In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte was veroordeeld voor het rijden in een personenauto terwijl zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat er nieuwe getuigenverklaringen waren die de verdediging had ingediend. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen de veroordeling van 16 november 2021, waarin hij een gevangenisstraf van 20 dagen, waarvan 10 dagen voorwaardelijk, had gekregen.
Tijdens de zitting op 26 januari 2024 heeft het hof de getuige opnieuw gehoord. De getuige had eerder verklaard de verdachte te hebben gezien rijden, maar tijdens het hoger beroep trok hij zijn verklaring in en gaf aan niet zeker te zijn van wat hij had waargenomen. Het hof oordeelde dat de oorspronkelijke verklaring van de getuige, die hij bij de politie had afgelegd, betrouwbaar was en dat deze voldoende bewijs bood voor de veroordeling van de verdachte. Het hof concludeerde dat de verdachte wist dat zijn rijbewijs ongeldig was en dat hij desondanks had gereden.
De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 dagen, waarvan 10 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de eerdere veroordelingen van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden, waaronder zijn behandeling voor verslaving en het onderzoekstraject bij een ontwikkelingscoach. De beslissing van het hof is in overeenstemming met de oriëntatiepunten voor strafoplegging van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS).