ECLI:NL:GHARL:2024:829

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 februari 2024
Publicatiedatum
5 februari 2024
Zaaknummer
200.334.839/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uithuisplaatsing van een minderjarige bij grootouders na mislukte zoektocht naar een gezinshuis

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2018, die onder toezicht is gesteld van de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Noord. De vader van de minderjarige is in hoger beroep gekomen tegen de beschikking van de kinderrechter van 8 november 2023, waarin een machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie jeugdhulpaanbieder werd verleend. De vader verzocht het hof om deze machtiging te vernietigen en de minderjarige bij zijn grootouders te plaatsen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 11 januari 2024 werd duidelijk dat de GI niet in staat was geweest om een geschikte plek voor de uithuisplaatsing te vinden. De moeder van de minderjarige gaf aan dat zij de thuissituatie niet meer volhield en dat er grote zorgen waren over de ontwikkeling van de minderjarige, die al veelvuldig was blootgesteld aan onveilige situaties. Het hof oordeelde dat, gezien de instemming van alle betrokkenen, de minderjarige bij haar grootouders geplaatst kon worden, mits er aan bepaalde voorwaarden werd voldaan, zoals intensieve hulpverlening en een netwerkonderzoek.

Het hof heeft de beschikking van de kinderrechter gedeeltelijk bekrachtigd en de machtiging tot uithuisplaatsing vernietigd, waarbij de plaatsing bij de grootouders werd goedgekeurd. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het hof heeft het meer of anders verzochte afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.334.839/01
(zaaknummers rechtbank Noord-Nederland 226556)
beschikking van 1 februari 2024
inzake
[verzoeker](de vader),
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
advocaat: mr. E.Tj. van Dalen te Groningen.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen(de GI),
gevestigd te Groningen,
en
[de moeder](de moeder),
wonende te [woonplaats1] ,
advocaat: mr. K.J. Bazuin te Groningen.
In zijn toetsende en/of adviserende taak is gekend:
de raad voor de kinderbescherming(de raad),
regio Noord Nederland, locatie Groningen.

1.1. De procedure in eerste aanleg

Het hof verwijst voor de procedure in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 8 november 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 17 november 2023;
- een brief namens de vader van 27 november 2023 met bijlage(n);
- een brief van de GI van 14 december 2023 met bijlage(n);
- het verweerschrift namens de moeder met bijlage(n);
- een brief namens de vader van 19 december 2023 met bijlage(n);
- een brief van de raad van 22 december 2023.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft op 11 januari 2024 plaatsgevonden. De vader is verschenen, bijgestaan door zijn advocaat en namens de moeder is verschenen
mr. J.F.M. Hanus, waarnemer van mr. Bazuin. Namens de GI waren twee vertegenwoordigers ter zitting aanwezig en verder zijn mevrouw
[naam1] en de heer [naam2] (de oma en stiefopa vaderszijde, hierna: de grootouders) verschenen als informanten. Ten slotte was [naam3] , begeleider van de vader van [naam4] , als toehoorder aanwezig.

3.De feiten

3.1.
De vader en de moeder zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2018, over wie zij gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen. [de minderjarige] woont samen met haar (half)broertje bij de moeder.
3.2.
Bij beschikking van 23 juni 2023 heeft de rechtbank een zorg- en contactregeling tussen [de minderjarige] en de vader vastgesteld en [de minderjarige] tot 23 juni 2024 onder toezicht gesteld van de GI.
3.3.
De GI heeft de rechtbank op 25 september 2023 verzocht om een machtiging te verlenen om [de minderjarige] uit huis te plaatsen in een accommodatie jeugdhulpaanbieder voor de duur van de ondertoezichtstelling.
3.4.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking van
8 november 2023 heeft de kinderrechter de zorg- en contactregeling tussen [de minderjarige] en de vader in die zin gewijzigd dat [de minderjarige] onder begeleiding contact heeft met de vader, waarbij de GI de regie voert met betrekking tot de frequentie, de duur en de invulling van het contact. Verder heeft de kinderrechter de GI gemachtigd [de minderjarige] uit huis te plaatsen in een accommodatie jeugdhulpaanbieder voor de duur van de ondertoezichtstelling en dus tot
23 juni 2024.
3.5.
Ten tijde van de mondelinge behandeling was [de minderjarige] nog niet uit huis geplaatst en verbleef zij nog bij de moeder.

