ECLI:NL:GHARL:2024:7935

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 december 2024
Publicatiedatum
24 december 2024
Zaaknummer
200.335.992
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling tussen vader en minderjarige; beoordeling van de omgangsfrequentie en voorwaarden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de omgangsregeling tussen een vader en zijn minderjarige kind. De vader had in hoger beroep verzocht om de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, van 26 september 2023 te vernietigen en een nieuwe omgangsregeling vast te stellen. De rechtbank had eerder bepaald dat de vader één keer per maand twee uur begeleide omgang met zijn kind had. De vader verzocht om deze regeling uit te breiden naar twee keer per maand tweeënhalf uur. Het hof heeft in zijn tussenbeschikking van 25 juni 2024 de raad voor de kinderbescherming verzocht om onderzoek te doen naar de omgangsregeling. De raad adviseerde om de omgangsregeling voorlopig te handhaven, met de mogelijkheid tot uitbreiding onder strikte voorwaarden. Tijdens de mondelinge behandeling op 5 december 2024 werd duidelijk dat er grote zorgen waren over de vader's vermogen om zich aan de voorwaarden te houden. De moeder was van mening dat de huidige regeling het hoogst haalbare was en dat een uitbreiding te veel onrust zou veroorzaken. Het hof concludeerde dat er geen vertrouwen was dat de vader zich aan een strikte omgangsregeling zou houden en dat de huidige regeling in het belang van het kind moest blijven. Het hof bekrachtigde de beschikking van de kinderrechter en wees het verzoek van de moeder om de vader in de proceskosten te veroordelen af, omdat het hof geen aanleiding zag voor een veroordeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.335.992
(zaaknummer rechtbank 421172 en 421467)
beschikking van 24 december 2024
inzake
[verzoeker] ,
woonplaats [woonplaats1] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. N. Rastegar,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Gelderland
gevestigd in Arnhem,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI,
en
[verweerster],
woonplaats geheim,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.M.P. Gerrits.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van het geding tot 25 juni 2024 verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van die datum.
1.2
In de tussenbeschikking van 25 juni 2024 heeft het hof de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) verzocht om onderzoek te doen naar de vraag welke omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] het meest in het belang van [de minderjarige] is.
1.3
Het verdere verloop blijkt uit:
- een rapport van de raad van 26 september 2024;
- een journaalbericht namens de vader van 19 november 2024, met wijziging van het verzoek;
- een brief van de GI van 26 november 2024;
- een journaalbericht namens de moeder van 2 december 2024 met een bijlage.
1.4
Op 5 december 2024 is de mondelinge behandeling voortgezet. Aanwezig waren:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat,
- twee zittingsvertegenwoordigers van de GI,
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
- een zittingsvertegenwoordiger van de raad.

