ECLI:NL:GHARL:2024:958

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 februari 2024
Publicatiedatum
12 februari 2024
Zaaknummer
200.333.883/01 en 200.333.883/02 en 200.333.884/01 en 200.333.884/02
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming bewindvoerder in hoger beroep met betrekking tot rechthebbenden met verstandelijke beperking

In deze zaak gaat het om de benoeming van een bewindvoerder voor twee rechthebbenden die beiden een verstandelijke beperking hebben. De rechthebbenden, een man en een vrouw, wonen in een zorginstelling en hebben verzocht om hun schoonzus, [naam4], tot opvolgend bewindvoerder te benoemen. Het hof bekrachtigt echter de beslissing van de kantonrechter, die een professionele bewindvoerder heeft benoemd, in afwijking van de voorkeur van de rechthebbenden. Het hof oordeelt dat de benoeming van een familielid tot bewindvoerder, hoewel niet in strijd met de wet, kan leiden tot een belangenconflict, gezien de familiale banden met de zorginstelling waar de rechthebbenden verblijven. De rechthebbenden hebben in hoger beroep vier grieven ingediend tegen de benoeming van de professionele bewindvoerder, maar het hof oordeelt dat de redenen van de kantonrechter om van de voorkeur van de rechthebbenden af te wijken gegrond zijn. Het hof verklaart de rechthebbenden niet-ontvankelijk in hun verzoek tot schorsing van de tenuitvoerlegging van de eerdere beschikkingen en bekrachtigt de benoeming van de professionele bewindvoerder. De beslissing is genomen op 8 februari 2024.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.333.883/01, 200.333.883/02, 200.333.884/01, 200.333.884/02
(zaaknummers rechtbank Noord-Nederland 10142257 en 10142253)
beschikking van 8 februari 2024
in de zaak van
[verzoeker](de man) en
[verzoekster](de vrouw) (samen: de rechthebbenden),
die wonen in [woonplaats1] ,
verzoekers in hoger beroep,
advocaat: mr. N. Groeneveld te Hoogezand.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[naam1] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats1] ,
verder te noemen: de voormalige bewindvoerder of [naam1] ,
en
[naam2] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats2] ,
verder te noemen: de bewindvoerder of [naam2] .

1.De procedure in eerste aanleg

Het hof verwijst voor de procedure in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 21 september 2023, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.De procedure in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure in alle zaaknummers blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 24 oktober 2023;
- een brief van de voormalige bewindvoerder van 9 november 2023 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de rechthebbenden van 17 november 2023 met bijlage(n).
2.2.
De mondelinge behandeling van de zaken met alle vier zaaknummers heeft op
11 januari 2024 gelijktijdig plaatsgevonden. De rechthebbenden zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaat. Daarnaast is verschenen [naam3] namens [naam2] . Tevens was als informant de beoogd bewindvoerder [naam4] (hierna: [naam4] ) ter zitting aanwezig.

