ECLI:NL:GHARL:2024:977

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 februari 2024
Publicatiedatum
12 februari 2024
Zaaknummer
21-004022-23
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging en wijziging van strafoplegging in drugshandelzaak met voorwaardelijke straf

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 30 augustus 2023. De verdachte, geboren in 2003, was beschuldigd van het medeplegen van de handel in harddrugs gedurende een periode van drie maanden. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank, met uitzondering van de strafoplegging, de beslissing over het beslag en de vordering tot tenuitvoerlegging. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van voorarrest. Daarnaast werd een eerder opgelegde voorwaardelijke straf van 5 maanden gedeeltelijk omgezet in een werkstraf van 180 uur, en de proeftijd werd verlengd voor het overige deel van de voorwaardelijke straf. Het hof oordeelde dat het niet noodzakelijk was om een vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen, gezien de omstandigheden van de verdachte en zijn intentie om zijn leven een andere wending te geven. De beslissing over het beslag werd ook behandeld, waarbij de verdachte de teruggave van een telefoon en een geldbedrag werd toegewezen, terwijl de heroïne werd onttrokken aan het verkeer. Het hof heeft de toepasselijke artikelen van de Opiumwet en het Wetboek van Strafrecht in acht genomen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004022-23
Uitspraak d.d.: 9 februari 2024
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 30 augustus 2023 met parketnummer
16-262086-22 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 16-255770-21, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 2003,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 26 januari 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot:
  • veroordeling van de verdachte ter zake van het aan hem tenlastegelegde feit tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van voorarrest;
  • oplegging van de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de duur van twee (2) jaren, inhoudende dat verdachte:
- op geen enkele wijze – direct of indirect — contact zal opnemen, zoeken of hebben met [betrokkene 1] (geboren op [geboortedag 2] 1958 te [geboorteplaats 2] ) en [medeverdachte] (geboren op [geboortedag 3] te [geboorteplaats 3] );
- zich niet zal bevinden in de straat [naam straat 1] (
het hof begrijpt gelet op het herstelvonnis dat de advocaat-generaal heeft bedoeld: [naam straat 2]) te [pleegplaats] ;
  • verbeurdverklaring van 1 telefoon (PL0900-2022285955-G3059168), teruggave aan verdachte van77,85 euro (PL0900-2022285955-3059192) en onttrekking aan het verkeer van 2 stuks heroïne;
  • gedeeltelijke tenuitvoerlegging van de eerder aan verdachte opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van 5 maanden, met parketnummer 16-255770-21, te weten voor de duur van 3 maanden en deze om te zetten in een werkstaf van 240 uur. Afwijzing van de tenuitvoerlegging met betrekking tot de overige 2 maanden.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.G.C. van Riet, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij vonnis van 30 augustus 2023 de verdachte ter zake van het aan hem tenlastegelegde feit (het medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd) veroordeeld tot:
  • een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van het voorarrest;
  • de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de duur van twee (2) jaren, inhoudende dat verdachte:
- op geen enkele wijze – direct of indirect — contact zal opnemen, zoeken of hebben met [betrokkene 1] (geboren op [geboortedag 2] 1958 te [geboorteplaats 2] ) en [medeverdachte] (geboren op [geboortedag 3] te [geboorteplaats 3] );
- zich niet zal bevinden in de straat [naam straat 2] te [pleegplaats] ;
  • welke maatregel dadelijk uitvoerbaar verklaard is;
  • verbeurdverklaring van 1 telefoon (PL0900-2022285955-G3059168) en 77,85 euro (PL0900-2022285955-3059192) en onttrekking aan het verkeer van 2 stuks heroïne;
  • tenuitvoerlegging van de eerder aan verdachte opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van 5 maanden, met parketnummer 16-255770-21.
Met uitzondering van de strafoplegging, de beslissing ten aanzien van het beslag en de tenuitvoerlegging, is het hof van oordeel dat de rechtbank op juiste wijze en op goede gronden heeft beslist. Het hof verenigt zich dan ook met het vonnis waarvan beroep voor wat betreft de beslissingen ten aanzien van de bewezenverklaring, de kwalificatie en de strafbaarheid van de dader. Het hof zal het vonnis van de rechtbank in zoverre bevestigen.
Ten aanzien van de strafoplegging, het beslag en de tenuitvoerlegging, komt het hof tot een andere beslissing dan de rechtbank. Op deze onderdelen zal het vonnis worden vernietigd.

