ECLI:NL:GHARL:2024:7932

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 december 2024
Publicatiedatum
24 december 2024
Zaaknummer
21-002846-24
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor poging tot doodslag met een kapot glazen flesje

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een veroordeling van de rechtbank Overijssel. De verdachte was eerder veroordeeld tot 42 maanden gevangenisstraf voor poging tot doodslag op 1 juli 2024. Het hof heeft de zaak behandeld naar aanleiding van het hoger beroep dat door de verdachte was ingesteld. Tijdens de zitting op 13 december 2024 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, evenals de verdediging van de verdachte, vertegenwoordigd door mr. D.A.W. Dekker. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer, [benadeelde], door hem met een kapot glazen flesje te steken en te slaan. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 24 maart 2024 in [pleegplaats] een gewelddadige confrontatie had met [benadeelde], waarbij hij een flesje kapot sloeg en de flessenhals als wapen gebruikte. Het hof oordeelde dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van [benadeelde], gezien de aard van de handeling en de omstandigheden waaronder deze plaatsvond. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek van voorarrest. De benadeelde partij, [benadeelde], had in eerste aanleg een schadevergoeding gevorderd, maar het hof verklaarde deze niet-ontvankelijk in de vordering, omdat [benadeelde] geen schadevergoeding meer wenste te ontvangen in het kader van een vaststellingsovereenkomst. Het hof heeft de zaak beoordeeld op basis van de artikelen 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002846-24
Uitspraak d.d.: 24 december 2024
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo , van 1 juli 2024 met parketnummer
08-100643-24 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] ( [land] ) op [geboortedag] 2000,
thans verblijvende in [verblijfplaats] te [locatie 1] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 13 december 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. D.A.W. Dekker, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft de verdachte voor het primair tenlastegelegde (poging tot doodslag) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden met aftrek van het voorarrest. Verder is de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] gedeeltelijk toegewezen.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere beslissing ten aanzien van de bewezenverklaring, de strafoplegging en de vordering van de benadeelde partij komt en zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 24 maart 2024 te [pleegplaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde] opzettelijk van het leven te beroven,
- voornoemde [benadeelde] meerdere malen, althans eenmaal, in/op/tegen het gezicht en/of het hoofd, althans het (boven)lichaam, heeft geslagen en/of gestompt (waardoor voornoemde [benadeelde] op de grond viel) en/of
- ( vervolgens) voornoemde [benadeelde] (met kracht) meerdere malen, althans eenmaal, met een (kapot) glazen (bier)flesje, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in/op/tegen het gezicht en/of het hoofd, althans het (boven)lichaam, heeft gestoken en/of gesneden en/of geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 24 maart 2024 te [pleegplaats] aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten drie, althans een of meerdere, snijverwondingen in/aan het gezicht en/of het hoofd, althans het (boven)lichaam, heeft toegebracht door [benadeelde]
- meerdere malen, althans eenmaal, in/op/tegen het gezicht en/of het hoofd, althans het (boven)lichaam, te slaan en/of te stompen (waardoor voornoemde [benadeelde] op de grond viel) en/of
- ( vervolgens) (met kracht) meerdere malen, althans een maal, met een (kapot) glazen (bier)flesje, althans een scherp en/of puntig voorwerp, een of meerdere malen in/op/tegen het gezicht en/of het hoofd, althans het (boven)lichaam, te steken en/of te snijden en/of te slaan;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 24 maart 2024 te [pleegplaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- voornoemde [benadeelde] meerdere malen, althans eenmaal, in/op/tegen het gezicht en/of het hoofd, althans het (boven)lichaam, heeft geslagen en/of gestompt (waardoor voornoemde [benadeelde] op de grond viel) en/of
- ( vervolgens) voornoemde [benadeelde] (met kracht) meerdere malen, althans eenmaal, met een (kapot) glazen (bier)flesje, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in/op/tegen het gezicht en/of het hoofd, althans het (boven)lichaam, heeft gestoken en/of gesneden en/of geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd van tot een bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde feit, zoals weergegeven in onderdeel 3.4 van het vonnis. De verdachte dient te worden vrijgesproken van de tenlastegelegde feitelijk omschreven handelingen zoals opgenomen achter het eerste gedachtestreepje.
