ECLI:NL:GHARL:2024:846

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 februari 2024
Publicatiedatum
6 februari 2024
Zaaknummer
200.331.029
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake mentorschap en belanghebbendheid in familiezaken

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de instelling van een mentorschap voor [naam1]. De verzoekers, kinderen van [naam1], waren in eerste aanleg niet als belanghebbenden aangemerkt, wat hen de mogelijkheid ontnam om hun standpunten kenbaar te maken. Het hof oordeelt dat de verzoekers ten onrechte niet als belanghebbenden zijn aangemerkt, maar dat het hoger beroep ook een gelegenheid biedt om fouten in de eerste aanleg te herstellen. Het hof heeft de verzoekers in de gelegenheid gesteld om hun standpunten te presenteren tijdens de mondelinge behandeling. De verzoekers hebben verzocht om het mentorschap af te wijzen of, indien dit niet mogelijk is, [verzoeker2] als mentor te benoemen. Het hof heeft vastgesteld dat er een noodzaak is voor het instellen van een mentorschap, gezien de geestelijke achteruitgang van [naam1]. Het hof heeft de bestreden beschikking van de kantonrechter bekrachtigd voor wat betreft de instelling van het mentorschap, maar heeft de benoeming van [naam2] als mentor vernietigd en [verzoeker2] benoemd als nieuwe mentor. De beslissing is genomen met inachtneming van de belangen van [naam1] en de voorkeur van de kinderen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.331.029
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 10497554)
beschikking van 6 februari 2024
inzake
[verzoeker1],
wonende te [woonplaats1] ,
verder te noemen: [verzoeker1] ,
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verder te noemen: [verzoekster] ,
en
[verzoeker2],
wonende te [woonplaats1] ,
verder te noemen: [verzoeker2] ,
verzoekers in hoger beroep,
tezamen verder – ook - te noemen: de verzoekers of de kinderen,
advocaat: mr. N.J. Hos te Amersfoort.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[naam1],
wonende te [woonplaats2] ,
verder te noemen: [naam1] ,
[naam2],
wonende op een bij het hof bekend adres,
verder te noemen: [naam2] ,
advocaat: mr. Ç. Türkeli te Den Haag,
[naam3],
wonende te [woonplaats2] ,
verder te noemen: [naam3] ,
en
[naam4],
wonende te Turkije,
verder te noemen: [naam4] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter (rechtbank Midden-Nederland, bewindsbureau, locatie Utrecht) van 19 mei 2023, uitgesproken onder zaaknummer 10497554, verder ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 15 augustus 2023, en
  • een journaalbericht van mr. C. Türkeli van 13 december 2023.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 28 december 2023, gelijktijdig met de behandeling in de zaak met nummer 200.331.010 (bewind), plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
  • [verzoeker2] en [verzoekster] , bijgestaan door hun advocaat;
  • [naam1] , bijgestaan door een tolk Turkse taal;
  • de advocaat van [naam2] en
  • [naam3] , bijgestaan door een tolk Turkse taal.
Hoewel behoorlijk opgeroepen is [naam4] niet verschenen.
2.3
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [verzoeker2] met toestemming van het hof een ingevuld en door haar ondertekend formulier ‘Bereidverklaring mentor’ aan het hof overhandigd.

