ECLI:NL:GHARL:2024:929

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 februari 2024
Publicatiedatum
8 februari 2024
Zaaknummer
200.335.316
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging schriftelijke aanwijzing GI en beperking contact tussen ouder en kind

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de schriftelijke aanwijzing van de gecertificeerde instelling (GI) die de contacten tussen de moeder en haar minderjarige kind beperkte. De moeder had in eerste aanleg verzocht om de schriftelijke aanwijzing van de GI vervallen te verklaren, maar de kinderrechter in de rechtbank Overijssel had dit verzoek afgewezen. Het hof bekrachtigde deze beschikking en oordeelde dat de GI bevoegd was om de schriftelijke aanwijzing te geven en dat deze zorgvuldig was voorbereid. Het hof concludeerde dat de beperking van het contact tussen de moeder en het kind noodzakelijk was in het belang van de veiligheid en ontwikkeling van het kind. De moeder had eerder niet voldaan aan de voorwaarden voor contactherstel, wat leidde tot de schriftelijke aanwijzing. Het hof oordeelde dat de GI de moeder voldoende had geïnformeerd over de voorwaarden en dat de schriftelijke aanwijzing deugdelijk gemotiveerd was. De beslissing van het hof houdt in dat de schriftelijke aanwijzing in stand blijft en dat het verzoek van de moeder om een contactregeling wordt afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.335.316
(zaaknummer rechtbank Overijssel 302720)
beschikking van 8 februari 2024
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. Erkens te Wateringen,
en
de gecertificeerde instelling
de stichting Jeugdbescherming Overijssel,
gevestigd te Hengelo (O),
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo (hierna: de kinderrechter), van 9 november 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna ook: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 4 december 2023, en
  • een journaalbericht van mr. Erkens van 12 december 2023 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 4 januari 2024 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat, en
  • twee vertegenwoordigers van het Landelijk Expertise Team Jeugdbescherming (hierna ook: LET JB) namens de GI.
Namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) is, met bericht vooraf, niemand verschenen.

3.De feiten

3.1
De moeder is de ouder van [de minderjarige] , geboren [in] 2014.
De moeder heeft het ouderlijk gezag over [de minderjarige] . [naam1] heeft [de minderjarige] erkend.
3.2
Bij beschikking van 22 februari 2022 heeft de kinderrechter [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van een jaar met ingang van 22 februari 2022 tot 22 februari 2023, welke termijn is verlengd bij beschikking van 20 december 2022 tot 22 februari 2024.
De uitvoering van de ondertoezichtstelling is door de GI vanaf 27 oktober 2022 overgedragen aan het Landelijk Expertiseteam Jeugdbescherming , een team van jeugdbeschermers dat met veiligheidsmaatregelen vanuit een beschermde positie wordt ingezet om uitvoering te geven aan kinderbeschermingsmaatregelen over kinderen in extreem onveilige situaties, waarbij de kans groot is dat ook de veiligheid van de jeugdbeschermer in gevaar komt.
3.3
[de minderjarige] verblijft sinds 5 juli 2022, op grond van de machtiging tot uithuisplaatsing van 28 juni 2022, in een pleeggezin. De kinderrechter heeft die machtiging bij beschikking van 20 juni 2023 verlengd tot 22 februari 2024.
3.4
De GI heeft op 5 september 2023 in een schriftelijke aanwijzing de contacten tussen de moeder en [de minderjarige] beperkt. De schriftelijke aanwijzing luidt als volgt:
  • Er vindt geen fysieke omgang tussen u en [de minderjarige] plaats. U kunt [de minderjarige] elke week een kaartje sturen. LET JB zal controleren of hier geen belastende zaken in worden besproken. Als [de minderjarige] een kaartje terug wil sturen, kan dat altijd. Tevens ontvangt u eens per 2 weken een mail met daarin beschreven hoe het met [de minderjarige] gaat en wat zij bijvoorbeeld die week heeft gedaan;
  • Afhankelijk van de voortgang van de gestelde voorwaarden aan u, de gesprekken en de informatie van [de minderjarige] met Kind en Gezin, zal LET JB, indien nodig, samen met uw behandelaar vanuit de GGZ, de mogelijkheden omtrent contactherstel opnieuw bekijken. Wij hebben u reeds verzocht om voor 17 augustus 2023 contact op te nemen om een afspraak in te plannen omtrent de omgang en uw behandeling;
  • LET 1B wijst u met klem nogmaals op de voorwaarden die gelden voor contactherstel tussen u en [de minderjarige] en indien het lukt om aan deze voorwaarden te kunnen voldoen, kan een eventuele thuisplaatsing overwogen worden. Wij en de rechtbank adviseren u dringend om behandeling aan te gaan. LET JB heeft aangegeven dat u zich hiervoor moet aanmelden bij een GGZ-instelling zoals [naam2] of [naam3] . LET JB is niet bij machte om u de aanwijzing te geven behandeling te ondergaan, echter is het een zwaarwegend advies.
  • Indien u besluit zich niet aan deze aanwijzing(en) te houden, zijn wij genoodzaakt om het contactherstel tussen u en [de minderjarige] niet uit te breiden en de omgang niet op de starten.
3.5
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter het verzoek van de moeder, om de schriftelijke aanwijzing van de GI geheel dan wel gedeeltelijk vervallen te verklaren, afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1
De moeder is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Zij verzoekt het hof om die beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het besluit van de GI geheel of gedeeltelijk vervallen te verklaren en een contactregeling tussen haar en [de minderjarige] vast te stellen.
4.2
Namens de GI is ter zitting door LET JB verweer gevoerd en is het standpunt ingenomen dat de schriftelijke aanwijzing gehandhaafd dient te blijven.

5.De motivering van de beslissing

Waaraan moet worden getoetst?
Burgerlijk Wetboek (BW)
5.1
De eerste vraag die in hoger beroep voorligt is aan welke wettelijke bepalingen de schriftelijke aanwijzing moet worden getoetst. De aanwijzing beperkt de contacten tussen ouder en kind, terwijl een ondertoezichtstelling is uitgesproken en het kind uit huis is geplaatst.
Gedurende de ondertoezichtstelling kan de GI op grond van artikel 1:263 lid 1 BW schriftelijke aanwijzingen geven betreffende de verzorging en opvoeding van de minderjarige. Zij kan dit doen indien de met het gezag belaste ouder of de minderjarige niet instemmen met, dan wel niet of onvoldoende medewerking verlenen aan de uitvoering van het plan, bedoeld in artikel 4.1.3, eerste lid, van de Jeugdwet of indien dit noodzakelijk is teneinde de concrete bedreigingen in de ontwikkeling van de minderjarige weg te nemen.
Als een kind uit huis is geplaatst kan de GI op grond van artikel 1:265f lid 1 BW, voor zover noodzakelijk met het oog op het doel van de uithuisplaatsing en voor de duur van de uithuisplaatsing, de contacten tussen de met het gezag belaste ouder en het kind beperken. Op grond van lid 2 van artikel 1:265f BW geldt deze beslissing van de GI als een schriftelijke aanwijzing en kan de ouder op grond van artikel 1:264 BW de kinderrechter vragen de beslissing (de schriftelijke aanwijzing) vervallen te verklaren. De kinderrechter kan een zodanige regeling vaststellen als hem in het belang van de minderjarige wenselijk voorkomt.
5.2
De rechtbank heeft de schriftelijke aanwijzing getoetst aan artikel 1:263 lid 1 BW. Dat is ook de bepaling die de GI bovenaan de schriftelijke aanwijzing heeft gezet. De moeder voert aan dat de door de GI bij schriftelijke aanwijzing opgelegde beperking van het contact tussen ouder en kind niet op deze wetsbepaling gebaseerd kon worden. Daarin heeft de moeder op zichzelf gelijk, maar dat betekent in dit geval niet dat de schriftelijke aanwijzing daarom alleen al niet in stand kan blijven. Inhoudelijk heeft de GI de schriftelijke aanwijzing immers gebaseerd op het bepaalde in artikel 1:265f lid 1 BW, zoals blijkt uit de gegeven toelichting in de schriftelijke aanwijzing. Dit is ook voor de moeder voldoende duidelijk geweest, gelet op het feit dat zij haar verzoek bij de kinderrechter heeft geformuleerd als een verzoek om vervallenverklaring van een schriftelijke aanwijzing ex artikel 1:265f BW. Het hof toetst de schriftelijke aanwijzing dan ook (alsnog) aan die bepaling.
Algemene wet bestuursrecht (Awb)
5.3
De schriftelijke aanwijzing betreft een besluit in de zin van de Awb. Dat betekent dat de schriftelijke aanwijzing ook moet voldoen aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Dat betekent onder meer dat zo’n besluit zorgvuldig moet zijn voorbereid en dat de redenen die voor de beslissing worden gegeven deze ook kunnen dragen.
Voorliggende vragen in hoger beroep
Is de GI bevoegd een schriftelijke aanwijzing als deze te geven?
5.4
Het hof volgt de moeder niet in haar standpunt dat de GI niet bevoegd is om het contact tussen haar en [de minderjarige] te beperken zoals dat is gebeurd en wat volgens de moeder neerkomt op een ontzegging voor onbepaalde tijd. Ook het standpunt van de moeder dat de GI niet bevoegd is om te bepalen wanneer die omgang kan worden hervat, volgt het hof niet.
Zoals hiervoor onder. 5.1 overwogen kan de GI de contacten tussen de met het gezag belaste ouder en het kind beperken en, zoals in dit geval ook is gebeurd, in de vorm van een schriftelijke aanwijzing vastleggen. Beperken van die contacten kan door middel van een lagere frequentie of kortere duur van de contactmomenten, maar ook door (voorlopig) in het geheel geen contact te laten plaatsvinden. In alle gevallen dient de beperking in het belang van het kind (tijdelijk) noodzakelijk te zijn. De duur van de stopzetting van het fysieke contact is in dit geval afhankelijk gemaakt van het moment waarop de moeder zal voldoen aan de voorwaarden voor contactherstel. Derhalve is deze beperking niet onbegrensd. Het hof gaat ervan uit dat de GI, zodra aan de gestelde voorwaarden is voldaan, het contact op een voor [de minderjarige] veilige en verantwoorde wijze weer zal opstarten.
Is de schriftelijke aanwijzing zorgvuldig voorbereid?
5.5
Sinds de uithuisplaatsing van [de minderjarige] heeft de GI gedurende ruim een jaar verschillende stappen gezet ter verkenning van de mogelijkheden voor omgang en contact tussen [de minderjarige] en haar moeder (mede in het kader van de vraag of [de minderjarige] weer bij haar moeder kan gaan wonen). De GI heeft de moeder in al deze stappen meegenomen, door steeds duidelijk te maken wat er nodig was en waarom, en wat er van de moeder werd verwacht. Daarbij is aan de moeder voldoende gelegenheid geboden om zich uit te spreken en om met de gegeven adviezen en aanwijzingen aan de slag te gaan.
Bij de stukken bevindt zich een brief van LET JB van 17 november 2022 met daarin de voorwaarden waar de moeder aan moet voldoen om thuisplaatsing van [de minderjarige] bij haar mogelijk te maken. Zo worden, onder andere, als voorwaarden gesteld dat de moeder haar woning hygiënisch en kindvriendelijk houdt, dat [de minderjarige] niet getuige is van drugsgebruik van de moeder of andere volwassenen, dat de moeder [de minderjarige] niet belast met volwassen zaken en problemen en dat zij zich in verband met haar persoonlijke problematiek aanmeldt bij een erkende GGZ-instelling of een BIG geregistreerd hulpverlener.
Bij de stukken bevindt zich ook een e-mailbericht van een medewerker van LET JB van 16 juni 2023 waarin wordt gerefereerd aan een eerder gesprek van LET JB met de moeder. In dat eerdere gesprek is de moeder gewezen op de voorwaarden waaraan een contactmoment van haar met [de minderjarige] moest voldoen en geconstateerd is dat de moeder die voorwaarden niet is nagekomen. De moeder heeft - zo is te lezen in dat e-mailbericht - [de minderjarige] ondervraagd over haar wens waar zij het liefst woont, terwijl LET JB moeder gewaarschuwd had dat niet te doen. De medewerker van LET JB is vervolgens, nadat zij de moeder op haar gedrag aansprak, in het bijzijn van [de minderjarige] op een (fysiek en verbaal) agressieve wijze door de moeder benaderd.
