ECLI:NL:GHARL:2024:7934

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 december 2024
Publicatiedatum
24 december 2024
Zaaknummer
200.346.962
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige met kwetsbare achtergrond

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland van 20 augustus 2024 bestreden, waarin een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] was verleend aan de gecertificeerde instelling, de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (hierna: GI). De moeder heeft verzocht om deze beschikking te vernietigen en het verzoek van de GI af te wijzen.

Het hof heeft in zijn overwegingen rekening gehouden met de positieve ontwikkelingen in de opvoedsituatie van de moeder, maar oordeelt dat deze ontwikkelingen nog te pril zijn om een thuisplaatsing van [de minderjarige] te rechtvaardigen. De minderjarige is al eerder uit huis geplaatst en heeft veel hulpverlening nodig, waarvoor rust in zijn thuissituatie essentieel is. Het hof heeft vastgesteld dat de thuissituatie van de moeder op dit moment niet de benodigde stabiliteit biedt voor de minderjarige, die bijzonder kwetsbaar is en traumatische ervaringen heeft meegemaakt.

De beslissing van het hof is om de bestreden beschikking te bekrachtigen, waarbij de proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd. Dit betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het hof benadrukt dat het perspectief van [de minderjarige] nog niet is vastgesteld, wat betekent dat een toekomstige thuisplaatsing niet is uitgesloten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.346.962
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 573980)
beschikking van 24 december 2024
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. B.H. van der Zwan,
en
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als belanghebbende is ook aangemerkt:
[de vader],
wonende te [woonplaats2] ,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. A.L. Witteveen.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 27 mei 2024 en 20 augustus 2024, uitgesproken onder (onder meer) voormeld zaaknummer. De beschikking van 20 augustus 2024 wordt hierna ook de bestreden beschikking genoemd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 9 oktober 2024;
  • het verweerschrift van de GI met producties;
  • een journaalbericht namens de moeder van 22 november 2024 met een productie.
2.2
De hierna te noemen minderjarige [de minderjarige] is in de gelegenheid gesteld om zijn mening over het verzoek kenbaar te maken, maar heeft daarvan geen gebruik gemaakt.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 26 november 2024 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
  • drie vertegenwoordigers van de GI,
  • de advocaat van de vader.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2016. De ouders zijn samen belast met het gezag over [de minderjarige] .
3.2
Bij beschikking van 5 april 2017 heeft de kinderrechter [de minderjarige] onder toezicht gesteld van Samen Veilig Midden-Nederland. De ondertoezichtstelling is nadien steeds verlengd, voor het laatst tot 9 maart 2025.
3.3
Bij beschikking van 24 mei 2022 heeft de kinderrechter Samen Veilig Midden-Nederland vervangen door de GI.
3.4
Bij beschikking van 4 maart 2024 heeft de kinderrechter aan de GI een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een deeltijdpleeggezin verleend voor één of meerdere weekenden per maand, met ingang van 4 maart 2024 tot 4 september 2024.
3.5
Bij beschikking van 27 mei 2024 heeft de kinderrechter het verzoek van de GI tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg of een gezinsgerichte voorziening aangehouden, in afwachting van nadere informatie van partijen.
3.6
[de minderjarige] heeft al op veel plekken gewoond. Hij is al eens uit huis geplaatst en is in september 2022 weer thuis geplaatst. Sinds 12 juli 2024 verblijft [de minderjarige] bij zijn opa en oma (van moederszijde), samen met zijn broer [de broer] . Daarvoor verbleef hij doordeweeks bij de moeder en in de weekenden bij zijn juf.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kinderrechter aan de GI een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een netwerkpleeggezin verleend met ingang van 20 augustus 2024 voor de duur van de ondertoezichtstelling, dus tot 9 maart 2025.
4.2
De moeder is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De moeder verzoekt het hof om die beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking, het verzoek van de GI tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing alsnog af te wijzen, kosten rechtens.
4.3
De GI voert verweer. De GI vraagt het hof om de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek in hoger beroep dan wel dit verzoek af te wijzen, en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
In artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek staat dat de kinderrechter de gecertificeerde instelling kan machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.2
Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen. Het hof legt deze beslissing hierna uit.
5.3
Het hof heeft oog voor de positieve ontwikkelingen in de opvoedsituatie bij de moeder thuis. Het is lange tijd onrustig geweest bij de moeder thuis en zij was overbelast. Er zijn diverse meldingen geweest van huiselijk geweld en de moeder maakte - zo heeft zij op de zitting ook verteld - ‘verkeerde’ relatiekeuzes. Inmiddels zet de moeder stappen om deze problemen onder controle te krijgen. De moeder werkt hard aan zichzelf, zij heeft haar relatie(s) beëindigd en staat open voor hulpverlening. Deze positieve ontwikkelingen zullen echter nog veel van de moeder vergen, want zij zal langdurige en hardnekkige patronen moeten doorbreken. Het hof prijst de moeder voor haar inzet, maar vindt de positieve ontwikkelingen op dit moment nog te pril om de mogelijkheden van thuisplaatsing van [de minderjarige] te onderzoeken. Hierbij neemt het hof ook in aanmerking dat [de minderjarige] na een eerdere uithuisplaatsing al eens thuis is geplaatst, maar nadat de situatie bij de moeder niet stabiel genoeg was, opnieuw uit huis is geplaatst. Herhaling daarvan moet in het belang van [de minderjarige] voorkomen worden.
5.4
[de minderjarige] is een bijzonder kwetsbare jongen die al veel heeft meegemaakt en op veel verschillende plaatsen heeft gewoond. [de minderjarige] heeft naast de huidige hulpverlening en begeleiding bij de pleegouders, traumabehandeling nodig om gebeurtenissen uit het verleden te verwerken. Verder heeft de jeugdbeschermer tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat [de minderjarige] een terugval heeft in de regulatie van zijn emoties en dat daar grote zorgen over zijn. De verwachting is dat [de minderjarige] hulp nodig heeft om te leren zijn emoties te reguleren. Voor al deze hulpverlening heeft [de minderjarige] rust en sensitieve opvoeders nodig. Gelet op de problematiek waar de moeder nu hard aan werkt, ziet het hof daarvoor geen mogelijkheden in haar thuissituatie.
5.5
Onder deze omstandigheden, waarbij zowel de moeder als [de minderjarige] nog heel hard aan zichzelf zullen (moeten) werken, oordeelt het hof het op dit moment niet in het belang van [de minderjarige] dat hij thuis wordt geplaatst. Het hof benadrukt in dit kader wel dat het perspectief van [de minderjarige] nog niet is vastgesteld. Daarmee is dus niet uitgesloten dat [de minderjarige] (op termijn) weer thuis wordt geplaatst.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.
6.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren. Dat betekent dat ieder de eigen proceskosten betaalt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 20 augustus 2024;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes, E. de Boer en K.A.M. van Os-ten Have, bijgestaan door mr. M. van Esveld als griffier, en is op 24 december 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.