ECLI:NL:GHARL:2024:950

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 februari 2024
Publicatiedatum
9 februari 2024
Zaaknummer
000388-23
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding rechtsbijstand in strafzaak met bovenmatige declaraties

In deze beschikking heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 februari 2024 uitspraak gedaan over een verzoek om vergoeding van kosten voor rechtsbijstand in een strafzaak. Verzoekster, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. J.F. Rense, vroeg een vergoeding van € 461.007,65 voor gemaakte kosten in verband met haar verdediging. Het hof heeft het verzoek beoordeeld in het licht van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering, dat de mogelijkheid biedt om een vergoeding toe te kennen op gronden van billijkheid. Het hof oordeelde dat de door de advocaten gedeclareerde uren en werkzaamheden bovenmatig waren, gezien de aard, omvang en complexiteit van de strafzaak. Het hof heeft vastgesteld dat de uurtarieven van de advocaten niet bovenmatig waren, maar dat de totale declaratie buitensporig hoog was in vergelijking met de declaratie van de advocaat van een voormalige medeverdachte.

Het hof heeft de ingediende declaraties kritisch beoordeeld en opgemerkt dat de specificaties van de werkzaamheden te algemeen waren om een goede beoordeling van de billijkheid mogelijk te maken. Ondanks de argumenten van verzoekster dat de zaak van groot belang was voor haar organisatie, oordeelde het hof dat niet alle werkzaamheden noodzakelijk waren voor de verdediging in deze strafzaak. Uiteindelijk heeft het hof besloten om een vergoeding van € 200.000,00 toe te kennen voor de kosten van rechtsbijstand, en € 680,00 voor de kosten van indiening en behandeling van het verzoekschrift. Het hof wees het overige verzoek af.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000318-22
AV-nummer: 000388-23
Uitspraak d.d.: 8 februari 2024
Beslissing van de meervoudige raadkamer op het verzoek ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[verzoekster]

gevestigd te [vestigingsplaats] , [adres] ,
voor deze zaak domicilie kiezende Weena 800, 3014 DA te Rotterdam, ten kantore van haar advocaat mr. J.F. Rense,
hierna te noemen verzoekster.
Procesgang
Verzoekster vraagt vergoeding uit 's Rijks kas voor gemaakte kosten voor rechtsbijstand in een strafzaak tegen verzoekster ten bedrage van € 461.007,65, zoals nader in het verzoekschrift aangegeven.
Daarnaast vraagt verzoekster een vergoeding voor de gemaakte kosten voor de indiening en de behandeling van het verzoekschrift.
Het hof heeft het verzoek behandeld in openbare raadkamer van 25 januari 2024, waarbij zijn gehoord de advocaat-generaal en namens de verzoekster de heer [naam 1] , bijgestaan door mr. J.F. Rense, voornoemd.
Beoordeling van het verzoek
Bij onherroepelijk arrest van dit hof van 16 januari 2023, parketnummer 21-000318-22, is de strafzaak tegen verzoekster geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
Het verzoekschrift is op de juiste wijze en tijdig ter griffie van dit hof ingediend.
Op grond van artikel 530, vierde lid, juncto artikel 534, eerste lid, Sv heeft de toekenning van een vergoeding als verzocht steeds plaats, indien en voor zover daartoe naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn. Dit betekent enerzijds dat in geval van gemaakte kosten vergoeding als uitgangspunt heeft te gelden, maar anderzijds dat het de rechter vrij staat op gronden van billijkheid vergoeding achterwege te laten of slechts gedeeltelijk toe te kennen.
Het hof acht gronden van billijkheid aanwezig tot toekenning van een vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand. Het is vaste rechtspraak dat voor het vaststellen van de hoogte van het te vergoeden bedrag in beginsel aansluiting wordt gezocht bij de declaraties en de daarbij behorende specificaties van de advocaat, tenzij sprake is van een in meer of mindere mate in het oog springende bovenmatigheid.