Het hof acht aannemelijk dat wat door of namens de GI aan de moeder is medegedeeld in de brief van 17 november 2022 en de inhoud van het genoemde e-mailbericht van 16 juni 2023 tezamen kan worden beschouwd als een vooraankondiging van het geven van een nieuwe schriftelijke aanwijzing. In de brief van 17 november 2022 staat dat aan de moeder de gelegenheid is geboden om de genoemde voorwaarden te bespreken. Uit het e-mailbericht van 16 juni 2023 blijkt dat aan dat bericht een gesprek is voorafgegaan, waarin de moeder een laatste kans is geboden om zich aan de voorwaarden te houden. Dit - zo blijkt uit de stukken - naar aanleiding van een incident waarbij de moeder tijdens een omgang op 9 mei 2023 een briefje in de tas van [de minderjarige] deed met de vraag of zij haar (voor de moeder geheime) adres kon opschrijven. De moeder heeft zowel de brief van 17 november 2022 als het e-mailbericht van 16 juni 2023 in hoger beroep overgelegd. Daaruit leidt het hof af dat zij beide berichten heeft ontvangen. Op grond van al het voorgaande is het hof van oordeel dat het besluit van de GI zorgvuldig is voorbereid.
Is er een goede reden voor het stopzetten van het fysieke contact?
5.6
De - inhoudelijke - kernvraag is of er in dit geval zich de situatie voordoet, waarin het noodzakelijk is met het oog op het doel van de uithuisplaatsing en voor de duur van de uithuisplaatsing, de contacten tussen de moeder en [de minderjarige] te beperken zoals de GI in de schriftelijke aanwijzing heeft gedaan (en in samenhang daarmee of de motivering die de GI daarvoor heeft gegeven deze beslissing kan dragen). Uit onder meer de beschikking van de kinderrechter van 27 juni 2023, waarbij de machtiging tot uithuisplaatsing is verlengd, blijkt wat het doel van de uithuisplaatsing in dit geval is: het bieden van waarborgen voor de veiligheid van [de minderjarige] en een passende stimulans voor haar identiteitsontwikkeling en emotionele welzijn. Er bestaan grote zorgen over patronen die zich herhalen in de interactie met de moeder, die veroorzaakt lijken te worden door de persoonlijke problematiek van de moeder. De moeder is grillig in denken en belast [de minderjarige] met volwassenenzaken. De moeder is hierin niet goed te sturen en zij ziet de ernst hiervan niet in. In het pleeggezin ontvangt [de minderjarige] de rust en stabiliteit die zij nodig heeft, zo blijkt uit de gronden voor de (verlenging) uithuisplaatsing. Uit de overwegingen van de GI in de schriftelijke aanwijzing, die hierop geheel aansluiten, blijkt voldoende duidelijk dat contacten tussen de moeder en [de minderjarige] in dit stadium zodanig belastend en zorgelijk zijn dat de fysieke omgang dient te worden stopgezet, tot is voldaan aan de voorwaarden voor contactherstel. Het hof acht de gegeven schriftelijke aanwijzing dan ook deugdelijk gemotiveerd en ziet geen grond om de schriftelijke aanwijzing (geheel of gedeeltelijk) vervallen te verklaren. Dat de schriftelijke aanwijzing nauwelijks afwijkt van de vooraankondiging vormt overigens op zichzelf geen onzorgvuldigheid of motiveringsgebrek, nu de door de moeder opgeworpen bezwaren niet noopten tot andere een overweging of beslissing.
Zijn de voorwaarden voor contactherstel duidelijk en gaan deze niet te ver?