2.De motivering van de beslissing

2.1
In deze procedure ligt ter beoordeling voor het verzoek van de vader de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, van 26 september 2023 te vernietigen en opnieuw beschikkende te bepalen (na wijziging) dat de vader twee keer per maand tweeëneenhalf uur omgang met [de minderjarige] heeft. Bij genoemde beschikking heeft de rechtbank als omgangsregeling vastgesteld dat [de minderjarige] begeleid omgang heeft één keer per maand voor de duur van twee uren. In het incidenteel hoger beroep verzoekt de moeder deze beschikking met betrekking tot de proceskosten te vernietigen en de vader alsnog te veroordelen in de kosten van de procedure in eerste aanleg en in hoger beroep.
2.2
Het hof blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in de tussenbeschikking van 25 juni 2024, voor zover hierna niet anders wordt overwogen of beslist.
Het principaal hoger beroep
2.3
De raad heeft in zijn rapport van 26 september 2024 geadviseerd om een voorlopige omgangsregeling tussen [de minderjarige] en de vader vast te stellen, waarbij [de minderjarige] en de vader twee keer per maand begeleide omgang voor de duur van tweeënhalf uur hebben. Voor [de minderjarige] is het belangrijk dat de omgang onder begeleiding van [naam1] doorgaat. [de minderjarige] vindt de begeleiding prettig. De raad is van mening dat een uitbreiding van de omgangsregeling mogelijk moet zijn, mits dit strak wordt neergezet en er duidelijke voorwaarden en afspraken zijn. Daarnaast dienen de ouders hulpverlening te aanvaarden en de vader moet laten zien dat hij zich aan de voorwaarden en afspraken kan houden. Het is te vroeg om een definitieve omgangsregeling te adviseren. Over negen maanden wil de raad aanvullend rapporteren over het verloop van de begeleide omgang, om vervolgens een advies te geven over een definitieve omgangsregeling. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de raad aangevuld dat de raad ziet dat er grote zorgen zijn om [de minderjarige] . Om die reden moeten er grenzen en voorwaarden aan de omgang gesteld worden. Duidelijk is dat er weerstand bij de moeder bestaat en dat de vader de zorgen juist klein maakt. Het is ook duidelijk dat er problemen zijn bij de vader, bij de moeder en in de samenwerking met de GI. Het lijkt erop dat iedereen vanuit zichzelf redeneert waar [de minderjarige] dan tussen zit. Het is een hellend vlak of de omgang moet worden uitgebreid, maar het zou geprobeerd kunnen worden, aldus nog steeds de raad.
Nadere standpunten
2.4
De vader is het eens met het advies van de raad. Een uitbreiding van de omgangsregeling is in het belang van [de minderjarige] . [de minderjarige] ervaart volgens de vader geen spanning rond de omgangsmomenten. Hij is juist blij om zijn vader te zien. De school zegt ook dat [de minderjarige] alleen positieve spanning ervaart. De begeleiding vindt de vader echter niet nodig en een termijn van negen maanden om te bekijken of de omgang goed gaat is voor hem te lang.
2.5
De GI meldt in haar brief van 26 november 2024 dat de omgangsmomenten op zichzelf goed verlopen. De onrust wordt veroorzaakt door de afstemming van zaken rondom de omgang. De vader wijkt af van de afspraken die over de omgang zijn gemaakt. Dit betreft onder andere het geven van cadeautjes aan [de minderjarige] en het doen van toezeggingen aan [de minderjarige] , zonder dat er overleg met de GI heeft plaatsgevonden. Ook is er voortdurend onduidelijkheid over het contact van [de minderjarige] met zijn zusje [naam2] . De vader blijft de GI verantwoordelijk houden voor het tot stand komen van die contacten, ondanks dat de GI al diverse keren heeft gemeld dat vader daarover zelf afspraken kan maken. [naam1] heeft gemeld dat zij de begeleiding van een eventuele uitbreiding van de omgangsregeling niet kunnen faciliteren in verband met bezettingsproblemen. De GI vraagt zich af of het door de raad geadviseerde strakke kader voor de omgang succesvol zal zijn, omdat het de vraag is of de vader zich daaraan kan houden. De GI ziet geen mogelijkheid om in die situatie van aanhouding en herbeoordeling van de zaak op een termijn van ca. negen maanden de huidige jeugdbeschermer te handhaven.
2.6
De moeder is het niet eens met het advies van de raad. De huidige omgangsregeling van twee uur begeleide omgang per maand is volgens haar het hoogst haalbare. Het verhogen van de omgangsfrequentie, zoals door de raad is geadviseerd, zal teveel onrust met zich brengen. De vader stelt zich niet leerbaar op. Wanneer hij een uitbreiding van de omgangsregeling wenst, zal hij eerst zijn gedrag moeten aanpassen.
Oordeel van het hof
2.7
Het hof is van oordeel dat de beslissing van de kinderrechter in stand moet blijven. Het hof ziet namelijk in de houding van de vader geen mogelijkheden om de omgangsregeling (voorlopig) uit te breiden. Op grond van het volgende is het hof tot deze beslissing gekomen.
2.8