4.De omvang van het geschil

4.1.
De vader is in hoger beroep gekomen van de beschikking van 8 november 2023. Zijn grief richt zich alleen tegen de verleende machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie jeugdhulpaanbieder. De vader is het met de plek niet eens. De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking alleen voor wat betreft het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder te vernietigen en voor het overige de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.2.
De GI voert bij brief van 14 december 2023 aan dat de bestreden beschikking in stand moet blijven. Op dat moment zijn de pogingen om een geschikte plek te vinden voor de uithuisplaatsing van [de minderjarige] volop in beweging.
4.3.
De moeder voert verweer. Zij verzoekt het hof om het hoger beroep van de vader niet-ontvankelijk dan wel ongegrond te verklaren en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1.
Volgens artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.2.
Er zijn grote zorgen over [de minderjarige] . In haar nog jonge leven is zij al veelvuldig blootgesteld aan onveilige situaties en instabiliteit en [de minderjarige] laat forse gedragsproblemen zien. De kinderrechter die de ondertoezichtstelling heeft uitgesproken, heeft al vastgesteld dat [de minderjarige] ernstig wordt bedreigd in haar ontwikkeling, met name gelet op haar (zorgelijke) hechtingsontwikkeling en emotieregulatie, de opvoedsituatie waarbinnen zij opgroeit, de persoonlijke problematiek van zowel de moeder als de vader en het onderling verstoorde contact tussen de ouders van [de minderjarige] . De gedragsproblematiek van [de minderjarige] vraagt om zeer stabiele, voorspelbare en beschikbare opvoeders die met dit gedrag weten om te gaan en daarop adequaat kunnen reageren, en [de minderjarige] een veilige opvoedsituatie kunnen bieden. [de minderjarige] vraagt bovengemiddeld veel nabijheid, voorspelbaarheid en duidelijkheid. Hierdoor heeft zij één-op-één begeleiding nodig. Ook gaat [de minderjarige] vanwege haar problematiek momenteel niet meer naar school. De ouders kunnen [de minderjarige] niet (meer) bieden wat zij nodig heeft. De moeder noemt het gedrag van [de minderjarige] onhandelbaar. De moeder is radeloos, maar ziet door de overbelasting die de thuissituatie meebrengt nu geen ruimte om met de hulpverlening te werken aan haar eigen vaardigheden. De afgelopen jaren is veel verschillende hulpverlening betrokken geweest bij het gezin van [de minderjarige] . De GI ziet echter een patroon waarin de hulpverlening niet afgerond kan worden doordat de hulpverlening (met name door de moeder) vroegtijdig wordt stopgezet.
5.3.
Het hof is net als de kinderrechter van oordeel dat een uithuisplaatsing van [de minderjarige] noodzakelijk is, zodat [de minderjarige] de rust, aandacht en stabiliteit krijgt die zij nodig heeft en de moeder de ruimte krijgt om te werken aan haar eigen opvoedingsvaardigheden. Zowel de moeder als de vader staan achter een uithuisplaatsing van [de minderjarige] . In zoverre is niet in geschil dat de rechtbank terecht een machtiging tot uithuisplaatsing heeft verleend. Het geschilpunt in hoger beroep ziet op de plaats waar de uithuisplaatsing van [de minderjarige] ten uitvoer zal moeten worden gelegd: bij een accommodatie jeugdhulpaanbieder of binnen het netwerk van [de minderjarige] . De vader stelt zich op het standpunt dat [de minderjarige] , gelet op haar problematiek, bij de grootouders (vaderszijde) moet worden geplaatst. Hij stelt dat de grootouders bereid én in staat zijn om [de minderjarige] met onmiddellijke ingang in hun gezin op te nemen en haar de specialistische hulp te bieden die zij op dit moment nodig heeft.
De GI en de moeder hebben zich echter in de stukken op het standpunt gesteld dat de grootouders geen geschikte plek voor plaatsing zijn vanwege de complexe gedragsproblemen van [de minderjarige] die professionele begeleiding vragen, de problematische verstandhouding tussen de moeder en de grootouders en de complexe echtscheidingsproblematiek tussen de ouders waar ook het systeem bij betrokken is. De GI en de moeder vonden plaatsing in een accommodatie jeugdhulpaanbieder, bij voorkeur een gezinshuis, passend.
5.4.
Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof bleek dat sinds kort sprake is van een gewijzigde situatie.
