bedrag ziet op de betaling van schadevergoeding inzake onder andere een concurrentiebeding en niet op de € 500.000,- geleden schade. Behalve deze mailwisseling en de toelichting van de advocaat van de benadeelde partij heeft het hof onvoldoende concrete informatie over het door [slachtoffer] betaalde bedrag, zoals een convenant tussen [slachtoffer] en [slachtoffer] , waaruit blijkt of dit bedrag ten behoeve van de verdachte is betaald. [slachtoffer] is in het onderzoek als getuige gehoord. Hij was één (van de drie) aandeelhouder(s) in het bedrijf van de benadeelde partij. Verdachte zag hem als manager. Het bedrijf heeft blijkbaar bij gelegenheid van zijn vertrek een convenant met hem gesloten. Volgens de raadsman zou hem mogelijk een verwijt treffen dat verdachte zijn gang heeft kunnen gaan. Omdat [slachtoffer] reageerde op het hiervoor aangehaalde bericht van de raadsman, waarin het verband met de claim in de strafprocedure op verdachte werd gelegd, is het voor het hof niet voorshands duidelijk dat de claim op [slachtoffer] niet tevens (een deel van) de door verdachte veroorzaakte schade betreft. Om dit uit te zoeken, zou nader onderzoek nodig zijn.
Het hof is van oordeel dat behandeling van de vordering ten aanzien van dit bedrag een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Totaalbedrag
Dit maakt dat het totaal toe te wijzen bedrag aan schadevergoeding op € 411.135,42 uitkomt.
Schadevergoedingsmaatregel
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57 en 322 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 411.135,42(vierhonderdelfduizend honderdvijfendertig euro en tweeënveertig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 3.864,58(drieduizend achthonderdvierenzestig euro en achtenvijftig cent) aan materiële schade af.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 411.135,42(vierhonderdelfduizend honderdvijfendertig euro en tweeënveertig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 360 (driehonderdzestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 29 november 2021.
Aldus gewezen door
mr. P.A.H. Lemaire, voorzitter,
mr. G. Dam en mr. M.A.P. Timmerman, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. T. Lammerdink, griffier,
en op 2 januari 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. M.A.P. Timmerman is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 2 januari 2025.
Tegenwoordig:
mr. G. Dam, voorzitter,
mr. S. Dijkman, advocaat-generaal,
M. Özbas, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2022181263, gesloten op 27 april 2022 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina's van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.