In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland van 20 augustus 2024 bestreden, waarin een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] was verleend aan de gecertificeerde instelling, de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (hierna: GI). De moeder heeft verzocht om deze beschikking te vernietigen en het verzoek van de GI af te wijzen.
Het hof heeft in zijn overwegingen rekening gehouden met de positieve ontwikkelingen in de opvoedsituatie van de moeder, maar oordeelt dat deze ontwikkelingen nog te pril zijn om een thuisplaatsing van [de minderjarige] te rechtvaardigen. De minderjarige is al eerder uit huis geplaatst en heeft veel hulpverlening nodig, waarvoor rust in zijn thuissituatie essentieel is. Het hof heeft vastgesteld dat de thuissituatie van de moeder op dit moment niet de benodigde stabiliteit biedt voor de minderjarige, die bijzonder kwetsbaar is en traumatische ervaringen heeft meegemaakt.
De beslissing van het hof is om de bestreden beschikking te bekrachtigen, waarbij de proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd. Dit betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het hof benadrukt dat het perspectief van [de minderjarige] nog niet is vastgesteld, wat betekent dat een toekomstige thuisplaatsing niet is uitgesloten.