Uitspraak
1.[appellant] ,
bij de rechtbank: gedaagden,
[appellant],
1.[geïntimeerde1] ,
bij de rechtbank: eisers,
[geïntimeerde1],
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 februari 2024 uitspraak gedaan op een verzoek tot herstel van een eerder arrest van 5 december 2023. Het verzoek tot herstel werd ingediend door [geïntimeerde1], die stelde dat het hof ten onrechte had geoordeeld dat hij niet had onderbouwd waarom slechts een deel van de vergoeding van Vitens moest worden verrekend. Daarnaast betoogde hij dat het hof had verzuimd te beslissen op zijn vordering tot vergoeding van vermogensschade, specifiek gederfd woongenot. Het hof heeft de argumenten van [geïntimeerde1] beoordeeld en geconcludeerd dat er geen sprake was van een kennelijke fout of verzuim. Het hof oordeelde dat de eerdere beslissing voldoende onderbouwd was en dat de vordering van [geïntimeerde1] niet als een verzoek tot herstel kon worden gehonoreerd. De beslissing om het verzoek tot herstel af te wijzen, werd unaniem genomen door de rechters W.P.M. ter Berg, W.F. Boele en C.S. Schür, en werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.