ECLI:NL:GHARL:2024:854

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 februari 2024
Publicatiedatum
6 februari 2024
Zaaknummer
200.317.595/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herstelverzoek in hoger beroep inzake schadevergoeding en gederfd woongenot

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 februari 2024 uitspraak gedaan op een verzoek tot herstel van een eerder arrest van 5 december 2023. Het verzoek tot herstel werd ingediend door [geïntimeerde1], die stelde dat het hof ten onrechte had geoordeeld dat hij niet had onderbouwd waarom slechts een deel van de vergoeding van Vitens moest worden verrekend. Daarnaast betoogde hij dat het hof had verzuimd te beslissen op zijn vordering tot vergoeding van vermogensschade, specifiek gederfd woongenot. Het hof heeft de argumenten van [geïntimeerde1] beoordeeld en geconcludeerd dat er geen sprake was van een kennelijke fout of verzuim. Het hof oordeelde dat de eerdere beslissing voldoende onderbouwd was en dat de vordering van [geïntimeerde1] niet als een verzoek tot herstel kon worden gehonoreerd. De beslissing om het verzoek tot herstel af te wijzen, werd unaniem genomen door de rechters W.P.M. ter Berg, W.F. Boele en C.S. Schür, en werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.317.595/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel 245108)
Beslissing van 6 februari 2024 op verzoek ex artikel 31 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
in de zaak van

1.[appellant] ,

2. [appellante],
die beiden wonen in [woonplaats1]
en hoger beroep hebben ingesteld,
bij de rechtbank: gedaagden,
hierna samen aan te duiden als
[appellant],
advocaat: mr. A. Lof, die kantoor houdt in Alkmaar,
tegen

1.[geïntimeerde1] ,

2. [geïntimeerde2],
die beiden wonen in [woonplaats1]
en eveneens hoger beroep hebben ingesteld,
bij de rechtbank: eisers,
hierna samen aan te duiden als
[geïntimeerde1],
advocaat: mr. H.J.F. Dullemond, die kantoor houdt in Zwolle.

1.De procedure

Het hof heeft in deze zaak op 5 december 2023 arrest gewezen. Op 11 december 2023 heeft [geïntimeerde1] een verzoek tot herstel ex artikelen 31 en 32 Rv daarvan ingediend. [appellant] heeft op 18 december 2023 gereageerd op dat verzoek.

2.2. Het verzoek en de reactie daarop

2.1
[geïntimeerde1] legt aan zijn verzoek het volgende ten grondslag.
a. In rechtsoverweging 4.21 van het arrest staat ten onrechte dat [geïntimeerde1] niet heeft onderbouwd dat en waarom slechts een deel van de van Vitens ontvangen vergoeding moet worden verrekend. Die onderbouwing is namelijk wel degelijk gegeven, te weten in de spreekaantekeningen van de advocaat van [geïntimeerde1] sub 8.
b. Het hof heeft verzuimd te beslissen op grief 2 van [geïntimeerde1] en zijn vordering tot vergoeding van vermogensschade, zijnde gederfd woongenot. Door de kwestie van het gederfd woongenot slechts af te doen als een kwestie van immateriële schadevergoeding (en dus niet als vermogensschade, materiële schadevergoeding) heeft het hof verzuimd te beslissen op deze vordering van [geïntimeerde1] .
2.2
[appellant] heeft op het verzoek van [geïntimeerde1] als volgt gereageerd.
Ad a: Het gaat erom of van een kennelijke fout sprake is. Dat is niet het geval. De overweging van het hof ging over de vraag of de tekortkoming van [appellant] niet slechts had geleid tot een nadeel (schade), maar ook tot een voordeel (vergoeding Vitens). Hoe die vergoeding van Vitens precies was berekend, doet er niet toe. Van een kennelijke vergissing is dus geen sprake.
Ad b: Uit de rechtsoverwegingen 4.24 en 4.25 van het arrest blijkt dat het hof wel degelijk is ingegaan op grief 2 en heeft geoordeeld dat die grief geen doel treft. Van een verzuim te beslissen is dus geen sprake.

3.De beoordeling van het verzoek

Ad a: kennelijke fout

3.1
Artikel 31 Rv bepaalt dat de rechter op verzoek van een partij of ambtshalve in zijn uitspraak een kennelijke rekenfout, schrijffout of andere kennelijke fout, die zich voor eenvoudig herstel leent, verbetert.
3.2
In rechtsoverweging 4.21 van het arrest is ingegaan op de vraag of de door [geïntimeerde1] van Vitens ontvangen vergoeding kon worden meegerekend (ten gunste van [appellant] ) bij de vaststelling van de door [geïntimeerde1] geleden schade. Na bevestigende beantwoording van die vraag is onderzocht of er reden is slechts een deel van die vergoeding mee te rekenen. Dat aspect van de zaak is inhoudelijk beoordeeld. Dat oordeel luidde dat [geïntimeerde1] , subsidiair, niet heeft onderbouwd dat en waarom slechts een deel van die vergoeding moest worden verrekend. Daarmee is tot uitdrukking gebracht dat wat [geïntimeerde1] op dit punt heeft aangevoerd, bijvoorbeeld in de door hem genoemde spreekaantekeningen van zijn advocaat, niet als een (voldoende) onderbouwing kon worden aangemerkt. Van een kennelijke fout is aldus geen sprake.
Ad b: verzuim te beslissen
3.3
Artikel 32 Rv bepaalt dat de rechter op verzoek van een partij zijn uitspraak aanvult indien hij heeft verzuimd te beslissen over een onderdeel van het gevorderde.
3.4
In zijn grief 2 in het incidenteel hoger beroep heeft [geïntimeerde1] aan de orde gesteld de afwijzing door de rechtbank van zijn vordering tot betaling van een vergoeding (door [appellant] ) voor gederfd woongenoot van [geïntimeerde1] . In de rechtsoverwegingen 4.21 tot en met 4.25 van het arrest is daarover geoordeeld. Om de daarin vermelde redenen is het hof er vanuit gegaan dat [geïntimeerde1] een vergoeding van immateriële schade beoogt wegens aantasting in zijn persoon. Die vordering is daarmee geduid en beoordeeld. Er is dus niet verzuimd te beslissen op de vordering.
De slotsom
3.5
Nu van een kennelijke fout of verzuim te beslissen geen sprake is, zal het verzoek van [geïntimeerde1] worden afgewezen.
4 De beslissing
Het hof:
wijst het verzoek tot herstel van het arrest van 5 december 2023 af.
Deze beslissing is gegeven door mrs. W.P.M. ter Berg, W.F. Boele en C.S. Schür en is door de rolraadsheer, in aanwezigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op
6 februari 2024.