Oplegging van straf en/of maatregel

In haar schrijven van 23 januari 2024 en ter terechtzitting heeft de raadsvrouw van verdachte aangegeven dat verdachte berust in de aan hem opgelegde gevangenisstraf van 12 maanden. Verdachte had deze straf op 30 december 2023 reeds in zijn geheel uitgezeten.
Het hof kan zich vinden in de motivering en de hoogte van de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf en acht deze strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Het hof zal aan de verdachte derhalve dezelfde gevangenisstraf opleggen.
Met betrekking tot de door de rechtbank opgelegde 38 v maatregel overweegt het hof als volgt.
De mogelijkheid tot het opleggen van een vrijheidsbeperkende maatregel bestaat in alle gevallen waarin iemand wegens een strafbaar feit wordt veroordeeld. Het toepassingsbereik wordt slechts beperkt door het doel waarmee deze maatregel wordt opgelegd, nu lid 1 eist dat dit gebeurt ‘ter beveiliging van de maatschappij of ter voorkoming van strafbare feiten’.
Ook in de onderhavige zaak is het derhalve mogelijk om een vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen. Het hof ziet in deze specifieke zaak echter geen reden om tot oplegging van een dergelijke maatregel over te gaan.
In de eerste plaats is hierbij van belang dat in de zaak van medeverdachte [medeverdachte] , op wie het contactverbod onder meer zou zien, geen dergelijke maatregel is geëist of opgelegd. Aangezien beide verdachten bij het tenlastegelegde feit hebben samengewerkt zou het in de rede hebben gelegen ook aan [medeverdachte] een contactverbod op te leggen. Nu hiervoor blijkbaar niet is gekozen, ziet het hof dit als een contra-indicatie om bij verdachte wel tot oplegging van een dergelijke maatregel over te gaan.
Daarnaast is het hof er niet van overtuigd dat deze maatregelen er in dit specifieke geval aan zullen bijdragen dat strafbare feiten worden voorkomen. Verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven dat hij zijn leven een andere wending wil geven nu hij op jonge leeftijd inmiddels langere tijd in detentie heeft doorgebracht. Zo is hij bezig met het starten van een opleiding en het zoeken naar werk. Voorts is besproken dat hij zich niet makkelijk laat sturen en dat het derhalve van belang is dat verdachte zelf de regie over zijn leven pakt. De hierna te bespreken voorwaardelijke veroordeling met daaraan gekoppelde proeftijd acht het hof voldoende om de kans op recidive te beïnvloeden. Het hof acht het niet noodzakelijk om daarnaast ook nog tot de oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel over te gaan.

Beslissing omtrent beslag

Ten aanzien van de twee stuks heroïne overweegt het hof dat uit onderzoek is gebleken dat deze feiten zijn begaan met behulp van deze voorwerpen. Zij zullen worden onttrokken aan het verkeer aangezien zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit van die voorwerpen in strijd is met de wet.
Het hof is voorts van oordeel dat de onder de verdachte inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten een telefoon en een geldbedrag ten bedrage van € 77,85, dienen te worden teruggeven aan de verdachte. Op basis van de informatie in het dossier is niet vast komen te staan dat het de inbeslaggenomen telefoon is geweest waarmee verdachte de telefoongesprekken over het dealen heeft gevoerd. Evenmin is voor het hof voldoende vast komen te staan dat verdachte het geldbedrag uit baten van het bewezenverklaarde heeft verkregen.

Vordering tot tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft op 7 november 2022 de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van 22 februari 2022 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstaf voor de duur van vijf maanden, parketnummer 16-255770-21. De rechtbank heeft deze vordering in eerste aanleg toegewezen. De vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat de bij het vonnis van 22 februari 2022 opgelegde gevangenisstraf van vijf maanden gedeeltelijk, te weten voor een deel van drie maanden zal worden tenuitvoergelegd en omgezet in een werkstraf van 240 uur. Voor het overige dient de vordering naar zijn mening te worden afgewezen.
De raadsvrouw kan zich vinden in de vordering van de advocaat-generaal.
Het hof overweegt als volgt.
Verdachte heeft zich binnen de proeftijd schuldig gemaakt aan een strafbaar feit. Om die reden is het passend en geboden dat de voorwaardelijke straf tenuitvoergelegd zal worden. Verdachte is echter sinds 30 december 2023 uit detentie. Mede gelet op hetgeen hiervoor met betrekking tot de vrijheidsbeperkende maatregel is besproken, acht het hof het niet opportuun dat verdachte op dit moment terug zal moeten in detentie. Het hof zal de aan hem opgelegde straf voor een gedeelte van 3 maanden daarom omzetten in een werkstraf van 180 uur. Als waarschuwing zal van het overige deel van 2 maanden de proeftijd worden verlengd, zodat verdachte duidelijk is dat hij zich in de toekomst niet meer met strafbare feiten in moet laten. De bijzondere voorwaarden, zoals deze aan de voorwaardelijke straf waren gekoppeld, zal het hof laten vervallen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 38v, 38w en 47 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 2 stuks heroïne.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 1 telefoon (PL0900-202285955-G3059168)
- 77,85 euro (PL0900-20222859550-G3059192).
Beveelt in plaats van de gedeeltelijke tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 22 februari 2022 met parketnummer 16-255770-21, te weten een gevangenisstraf van 5 maanden met een proeftijd van 2 jaren, een
taakstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
90 (negentig) dagen hechtenis.
Verlengt de proeftijd voor het overige als vermeld in het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 22 februari 2022, parketnummer 16-255770-21, met een termijn van 1 (een) jaar.
Bepaalt dat de aan het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 22 februari 2022, parketnummer 16-255770-21, gekoppelde bijzondere voorwaarden komen te vervallen.
Heft op het bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid van de bij het vonnis waarvan beroep opgelegde maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Aldus gewezen door
mr. A.F. van Kooij, voorzitter,
mr. O. Anjewierden en mr. R.R.H. Laurens, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I.E. van Zalen, griffier,
en op 9 februari 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.