Verzoekster heeft zich zowel in de aanloop naar de onderhavige strafzaak, als in eerste aanleg en in hoger beroep laten bijstaan door advocaten van het kantoor van NautaDutilh, onder leiding van mr. Rense. De door de advocaten gehanteerde uurtarieven acht het hof niet bovenmatig. Met het oog op de aard van de strafzaak heeft verzoekster zich begrijpelijkerwijs laten bijstaan door een gespecialiseerd advocaat.
Het hof acht de in rekening gebrachte uren en de werkzaamheden waarvoor vergoeding wordt gevraagd wel bovenmatig, gelet op de aard, de omvang, de complexiteit en het verloop van deze strafzaak. Ook in vergelijking met de declaratie van de advocaat van een voormalige medeverdachte van verzoekster, waarvan de rol in het strafproces ten minste net zo groot is geweest, en na toepassing van een correctie voor het hogere uurtarief dat mr. Rense hanteert, is de door verzoekster gevraagde vergoeding buitensporig hoog.
De ingebrachte declaraties zijn voorzien van specificaties, maar de individuele tijdsregels zijn telkens zo algemeen omschreven dat deze geen inzicht geven in de aard en de omvang van de concrete werkzaamheden. In raadkamer heeft de advocaat aangegeven dat die details (in principe) niet worden verstrekt vanwege beroepsgeheim van de advocaten. Het hof wijst erop dat deze keuze de beoordeling van de billijkheid van de gevraagde vergoeding bemoeilijkt.
In raadkamer heeft het hof aan de hand van de overgelegde declaraties voorgehouden dat vanaf 2017 door de advocaten een grote hoeveelheid uren is gedeclareerd onder de algemene noemers ‘brief/e-mail/fax aan cliënt’, ‘maken notitie of ander stuk’ en ‘studie dossier/ontvangen stuk’, zonder enige nadere concretisering, terwijl die werkzaamheden niet in verband kunnen worden gebracht met een onderzoeks- of proceshandeling zoals een politieverhoor, een getuigenverhoor of een terechtzitting, dan wel enige andere voor het onderzoek van belang zijnde gebeurtenis die aanleiding zou kunnen geven voor werkzaamheden van de advocaten ten behoeve van de strafprocedure tegen verzoekster. Daarbij valt op dat er periodes zijn waarbij dagelijks één of meer van deze werkzaamheden zijn gedeclareerd, terwijl op dat moment nog geen zicht op vervolging was of dat geen zitting of iets dergelijks stond gepland. Het hof begrijpt dat in verband met de COVID-19-pandemie de behandeling van de strafzaak (in eerste aanleg) anders is verlopen dan onder normale omstandigheden en dat er intensiever en uitgebreider dan anders schriftelijk is gecommuniceerd, maar dit verklaart niet de hoeveelheid gedeclareerde uren.
Gedurende de procedure is rechtsbijstand verleend door meerdere advocaten van NautaDutilh. In dit geval een partner (mr. Rense) en één of meer medewerkers (mr. Werts, mr. Neve, mr. Rozenbroek, mr. Cuppen en mr. Kerssies). Het hof is bekend met de praktijk dat de partner eerste aanspreekpunt voor de cliënt en dossierverantwoordelijk is, daarin zelf werkzaamheden verricht en - voor zover mogelijk - werkzaamheden uitbesteedt aan advocaat-medewerkers, -stagiaires of juridisch medewerkers. In beginsel brengt de billijkheidstoets met zich dat, als dezelfde werkzaamheden verricht zijn door twee of meer advocaten, slechts de kosten van één van hen worden vergoed en wel die van de advocaat die de betreffende werkzaamheden (voornamelijk) heeft uitgevoerd. Uit de ingebrachte declaraties blijkt niet dat in deze zaak van een dergelijk begrenzing sprake is.