3.De feiten

3.1.
De kantonrechter in de (toenmalige) rechtbank Leeuwarden heeft bij afzonderlijke beschikkingen van 5 december 2006 over alle goederen die toebehoren of zullen toebehoren aan de man dan wel de vrouw een bewind in de zin van artikel 1:431 van het Burgerlijk Wetboek (BW) ingesteld. [naam1] B.V. is sinds
1 januari 2017 de (opvolgend) bewindvoerder.
3.2.
De rechthebbenden hebben beiden een verstandelijke beperking. Op 6 april 1999 zijn zij een geregistreerd partnerschap aangegaan. Sinds 1 maart 2019 wonen zij samen in zorginstelling [naam5] te [woonplaats1] . De zus en de zwager van de man zijn eigenaren van [naam5] . Zij wonen en werken daar.
3.3.
Bij inleidend verzoekschrift, ingekomen bij de kantonrechter op 29 september 2022, hebben de rechthebbenden verzocht om ontslag van [naam1] B.V. en benoeming van [naam4] tot opvolgend bewindvoerder. [naam4] is de partner van de broer van de man.
3.4.
Bij tussenbeschikking van 11 juli 2023 heeft de kantonrechter de rechthebbenden in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken een bereidverklaring over te leggen tot benoeming van een professioneel bewindvoerder en heeft iedere verdere beslissing aangehouden. De rechthebbenden hebben geen bereidverklaring van een professioneel bewindvoerder overgelegd.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden beschikkingen van 21 september 2023 heeft de kantonrechter – voor zover hier van belang – [naam1] met ingang van 16 oktober 2023 ontslagen als bewindvoerder, [naam2] met ingang van die datum tot opvolgend bewindvoerder benoemd en bepaald dat de ontslagen bewindvoerder rekening en verantwoording dient af te leggen aan de opvolgend bewindvoerder.
4.2.
De rechthebbenden zijn met vier grieven in hoger beroep gekomen van de beschikkingen van 21 september 2023. Deze grieven zien op de benoeming van [naam2] . De rechthebbenden verzoeken de bestreden beschikkingen te vernietigen, [naam2] te ontslaan en te bepalen dat [naam4] tot bewindvoerder wordt benoemd per datum van de beschikking van het hof.
De rechthebbenden hebben in het hoger beroepschrift tevens verzocht om op grond van artikel 360 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) de tenuitvoerlegging van de bestreden beschikkingen te schorsen gedurende het hoger beroep en de bewindvoering zolang in handen van [naam1] te laten. De rechthebbenden hebben hun schorsingsverzoek ter zitting bij het hof ingetrokken.
4.3.
De voormalig bewindvoerder heeft laten weten geen verweer te voeren tegen de beslissing van de kantonrechter om een andere professionele bewindvoerder in de omgeving van de rechthebbenden te benoemen.