5.7
Aan de moeder kan worden toegegeven dat in de schriftelijke aanwijzing is verwezen naar voorwaarden voor contactherstel die niet zijn opgenomen in of gevoegd bij die schriftelijke aanwijzing zelf. Toch is het hof van oordeel dat uit het voorgaande onder 5.5 blijkt dat deze voorwaarden voldoende duidelijk zijn overgebracht aan de moeder en haar ook bekend waren. Ter zitting heeft de moeder erkend dat een contactmoment uit de hand is gelopen nadat zij [de minderjarige] , ondanks de waarschuwing namens de GI, heeft ondervraagd over haar woonwens. Bovendien heeft zij ter zitting verklaard dat zij onlangs een doorverwijzing heeft geregeld voor een behandeling gericht op traumaverwerking en emotieregulatie, waarvan het intakegesprek op dat moment nog moest plaatsvinden. Naar het oordeel van het hof heeft de moeder daarmee erkend dat zij bekend is met de voorwaarden en weet dat zij (nog) niet aan alle gestelde voorwaarden heeft voldaan. Wat daarvan overigens ook zij, het hof gaat ervan uit dat die voorwaarden in het kader van een toekomstige verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing door de GI opnieuw zullen worden beoordeeld.
De moeder stelt zich op het standpunt dat de gestelde voorwaarden te zeer ingrijpen in haar privéleven, omdat de GI feitelijk voorschrijft dat zij zich moet laten behandelen en wat voor behandeling dat moet zijn. De GI erkent dat zij geen behandeling aan de moeder kan opleggen, maar dat dit een eigen keuze van de moeder is. Dat betekent naar het oordeel van het hof echter niet dat de GI in het kader van contactherstel op dit vlak geen eisen aan de moeder mag stellen. Zoals ook ter zitting is toegelicht heeft de voorwaarde dat de moeder zich in verband met haar persoonlijke problematiek aanmeldt bij een erkende GGZ-instelling of een BIG geregistreerd hulpverlener slechts de volgende strekking en doelstelling. Het is de bedoeling dat de moeder aan de GI concrete aanknopingspunten aanreikt waarmee kan worden vastgesteld dat de moeder op een serieuze manier met haar problematiek aan de slag gaat, met geen ander oogmerk dan het verwezenlijken van een contactherstel dat veilig en verantwoord is voor [de minderjarige] . In dat verband val de gestelde voorwaarde binnen de bevoegdheid van de GI en acht het hof het stellen van deze voorwaarde ook passend.
Slotsom ten aanzien van het stopzetten van fysiek contact
5.8
Nu de GI bevoegd is, de schriftelijke aanwijzing zorgvuldig is voorbereid en de gegeven motivering de beslissing kan dragen, terwijl ook voldoende duidelijk is wat van moeder wordt verwacht om te komen tot contactherstel, blijft de schriftelijke aanwijzing ook in hoger beroep overeind. Dat brengt met zich dat het verzoek van de moeder om vaststelling van een contactregeling voor de moeder en [de minderjarige] moet worden afgewezen.
Controleren van de post
5.9
In het kader van de beperking van het contact tussen de moeder en [de minderjarige] wordt in de schriftelijke aanwijzing aan de moeder de gelegenheid geboden om [de minderjarige] een keer per week een kaartje te sturen. LET JB zal contoleren of daar geen belastende vragen worden gesteld. Het hof is van oordeel dat, anders dan de moeder stelt, de GI bevoegd is om de post die de moeder aan [de minderjarige] richt te lezen voordat die post aan [de minderjarige] wordt gegeven. In een situatie waarin een (jong) minderjarig kind bij de ouder woont, zal die ouder het kind dienen te beschermen tegen niet-leeftijdsadequate informatie en andere informatie die schadelijk kan zijn voor haar ontwikkeling. Het is de taak van LET JB als uitvoerder van de kinderbeschermingsmaatregelen om [de minderjarige] diezelfde bescherming te bieden en niet valt in te zien hoe het briefgeheim dat anders zou maken. Dat LET JB de post tevoren leest is nodig omdat uit de voorvallen die tot de schriftelijke aanwijzing hebben geleid blijkt dat de moeder niet inziet wat haar uitlatingen teweeg (kunnen) brengen bij [de minderjarige] .
Conclusie
5.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen faalt het hoger beroep. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen en het verzoek van de moeder afwijzen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo van 9 november 2023;
en
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K. Mans, J.B. de Groot en I.G.M.T. Weijers-van der Marck, bijgestaan door G.E.M. Bours als griffier, en is op 8 februari 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.