In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de onderbewindstelling van de goederen van [naam1]. De verzoekers, [verzoeker1], [verzoekster] en [verzoeker2], zijn de kinderen van [naam1] en zijn in eerste aanleg niet als belanghebbenden aangemerkt, wat hen heeft geschaad in hun belangen. Het hof heeft vastgesteld dat de kantonrechter in eerste aanleg, die op 19 mei 2023 uitspraak deed, de verzoekers ten onrechte niet als belanghebbenden heeft aangemerkt. Dit is in strijd met artikel 798 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, dat bepaalt dat de echtgenoot en kinderen van degene wiens goederen onder bewind worden gesteld, belanghebbenden zijn. Het hof heeft de verzoekers in de gelegenheid gesteld om hun standpunten te presenteren tijdens de mondelinge behandeling, maar heeft uiteindelijk geoordeeld dat de noodzaak voor onderbewindstelling niet is aangetoond. De financiële zaken van [naam1] worden goed geregeld door [naam3] en de kinderen, waardoor het hof de beschikking van de kantonrechter heeft vernietigd en het verzoek tot onderbewindstelling heeft afgewezen. De kosten van het geding in hoger beroep zijn gecompenseerd.