De GI heeft ter zitting toegelicht dat de afgelopen maanden, naar aanleiding van de verleende machtiging uithuisplaatsing, veel inspanningen zijn verricht om een geschikte plek voor [de minderjarige] te vinden. Ondanks alle investeringen van de GI is het de GI echter niet gelukt om een passend gezinshuis of andere jeugdhulpaanbieder te vinden die [de minderjarige] de benodigde begeleiding kan bieden. Tegelijkertijd is een uithuisplaatsing van [de minderjarige] hard nodig. De moeder heeft bij de GI kenbaar gemaakt dat zij de thuissituatie niet meer volhoudt en opgebrand is. Naast [de minderjarige] moet de moeder ook nog voor het (half)broertje van [de minderjarige] zorgen. Dit alles heeft de GI recentelijk doen concluderen dat onder de gegeven omstandigheden plaatsing van [de minderjarige] bij haar grootouders op dit moment toch de beste optie is, mits wordt voldaan aan een aantal essentiële voorwaarden, zoals intensieve hulpverlening bij de grootouders thuis en het verrichten van een netwerkonderzoek. Deze voorwaarden moeten de risico’s van plaatsing bij de grootouders, die volgens de GI nog steeds aanwezig zijn, inperken. Daarnaast zal er vanuit de grootouders en de moeder een open en eerlijke communicatie moeten zijn in de samenwerking met de GI, zodat de GI kan monitoren hoe het met [de minderjarige] gaat bij de grootouders en op juiste wijze de regie kan blijven voeren. Ook zal [de minderjarige] van de moeder de emotionele toestemming moeten krijgen om bij de grootouders te mogen zijn.
5.5.
De GI heeft haar gewijzigde standpunt en de te stellen voorwaarden naar het hof begrijpt kort voor de zitting bij het hof met de vader, de moeder en de grootouders besproken.
Voor de vader komt het gewijzigde standpunt van de GI tegemoet aan de wens die hij steeds heeft gehad ten aanzien van de plaatsing van [de minderjarige] .
De moeder heeft tegenover de GI aangegeven een plaatsing van [de minderjarige] bij de grootouders nog steeds niet ideaal te vinden. Door de huidige, onhoudbare situatie waarin [de minderjarige] nog altijd thuis woont en er geen uitzicht is op een passende plek voor [de minderjarige] bij een jeugdhulpaanbieder, zoals bepaald in de bestreden machtiging, kan de moeder nu echter akkoord gaan met plaatsing bij de grootouders, maar enkel wanneer de door de GI gestelde voorwaarden zullen gelden. Dit is ter zitting bevestigd door haar advocaat. Voor de moeder zijn de voorwaarden onder meer van belang om het vertrouwen te hebben dat zij contact met [de minderjarige] zal blijven houden.
De grootouders hebben zich – ook tegenover het hof – bereid verklaard [de minderjarige] in huis op te nemen en om aan de door de GI gestelde voorwaarden te voldoen. Zij willen in het belang van [de minderjarige] overal aan meewerken en zien in de gestelde voorwaarden geen enkele belemmering voor plaatsing van [de minderjarige] bij hen thuis.
5.6.
Naar aanleiding van deze actuele, gewijzigde situatie heeft de GI – zo begrijpt het hof – haar (inleidend) verzoek dienovereenkomstig ter zitting gewijzigd. Gelet op de noodzaak tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] en de instemming van alle betrokkenen met de plaatsing van [de minderjarige] bij de grootouders, zal het hof, zoals ter zitting besproken, de gegeven machtiging met ingang van heden vernietigen en een machtiging tot uithuisplaatsing verlenen voor een netwerkplaatsing van [de minderjarige] bij de grootouders onder de bij partijen bekende voorwaarden, zoals de inzet van intensieve hulpverlening bij de grootouders en een netwerkonderzoek. Het hof vindt het, net als de moeder, de grootouders en de GI, van belang dat de GI goed zicht houdt op de thuissituatie bij de grootouders en regie voert over het contact tussen de betrokkenen. Voor het verleden zal het hof de bestreden beschikking in stand laten.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 8 november 2023, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, voor de periode tot heden;
vernietigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 8 november 2023, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, met ingang van de datum van deze beschikking en in zoverre opnieuw beschikkende:
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] , geboren [in] 2018, in een netwerkvoorziening, meer specifiek bij [naam1] en
[naam2] (de grootouders vaderszijde), voor de duur van de ondertoezichtstelling;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G. Knot, P.B. Kamminga en C. Coster, bijgestaan door mr. M.B. Haak als griffier, en is op 1 februari 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.