In raadkamer heeft de advocaat op dit punt naar voren gebracht dat de groep advocaten niet onnodig groot was. Mr. Rense was in deze zaak het aanspreekpunt, de rode draad. Zij is wel altijd door een collega bijgestaan. Dit om de rechtsbijstand efficiënt en effectief te laten verlopen en de continuïteit te waarborgen. Naar het oordeel van het hof doet dit aan het voorgaande niet af. Het staat verzoekster - net als elke verdachte - vrij de advocaat of advocaten van haar keuze in te schakelen, maar dat betekent niet dat vergoeding van alle kosten in dat geval billijk is.
Verder komt naar voren dat naast onderzoek naar onder meer het feitelijk handelen van verzoekster in deze specifieke strafzaak ook een analyse (feitelijk en juridisch) is gemaakt van - globaal gezegd - de positie en rol van verzoekster als netbeheerder in een casus als deze. Namens verzoekster is opgemerkt dat deze casus voor de organisatie van haar bedrijf van groot belang was; waar het in strafrechtelijke zin fout kan gaan en waar eventueel maatregelen moeten worden getroffen. Werkzaamheden aan gasleidingen zijn voor de onderneming dagelijks werk, waardoor de impact van de strafzaak dus ruimer was. Het is een te rechtvaardigen keuze van de advocaat dat zij (in opdracht van verzoekster) het onderzoek en de verdediging breed heeft opgezet, maar dat brengt niet mee dat al die werkzaamheden in het kader van deze strafzaak noodzakelijk waren en om die reden vergoed zouden moeten worden. Datzelfde geldt naar het oordeel van het hof voor het gegeven dat door de verdediging op - in ieder geval vier - verschillende momenten moeite is gedaan het openbaar ministerie over te halen van vervolging af te zien, de zaak te seponeren of het hoger beroep in te trekken. Daarbij merkt het hof nog op dat de inspanningen om (voortzetting van) een (straf)rechtszaak te voorkomen zich slecht lijken te verhouden tot de eerder aangestipte brede opzet van de verdediging. Daaruit lijkt immers juist een behoefte aan door de rechter te geven duidelijkheid voort te vloeien.
Al het bovenstaande in aanmerking genomen acht het hof gronden van billijkheid aanwezig om voor de kosten van rechtsbijstand een bedrag van € 200.000,00 toe te kennen. Bij de bepaling van dit bedrag heeft het hof ook meegewogen dat de declaratie van de advocaat van een voormalige medeverdachte van verzoekster aanzienlijk lager is, terwijl de positie van die voormalige medeverdachte in het strafrechtelijk onderzoek, minst genomen, zeker niet geringer was en voor haar evengoed geldt dat er zaaksoverstijgende elementen in de strafzaak zaten.
Het meer af anders verzochte wordt afgewezen.
De kosten van de indiening en de behandeling van het verzoekschrift komen voor vergoeding in aanmerking overeenkomstig de hiervoor landelijk gehanteerde uitgangspunten, en wel tot een bedrag van € 680,00.
Met inachtneming van het voorgaande zal het hof aan verzoekster de volgende vergoeding toekennen:
- kosten rechtsbijstand € 200.000,00
- kosten indiening en behandeling verzoek
€ 680,00 +
Totaal € 200.680,00
BESLISSING
Het hof:
kent toe aan verzoekster [verzoekster] een vergoeding ten laste van de Staat ten bedrage van
€ 200.680,00 (tweehonderdduizend zeshonderdtachtig euro);
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht;
beveelt de griffier om bovenstaand bedrag over te maken op rekeningnummer [nummer] , ten name van [verzoekster] ., onder vermelding van " [tekst] ".
Aldus gegeven door
mr. W.M. van Schuijlenburg, voorzitter,
mr. E. de Witt en mr. E.W. van Weringh, raadsheren,
in tegenwoordigheid van E.J. Swart, griffier,
door de voorzitter en de griffier ondertekend en op 8 februari 2024 ter openbare zitting uitgesproken.