ECLI:NL:GHARL:2024:824

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 februari 2024
Publicatiedatum
5 februari 2024
Zaaknummer
200.331.784/01 en 200.331.791/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ouderlijk gezag en omgangsregeling in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over haar drie kinderen, geboren in 2010, 2012 en 2013. De moeder had tot 18 november 2022 alleen het gezag, waarna dit gezamenlijk met de vader werd uitgeoefend. De rechtbank Noord-Nederland had op 1 juni 2023 het gezag van de moeder beëindigd op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming, maar het hof oordeelt dat er geen reden is om onderscheid te maken tussen de gezagsposities van de ouders. Het hof wijst het verzoek tot beëindiging van het gezag van de moeder af, omdat de huidige situatie met een ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de kinderen ook zonder beëindiging van het gezag van de moeder voldoende waarborgen biedt voor de belangen van de kinderen.

Daarnaast heeft het hof ook de schriftelijke aanwijzing van de gecertificeerde instelling (GI) van 19 december 2022, die een bezoekregeling voor de moeder met de kinderen vaststelde, vervallen verklaard. De moeder had verzocht om een wijziging van de omgangsregeling, maar het hof oordeelt dat de huidige regeling niet meer aansluit bij de actuele situatie. Het hof concludeert dat er geen noodzaak is voor wijziging van de contactregeling, maar dat uitbreiding van het contact met de moeder gewenst is, gezien de wensen van de kinderen. De beslissing van het hof is gebaseerd op de belangen van de kinderen en de noodzaak om stabiliteit en continuïteit in hun opvoeding te waarborgen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.331.784/01 (gezag) en 200.331.791/01 (aanwijzing)
(zaaknummers rechtbank Noord-Nederland 221594 (gezag) en 219548 (aanwijzing))
beschikking van 1 februari 2024
in de zaken van
[verzoekster](de moeder),
die woont op een geheim te houden adres,
verzoekster in hoger beroep,
advocaat: mr. S.M. Wolfert te Leek.
Belanghebbenden zijn:

1.[verweerder] ,

die woont in [woonplaats1] ,
verweerder in hoger beroep in beide zaken,
advocaat: mr. M. Schuring te Groningen,

2.de raad voor de kinderbescherming(de raad),

regio Noord-Nederland, locatie Groningen,
verweerder in hoger beroep in de zaak met nummer 200.331.784/01,
(en in de zaak met nummer 200.331.971/01 gekend in zijn toetsende en/of adviserende taak),
de gecertificeerde instelling
3. Stichting Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis(de GI),
locatie Groningen.

1.De procedure in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de (kinderrechter in de) rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 1 juni 2023, uitgesproken onder (onder andere) voormelde zaaknummers.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure met zaaknummer 200.331.784/01 blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 31 augustus 2023;
- een journaalbericht namens de moeder van 18 september 2023 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de moeder van 3 oktober 2023 met bijlage(n);
- het verweerschrift van de vader;
- het verweerschrift van de raad;
- een journaalbericht namens de moeder van 21 december 2023 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de moeder van 2 januari 2024 met bijlage(n).
2.2
Het verloop van de procedure met zaaknummer 200.331.791/01 blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 31 augustus 2023;
- een journaalbericht namens de moeder van 18 september 2023 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de moeder van 3 oktober 2023 met bijlage(n);
- het verweerschrift van de vader.
2.3
De na te melden minderjarigen [de minderjarige1] en [de minderjarige2] zijn in beide zaken in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken met betrekking tot de verzoeken, maar hebben daarvan geen gebruik gemaakt.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 4 januari 2024 in beide zaken tegelijk plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door mr. Wolfert;
- de vader, bijgestaan door mr. Schuring;
- een vertegenwoordiger van de raad;
- een vertegenwoordiger van de GI.

3.De feiten

3.1
Uit de verbroken relatie van de vader en de moeder zijn geboren:
- [in] 2010 [de minderjarige1] ;
- [in] 2012 [de minderjarige2] , en
- [in] 2013 [de minderjarige3] .
De moeder had tot 18 november 2022 alleen het ouderlijk gezag over de kinderen. Vanaf
18 november 2022 tot de bestreden beschikking hadden de vader en de moeder samen het gezag.
3.2
De actuele beschikkingen tot ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van de drie kinderen gelden tot 16 juli 2024.
3.3
Voor de overige relevante feiten verwijst het hof naar de bestreden beschikking.

4.De omvang van het geschil

Zaaknummer 200.331.784/01
4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover hier aan de orde, op verzoek van de raad het gezag van de moeder over [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] beëindigd. Sindsdien heeft de vader alleen het gezag over de kinderen.
4.2
De moeder is met één grief in hoger beroep gekomen van de beschikking van 1 juni 2023. Deze grief ziet op de beëindiging van het gezag van de moeder. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen (het hof begrijpt: voor zover daarbij haar gezag is beëindigd) en het verzoek van de raad tot gezagsbeëindiging ten aanzien van de moeder alsnog af te wijzen.
4.3
De vader voert verweer en hij verzoekt het hof om de moeder in haar beroep
niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel de grief te verwerpen.
4.4
De raad voert verweer en hij verzoekt het hof om de bestreden beschikking in hoger beroep te bekrachtigen.
Zaaknummer 200.331.791/01
4.5
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter, voor zover hier aan de orde, het verzoek van de moeder om een schriftelijke aanwijzing van de GI van 19 december 2022 vervallen te verklaren en een omgangsregeling met de kinderen vast te stellen afgewezen.
4.6
De moeder is met één grief in hoger beroep gekomen van de beschikking van 1 juni 2023. Deze grief ziet op de schriftelijke aanwijzing van 19 december 2022. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen (het hof begrijpt: voor zover daarbij een beslissing is genomen over de schriftelijke aanwijzing van 19 december 2022) en haar verzoek tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing en het vaststellen van een omgangsregeling tussen haar en de kinderen (zoals in het inleidend verzoek geformuleerd) alsnog toe te wijzen.
4.7
De vader voert verweer en hij verzoekt het hof om de moeder in haar beroep
niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel de grief te verwerpen.

5.De motivering van de beslissing

Zaaknummer 200.331.784/01
5.1
Niet ter discussie staat dat is voldaan aan de criteria die artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) onder a noemt voor de beëindiging van het gezag van een ouder. Dat betekent dat de rechter het gezag van de moeder kan beëindigen. De vraag is of de rechter dat in dit geval ook moet doen.
5.2
Deze zaak kent een bijzondere aanloop. In het kader van een verlengingsprocedure van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing heeft de raad op verzoek van de kinderrechter in de tweede helft van 2022 onderzoek gedaan naar het woonperspectief van de kinderen en het gezag over hen. Destijds had alleen de moeder het ouderlijk gezag. De raad heeft op 15 november 2022 een onderzoeksrapport uitgebracht. De raad vond, evenals de GI, een gezagsbeëindigende maatregel van de moeder op dat moment niet geïndiceerd. De raad vond destijds verder dat er te veel onduidelijkheid was om aan de rechtbank advies te kunnen geven over het woonperspectief van de kinderen.
Onder aansporing van de kinderrechter heeft de GI echter kort daarop de raad toch verzocht (weer) onderzoek te doen naar de noodzaak van een gezagsbeëindigende maatregel, deze keer voor beide ouders, omdat de vader inmiddels samen met de moeder het gezag uitoefende. De kinderrechter had immers in een beschikking van 24 november 2022 overwogen dat de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen bij gelijkblijvende omstandigheden niet zouden worden verlengd omdat de kinderen weliswaar nog steeds ernstig in hun ontwikkeling werden bedreigd, maar de maatregelen alleen mogen voortduren zolang alle hulp erop gericht is de kinderen terug te plaatsen bij de ouder waar zij uit huis zijn geplaatst of bij de andere ouder die ook het gezag uitoefent. Dat laatste kon volgens de GI niet worden verwacht binnen een voor de kinderen aanvaardbare termijn, zodat een verlenging van die maatregelen in strijd met de wet is, zo overwoog de kinderrechter.
De raad heeft daarna op 26 maart 2023 een nieuw onderzoeksrapport uitgebracht waarin wordt geadviseerd het gezag van beide ouders te beëindigen. De rechtbank heeft vervolgens in de bestreden beschikking alleen het gezag van de moeder beëindigd en het gezag van de vader in stand gelaten. De ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen zijn bij diezelfde beschikking verlengd tot 16 juli 2023. Verlenging van de maatregelen is door de kinderrechter noodzakelijk geacht vanwege de zorgen van de raad en de GI over de situatie die zou ontstaan indien de vader alleen het gezag over de kinderen zou uitoefenen. De rechtbank heeft overwogen dat die zorgen kunnen worden ondervangen door het laten doorlopen van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing, zodat er geen noodzaak is om ook het gezag van de vader te beëindigen.
5.3
Het steekt de moeder dat de rechtbank voor haar gevoel heeft ingestoken op de beëindiging van alleen haar gezag, terwijl de raad ook de beëindiging van het gezag van de vader had gevraagd. De moeder betwist de noodzaak voor de beëindiging van haar gezag en zij vraagt zich af wat de huidige situatie, waarin nog steeds een ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing nodig zijn (ter ondersteuning van de vader in zijn gezagspositie), voor verbetering brengt voor de kinderen. De moeder ervaart het alsof zij wordt afgestraft en zij weet niet goed waarom.
5.4
Tegen de beslissing van de rechtbank dat de vader zijn gezag over de kinderen mag behouden is geen hoger beroep ingesteld. Dus is dat voor het hof een gegeven en de achtergrond waartegen het hof in de onderhavige zaak een beslissing dient te nemen. Dat brengt vervolgens de vraag mee of het gezag van de moeder over de kinderen dan wel moet worden beëindigd. Anders dan de rechtbank vindt het hof van niet. Het uitgangspunt van de wetgever is namelijk dat ouders gezamenlijk het gezag hebben. Eenhoofdig gezag is de uitzondering. Het hof ziet in dit geval geen reden om onderscheid te maken tussen de gezagspositie van de vader en die van de moeder.
Het was aanvankelijk de insteek van de raad om de gezagspositie van de ouders gelijk te houden. Sterker nog, in het raadsrapport van 26 maart 2023 staat expliciet dat de raad eenhoofdig gezag van de vader niet in het belang van de kinderen vindt, gezien de complexe situatie en de verstoorde onderlinge (familie)verhoudingen.
De door de raad ter zitting genoemde ontwikkelingen in het leven van de moeder tussen het eerste en tweede raadsrapport (een tegen de moeder gedane aangifte in een zedenzaak en een daarmee verband houdende verhuizing van de moeder) rechtvaardigen het huidige verschil in gezagspositie tussen de vader en de moeder niet. Ook het door de raad ter zitting genoemde argument dat de moeder altijd lastiger in de samenwerking met de GI is geweest, overtuigt het hof niet. Volgens de informatie van de GI van 14 november 2023 aan de raad – zo blijkt uit zijn verweerschrift – ziet de GI nu namelijk een moeder die veel aan het overleggen is en die zich aan afspraken houdt, ook al is ze het hier niet altijd mee eens. Voor zover de samenwerking met de moeder in het verleden als lastiger (dan met de vader) is ervaren, sluit het hof niet uit dat dat samenhing met de bij haar en de kinderen vanuit de hulpverlening nog lange tijd aangewakkerde hoop op terugkeer van een of meerdere kinderen bij haar. Bovendien stelt het hof vast dat voor de jongste zoon van de moeder die wel bij haar woont al 1,5 jaar geen ondertoezichtstelling meer geldt. Daaruit leidt het hof af dat de samenwerking met de moeder in het vrijwillig kader kennelijk geen noemenswaardige problemen oplevert.