[de minderjarige] heeft tegenover de raadsonderzoeker verteld dat het een idee zou zijn om de contacten te verhogen naar twee keer per maand 2,5 uur, zodat hij zijn vader wat meer ziet. Uiteindelijk zou hij ook wel meer willen. Het moet wel rustig opgebouwd worden naar langer en vaker. Over een jaar bijvoorbeeld zou [de minderjarige] wel naar 3 uur per keer willen. [de minderjarige] heeft daarbij gezegd dat hij het fijn vindt dat de omgangsbegeleider bij de omgang aanwezig is en hij wil dat dit zo blijft. De vader heeft tijdens het raadsonderzoek maar ook tegenover het hof verteld dat hij geen omgangsbegeleiding wil. Hij heeft aan de raadsonderzoeker laten weten dat hij het contact met [de minderjarige] zal verbreken wanneer er geen forse uitbreiding van de omgangsregeling komt. Volgens de vader hoeft het van hem niet meer als de omgang minimaal is. Hij is van mening dat hij niets verkeerd heeft gedaan en rechtvaardigt zijn gedrag. De communicatie tussen de vader en de GI verloopt erg moeizaam en zorgt voor veel onrust rond de omgangsmomenten. De moeder wordt getriggerd door de houding van de vader en kan de uitlatingen van de vader moeilijk relativeren. Het hof vindt het positief dat de momenten die [de minderjarige] met de vader heeft goed verlopen. Het hof ziet echter in alle omstandigheden van het geval geen mogelijkheden om (tijdelijk) de omgang uit te breiden binnen een strak kader en over negen maanden te evalueren, zoals door de raad is geadviseerd. De huidige omgangsmomenten zijn op dit moment ook strak gekaderd en gebleken is dat de vader daarin zijn eigen koers vaart. Hij gaat met iedereen over van alles in discussie en verliest hierbij de belangen van [de minderjarige] uit het oog. Ook tijdens de mondelinge behandeling bij het hof is die houding van de vader duidelijk naar voren gekomen. De vader laat zich door niemand inkaderen, ook niet door het hof. De vader wilde de regie van de zitting overnemen en liet zich daarin niet/nauwelijks sturen. Het lukt de vader niet om naar zijn eigen handelen te kijken en hij kan zich niet neerleggen bij zaken die anders gaan dan hij wenst/bedenkt. Zo heeft hij tijdens de mondelinge behandeling onder andere verklaard dat eerdere rechters de zaak niet adequaat hebben opgepakt, dat hij nu twee en een half jaar rondjes heeft moeten lopen door parkjes, dat de omgang veel sneller opgeschaald kan worden, dat hij met [de minderjarige] op vakantie wil gaan en dat er een nieuwe GI moet komen, omdat hij met deze gezinsvoogd geen stap verder komt. Daarnaast heeft het hof uit eigen waarneming de dreigende situatie vanuit de vader richting de andere belanghebbenden bij het verlaten van de zittingszaal gezien. Het hof heeft van de dienstdoende bode begrepen dat de vertegenwoordigers van de GI het gerechtsgebouw onder begeleiding van de parketpolitie hebben verlaten.
Aan de andere kant lukt het de moeder niet om [de minderjarige] emotionele en mondelinge toestemming te geven om de vader meer te gaan zien en dit lijkt grotendeels veroorzaakt te worden doordat zij nog veel wordt getriggerd door de geschetste houding van vader en door haar angst dat het meer spanning gaat geven bij haar en bij [de minderjarige] als [de minderjarige] de vader vaker gaat zien.
Het hof heeft er geen enkel vertrouwen in dat de vader zich aan een strak kader als door de raad bedoeld zal houden. Dat klemt te meer nu er in het belang van [de minderjarige] nog steeds begeleiding tijdens de contactmomenten nodig is. Wanneer de omgang wordt uitgebreid zal de vader vaker gekaderd moeten worden, omdat vader gezien zijn houding tot nu toe bij voortduring zal gaan onderhandelen over de afspraken die er zijn. Dit zal meer spanning geven bij de moeder en de kans bestaat dat zij dan niet meer in staat is om dit weg te houden bij [de minderjarige] , waardoor [de minderjarige] er last van krijgt, wat nu (nog) niet het geval is. Het hof hecht er aan op te merken, dit ter voorkoming van verwijten van de vader richting de GI en/of de moeder, dat deze beslissing van het hof enkel en alleen het gevolg is van de houding van de vader rondom de omgang en in het kader van deze procedure en niet (mede) van de houding van de GI en/of de moeder die, naar het hof heeft vastgesteld, bij een andere houding van de vader (wel) bereid zijn mee te werken. Het aanhouden om een uitbreiding te evalueren acht het hof gezien hetgeen hiervoor is overwogen zeker niet in het belang van [de minderjarige] . Het is nu zaak dat er duidelijkheid komt voor iedereen.
Het incidenteel hoger beroep
2.9
De moeder verzoekt om de vader te veroordelen in de proceskosten van de procedure in eerste aanleg en in hoger beroep. Gezien de moeizame geschiedenis, de vele procedures en het feit dat de vader zich niet aan de gestelde voorwaarden heeft gehouden, is de moeder van oordeel dat de vader zowel in eerste aanleg, als in hoger beroep lichtzinnig procedeert. Een veroordeling van de vader in de proceskosten is naar oordeel van de moeder dan ook op zijn plaats.
2.1
De vader verzoekt om het verzoek van de moeder af te wijzen. De vader heeft in eerste aanleg verzocht om uitbreiding van de omgangsregeling. Dit is geen kansloze procedure of een procedure die is bedoeld om de wederpartij dwars te zitten. Die procedure is zelfs gedeeltelijk geslaagd, omdat de omgangsregeling met een half uur is uitgebreid.
2.11
Voor wat betreft de kosten in hoger beroep overweegt het hof als volgt. De vader heeft de kinderrechter verzocht om een uitbreiding van de omgangsregeling. Vervolgens is vader tegen die bestreden beschikking in beroep gekomen. Het hof is van oordeel dat ook in beroep niet nodeloos is geprocedeerd. De vader heeft het recht om de beslissing van de kinderrechter te laten toetsen door het hof. Niet voor niets heeft het hof ook een raadsonderzoek gelast. Het hof ziet in dit alles geen aanleiding om de vader te veroordelen in de proceskosten. Het hof zal daarom het verzoek van de moeder afwijzen.

3.De beslissing

Het hof, beschikkende het principaal en het incidenteel hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, van 26 september 2023;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. S. Kuijpers, P.B. Kamminga en I.G.M.T. Weijers- van der Marck, bijgestaan door mr. T.F. de Ruiter als griffier, en is op 24 december 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.