3.De feiten

3.1
[naam1] is [in] 1948 in [plaats1] , Turkije geboren. Zij is [in] 1966 gehuwd met [naam3] . [verzoeker1] , [verzoekster] , [verzoeker2] en [naam4] zijn de kinderen van [naam1] en [naam3] . [naam2] is de zoon van [verzoeker1] en derhalve de kleinzoon van [naam1] (en [naam3] ).
3.2
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de kantonrechter op 16 maart 2023, heeft [naam2] verzocht wegens de lichamelijke of geestelijke toestand van [naam1] een bewind in te stellen over de goederen die haar (zullen) toebehoren en om hemzelf tot bewindvoerder te benoemen. Tijdens de mondelinge behandeling van dat verzoek op 9 mei 2023 heeft [naam2] de kantonrechter mondeling verzocht ook een mentorschap in te stellen ten behoeve van [naam1] en hem als mentor te benoemen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter een mentorschap ten behoeve van [naam1] ingesteld en [naam2] tot mentor benoemd.
4.2
De verzoekers zijn het niet eens met die beslissing en zijn met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
De verzoekers verzoeken het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
primairhet verzoekt tot mentorschap alsnog af te wijzen en
subsidiair -als het mentorschap in stand blijft - [verzoeker2] dan wel een door het hof te benoemen mentor tot mentor te benoemen, kosten rechtens.
4.3
[naam2] heeft bij bovenvermeld journaalbericht van 13 december 2023 laten weten dat hij geen verweer voert.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Het hof zal eerst de grief van de verzoekers, inhoudende dat zij in eerste aanleg ten onrechte niet als belanghebbenden zijn aangemerkt, bespreken.
Op grond van artikel 798 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn in zaken van mentorschap de echtgenoot en de kinderen van degene wiens mentorschap het betreft, belanghebbenden. De enkele stelling van [naam2] dat [naam1] geen contact heeft met haar kinderen, hetgeen de kinderen overigens betwisten, maakt dat naar het oordeel van het hof niet anders. De rechtbank had de kinderen derhalve dienen aan te merken als belanghebbende(n) en hen dienen op te roepen. Nu de verzoekers in eerste aanleg niet als belanghebbenden zijn aangemerkt, hebben zij -ondanks hun wens gehoord te worden- hun standpunten ten aanzien van het verzoek in eerste aanleg niet kenbaar kunnen maken. Het hof is van oordeel dat de verzoekers daardoor ernstig in hun belangen zijn geschaad.
Hoger beroep is echter ook een gelegenheid om fouten en verzuimen in eerste aanleg te herstellen. Het hof heeft de verzoekers in de gelegenheid gesteld om tijdens de mondelinge behandeling te worden gehoord en om hun standpunt(en) kenbaar te maken. Hoewel deze grief van de verzoekers dus terecht is voorgesteld, leidt dat niet tot vernietiging van de bestreden beschikking.
de noodzaak van instelling van een mentorschap
5.2
Op grond van artikel 1:450 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter indien een meerderjarige als gevolg van zijn geestelijke of lichamelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is of bemoeilijkt wordt zijn belangen van niet-vermogensrechtelijke aard zelf behoorlijk waar te nemen, een mentorschap instellen.
5.3
Uit de in het geding gebrachte medische gegevens van [naam1] blijkt dat zij geestelijk achteruitgaat. Dit is tijdens de mondelinge behandeling ook gebleken en door de dochters van [naam1] bevestigd. De dochters van [naam1] hebben tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat zij inmiddels een deel van de zorg voor [naam1] op zich nemen. In dat kader heeft de huisarts van [naam1] recent laten weten dat het voor het kunnen verstrekken van (medische) informatie over [naam1] van belang is dat schriftelijk wordt vastgelegd wie de persoonlijke (niet-financiële) zaken van [naam1] regelt en wie de beslissingen over de zorg van [naam1] mag nemen. Naar aanleiding hiervan staan de verzoekers inmiddels achter de instelling van een mentorschap ten behoeve van [naam1] .
5.4
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat het instellen van een mentorschap ten behoeve van [naam1] noodzakelijk is, zodat het hof de bestreden beschikking op dat punt zal bekrachtigen.
de persoon van de mentor
5.5
Op grond van 1:452 lid 3 BW volgt de rechter bij de benoeming van de mentor de uitdrukkelijke voorkeur van de betrokkene, tenzij gegronde redenen zich tegen zodanige benoeming verzetten. Ingevolge het vierde lid van voornoemd artikel wordt, tenzij lid 3 is toegepast, indien de betrokkene is gehuwd, een geregistreerd partnerschap is aangegaan of anderszins een levenspartner heeft, bij voorkeur de echtgenoot, geregistreerd partner, dan wel een andere levensgezel tot mentor benoemd. Is het voorgaande niet van toepassing, dan wordt bij voorkeur een van zijn ouders, kinderen, broers of zusters tot mentor benoemd.
5.6
De kinderen stellen zich ten aanzien van de persoon van mentor op het standpunt dat het, gelet op de conflictueuze familierelatie met [naam2] , niet in het belang van [naam1] is dat [naam2] aanblijft als mentor. Zij verzoeken het hof om [verzoeker2] als mentor te benoemen. Tijdens de mondelinge behandeling hebben zij dit verzoek toegelicht door te stellen dat [verzoeker2] een goede band heeft met [naam1] en dat zij inmiddels al veel van de zorgtaken voor [naam1] op zich neemt.
5.7
Het hof overweegt als volgt. Van een uitdrukkelijke voorkeur van [naam1] is niet gebleken. Wel is gebleken dat [naam3] hulp bij de zorg van [naam1] goed kan gebruiken. Tijdens de mondelinge behandeling heeft hij gezegd dat hij het goed vindt dat [verzoeker2] helpt bij de zorg voor [naam1] en dat [verzoeker2] dat op dit moment ook al doet. Nu [verzoeker2] zich bereid heeft verklaard om als mentor voor [naam1] te worden benoemd en niet is gebleken van enige bezwaren tegen die benoeming, zal het hof haar als mentor benoemen.
5.8
Gelet op het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking ten aanzien van de benoeming van [naam2] tot mentor vernietigen en [verzoeker2] vanaf heden als mentor benoemen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, bewindsbureau, locatie Utrecht, van 19 mei 2023 voor wat betreft de instelling van een mentorschap ten behoeve van [naam1] ;
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 19 mei 2023 voor wat betreft de daarin benoemde mentor en in zoverre opnieuw beschikkende:
benoemt [verzoeker2] met ingang van heden tot mentor;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.B. de Groot, I.G.M.T. Weijers-van der Marck en E. de Boer, bijgestaan door mr. M.A. Mertens als griffier, en is op 6 februari 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.