5.5
De aanhoudende onrust vanuit de moeder over het woonperspectief en de onduidelijkheid daarover voor de kinderen was voor de rechtbank de hoofdreden om bij de moeder, anders dan bij de vader, wel tot gezagsbeëindiging over te gaan. De moeder heeft intussen geaccepteerd dat het perspectief van de kinderen niet meer bij haar ligt. Dat zorgt voor rust, zowel bij haar als bij de kinderen. Het gaat goed met de kinderen en zij willen, anders dan voorheen, graag bij [naam1] blijven wonen. De moeder geeft nu, net als de vader, blijk van duurzame bereidheid om de kinderen bij [naam1] te laten opgroeien. Nu er ook vanuit de moeder geen bedreiging van de stabiliteit en continuïteit in de alternatieve opvoedingssituatie van de kinderen meer is, is de door de rechtbank aan de gezagsbeëindiging van de moeder toegekende noodzaak komen te ontvallen, althans niet valt in te zien waarom de moeder wel haar gezag zou moeten kwijtraken en de vader niet. In de huidige situatie waarin alleen de vader het gezag heeft, zijn immers ook nog steeds een ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing nodig. Onder deze omstandigheden vindt het hof dat het beëindigen van het gezag van de moeder niet in een redelijke verhouding staat tot het doel dat ermee wordt nagestreefd. De belangen van de kinderen worden op dit moment ook zonder de beëindiging van het gezag van de moeder voldoende gewaarborgd.
Zaaknummer 200.331.791/01
5.6
Omdat het hof de bestreden beschikking ten aanzien van het gezag van de moeder zal vernietigen, heeft de moeder belang bij behandeling van haar verzoek in dit hoger beroep.
5.7
De GI heeft in haar schriftelijke aanwijzing van 19 december 2022 de volgende bezoekregeling opgenomen: eenmaal per 14 dagen kan de moeder de kinderen onder begeleiding bezoeken op [naam2] (inmiddels [naam1] geheten), of de kinderen komen bij haar thuis, mits begeleiding door een hulpverlener kan worden ingezet.
5.8
De moeder heeft de rechtbank op 29 december 2022 gevraagd genoemde aanwijzing geheel, dan wel gedeeltelijk vervallen te verklaren en een bezoekregeling vast te stellen waarbij de moeder de kinderen wekelijks een dagdeel bij zich kan ontvangen, waarbij uiteindelijk wordt toegewerkt naar een regeling waarbij de kinderen (indien nodig om en om) wekelijks dan wel tweewekelijks een dag en een nacht bij de moeder verblijven.
5.9
Het hof is niet gebleken dat de schriftelijke aanwijzing van de GI van 19 december 2022 nog wordt gehandhaafd. Volgens de informatie van de moeder ter zitting komt [de minderjarige1] op dit moment elke woensdag van 14:30 tot 16:00 uur met begeleiding bij haar. De moeder bezoekt [de minderjarige2] en [de minderjarige3] gezamenlijk bij [naam1] . Daarvoor geldt volgens de moeder geen vaste dag, omdat er vaak geen begeleiding is. Het hof concludeert dat de door de moeder bestreden schriftelijke aanwijzing niet meer ziet op de actuele situatie. Daarom zal het hof deze vervallen verklaren.
5.1
Het hof ziet geen aanleiding om in de huidige contactregeling tussen de moeder en de kinderen een wijziging aan te brengen. Het hof merkt wel op dat iedereen het er kennelijk over eens is dat het contact met de moeder uitgebreid kan worden. De jongens willen dat zelf ook graag. Aangezien uitbreiding van het contact met de moeder al geruime tijd onderwerp van gesprek is, vindt het hof dat daar nu echt werk van moet worden gemaakt. Ziekte en/of afwezigheid bij de GI mag dit niet langdurig in de weg staan.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
Zaaknummer 200.331.784/01
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 1 juni 2023, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beslissende:
wijst het verzoek van de raad tot beëindiging van het gezag van de moeder over de minderjarigen [de minderjarige1] , geboren [in] 2010, [de minderjarige2] , geboren [in] 2012, en [de minderjarige3] , geboren [in] 2013, alsnog af;
Zaaknummer 200.331.791/01
vernietigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 1 juni 2023, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beslissende:
verklaart de schriftelijke aanwijzing van de GI van 19 december 2022 waarbij een bezoekregeling tussen de moeder en de kinderen is vastgesteld (artikel 1:265f BW) vervallen en wijst het verzoek van de moeder om wijziging van de omgangsregeling af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.B.E.M. Rikaart-Gerard, L. van Dijk en C. Coster, bijgestaan door mr. D.M. Welbergen als griffier, en is op 1 februari 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.