5.De motivering van de beslissing

Het schorsingsverzoek (zaaknummers 200.333.883/02 en 200.333.884/02)
5.1.
Nu de rechthebbenden hun verzoek tot schorsing van de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing ter zitting hebben ingetrokken, zal het hof de rechthebbenden daarom niet-ontvankelijk verklaren in hun schorsingsverzoek.
Benoeming van de nieuwe bewindvoerder (zaaknummers 200.333.883/01 en 200.333.884/01)
5.2.
Op grond van artikel 1:435, eerste lid, BW vergewist de rechter zich bij de benoeming van een bewindvoerder van de bereidheid en vormt zich een oordeel over de geschiktheid van de te benoemen persoon.
5.3.
Op grond van artikel 1:435, derde lid, BW volgt de rechter bij de benoeming van de bewindvoerder de uitdrukkelijke voorkeur van de rechthebbende, tenzij gegronde redenen zich tegen zodanige benoeming verzetten. In dat geval kan de rechter een ander benoemen.
5.4.
In hoger beroep is het ontslag van de voormalige bewindvoerder [naam1] niet bestreden. De rechthebbenden klagen over de benoeming van de nieuwe bewindvoerder [naam2] , tegen de wens van de rechthebbenden in. De rechthebbenden wensen nadrukkelijk een bewindvoerder die voor hen bekend en vertrouwd is. Daarom wensen zij benoeming van [naam4] , hun schoonzus, tot bewindvoerder.
5.5.
Het hof is het eens met het oordeel en de overwegingen van de kantonrechter en neemt die, na eigen onderzoek, over en maakt die tot de zijne. Het hof voegt daar het volgende aan toe.
5.6.
Vaststaat dat [naam4] de vriendin van de broer van de man is en daarmee familie van de rechthebbenden is. De rechthebbenden stellen terecht dat de wet bewindvoering door familie toelaat en dat zelfs de wettelijke voorkeur daar naar uitgaat. Het hof is echter met de kantonrechter van oordeel dat er in de situatie van de rechthebbenden gegronde redenen zijn om van die voorkeur af te wijken. De rechthebbenden wonen in de zorginstelling van de zus en zwager van de man. [naam4] is dus niet alleen familie van de rechthebbenden, maar ook familie van de eigenaren van de zorginstelling waar de rechthebbenden woonachtig zijn. In de wettelijke regeling van het beschermingsbewind is in artikel 1:435, zesde lid, BW expliciet bepaald dat niet als bewindvoerder mogen worden benoemd onder andere:
“(…)
g. een direct betrokken of behandelend hulpverlener;
h. personen behorende tot de leiding of tot het personeel van de instelling waar de rechthebbende wordt verzorgd of die aan de rechthebbende begeleiding biedt;
i. personen verbonden met de instelling waar de rechthebbende wordt verzorgd of die aan de rechthebbende begeleiding biedt, doordat:
1° de instelling of personen behorende tot de leiding van de instelling, alleen of samen meer dan de helft van de stemrechten in de algemene vergadering van de rechtspersoon kunnen uitoefenen, dan wel meer dan de helft van de bestuurders of van de commissarissen van de rechtspersoon kunnen benoemen of ontslaan,
2° de persoon en de instelling deel uitmaken van een groep in de zin van artikel 24b van boek 2, of
3° de bestuurder van de rechtspersoon tevens behoort tot de leiding of het personeel van de instelling.”
Dit wetsartikel vormt naar de letter geen belemmering voor benoeming van [naam4] tot bewindvoerder. [naam4] valt immers niet in de hiervoor genoemde categorieën van uitgesloten personen. Haar benoeming zou echter wel in het verlengde liggen van de personen genoemd in artikel 1:435, zesde lid, BW, omdat zij afkomstig is uit dezelfde familie (in de tweede graad) als de eigenaren van de zorginstelling waar de rechthebbenden wonen. De motieven die aan de uitsluiting van de in de wet genoemde personen ten grondslag liggen, gelden derhalve ook hier. Om die reden heeft de kantonrechter niet gekozen voor benoeming van [naam4] als bewindvoerder en het hof is het daarmee eens. Net als de kantonrechter acht het hof het risico te groot dat [naam4] door de familiaire band tussen haar en de zorginstelling niet uitsluitend de persoonlijke en vermogensrechtelijke belangen van de rechthebbenden kan behartigen, omdat zij als familielid van de eigenaren van de zorginstelling ook in de situatie kan terechtkomen, dat zij belangen van de zorginstelling in aanmerking moet nemen. Ook bij professioneel en te goeder trouw handelen van [naam4] en de eigenaren van de zorginstelling - waar het hof op voorhand van uitgaat - kan de familiaire situatie een dergelijk belangenconflict veroorzaken dat te allen tijde in het belang van de rechthebbenden voorkomen moet worden. In het bijzonder nu de rechthebbenden kwetsbaar zijn en daarom voor wonen en verzorging afhankelijk zijn van de zorginstelling van familieleden en zij hun eigen belangen niet kunnen behartigen.
5.7.
Daar komt bij dat het hof ter zitting van [naam2] heeft begrepen dat het PGB-onderdeel van het bewind voor een niet-professionele bewindvoerder lastig uit te voeren is. Hier komt meer bij kijken dan het reguliere financiënbeheer binnen de bewindvoering. Nu [naam4] naar ter zitting is gebleken geen financiële achtergrond heeft, ziet het hof hierin eveneens een contra-indicatie voor benoeming van [naam4] tot bewindvoerder van de rechthebbenden.
5.8.
Hoewel het begrijpelijk is dat de rechthebbenden graag een bekend en vertrouwd persoon als bewindvoerder hebben, verzetten bovenstaande gegronde redenen zich tegen een benoeming van [naam4] in overeenstemming met de voorkeur van de rechthebbenden.
5.9.
Tot slot merkt het hof op dat het bewind vanuit [naam2] volgens de rechthebbenden inmiddels goed verloopt. De rechthebbenden hebben daarom ter zitting kenbaar gemaakt dat zij, als het hof niet overgaat tot benoeming van [naam4] , bij [naam2] wensen te blijven in plaats van terug te gaan naar de voormalige bewindvoerder. De klacht van de rechthebbenden in het hoger beroepschrift over de kosten die de benoeming van [naam2] heeft veroorzaakt in verband met overdracht van het dossier van de rechthebbenden, behoeft daarom geen verdere bespreking.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, falen de grieven. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen en beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
in de zaken met de nummers 200.333.883/02 en 200.333.884/02
verklaart de rechthebbenden niet-ontvankelijk in hun verzoek tot schorsing van de tenuitvoerlegging van de beschikkingen van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 21 september 2023;
in de zaken met de nummers 200.333.883/01 en 200.333.884/01
bekrachtigt de beschikkingen van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van
21 september 2023, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.B. Kamminga, mr. J.G. Knot en mr. C. Coster, bijgestaan door mr. M.B. Haak als griffier, en is op 8 februari 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.