De verdachte was boos en onder invloed ten tijde van het strafbare feit. Ter terechtzitting bij het hof heeft de verdachte verklaard dat hij gericht heeft gestoken met de flessenhals in de wang. Een flesje met scherpe randen is geen precisiewapen, aldus de advocaat-generaal. De verdachte heeft door met het flesje tegen de slaap te slaan, dan wel door met de kapotte flessenhals in de buurt van de hals te steken, voorwaardelijk opzet gehad op het doden van [benadeelde] . Het feit is daarmee te kwalificeren als poging tot doodslag.
Standpunt van de verdediging
Dat de verdachte een slaande beweging met een kapot flesje heeft gemaakt en daarbij [benadeelde] heeft geraakt wordt erkend, maar dat levert primair geen poging tot doodslag en subsidiair geen zware mishandeling op. Hiervoor geldt de volgende toelichting.
Er is geen sprake van een aanmerkelijke kans op het intreden van de dood van aangever, laat staan dat de verdachte die kans bewust heeft aanvaard. Niet elke steekverwonding in het gezicht levert een aanmerkelijke kans op overlijden op. Het is daarbij van belang dat aangever niet is geraakt in de buurt van de hals en de verdachte met weinig kracht met het bierflesje heeft geslagen. Mocht het hof wel uitgaan van een aanmerkelijke kans op het intreden van de dood, dan stelt de verdediging zich op het standpunt dat de verdachte die kans niet bewust heeft aanvaard. Hij heeft aangever bewust niet in de hals geraakt. Daarnaast was sprake van één beweging van de verdachte waarbij [benadeelde] is geraakt.
Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel. De verdediging is niet blind voor de littekens in het gezicht en op het hoofd van aangever, maar constateert ook dat er een relatief lichte ingreep nodig is geweest voor het herstel en wijst op de duur van het herstel van de verwondingen.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het door de verdediging gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van de tenlastegelegde doodslag, wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Ter nadere onderbouwing van de bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde overweegt het hof het volgende.
Op 24 maart 2024 rond half zeven ’s ochtends krijgt de politie een melding van een steekpartij in het centrum van [pleegplaats] . Bij de [locatie 2] treft de politie een hevig bloedende man, aangever [benadeelde] , samen met twee mannen aan. [benadeelde] is volgens de verbalisanten slecht aanspreekbaar en lijkt telkens het bewustzijn te verliezen. In de buurt van het slachtoffer wordt een afgebroken flessenhals aangetroffen met daarop een rode substantie.
Op later door de politie opgevraagde en bekeken camerabeelden is te zien dat de verdachte een bierflesje heeft gepakt uit een tas in een fietsmand. Hij slaat dit flesje vervolgens kapot op straat en neemt de kapotte flessenhals mee in zijn hand. Diezelfde dag wordt de verdachte aangehouden en verhoord. Hij verklaart dat hij ruzie had met [benadeelde] en uit boosheid [benadeelde] met de flessenhals heeft geslagen.
De verdachte heeft verklaard dat hij nooit de bedoeling heeft gehad om [benadeelde] zeer ernstig te verwonden. Het hof gaat hier in die zin in mee dat het willens en wetens plegen het primair tenlastegelegde niet is bewezen.
Het hof zal vervolgens de vraag moeten beantwoorden of de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de primair tenlastegelegde poging tot doodslag.
Voorop staat dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier dodelijk letsel – aanwezig is als de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden.
Voor de vraag of sprake is van bewuste aanvaarding van zo'n kans heeft te gelden dat uit de enkele omstandigheid dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, niet zonder meer kan volgen dat hij de aanmerkelijke kans op het gevolg bewust heeft aanvaard, omdat ook sprake kan zijn van bewuste schuld. Bepaalde gedragingen kunnen echter naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg bewust heeft aanvaard.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte met een zwaaiende beweging met de puntige zijde van de kapot geslagen flessenhals heeft uitgehaald naar/in het gelaat van [benadeelde] tijdens een gevecht. In het rapport van forensisch arts Dankerlui staat dat het letsel op de linkerwang van aangever door het scherpe of puntige geweld minstens is doorgedrongen tot de slagaderlijke voorziening. Verder is door Dankerlui gerapporteerd dat dit scherpe en/of puntige geweld dieper kan doordringen en ook andere nabijgelegen vitale structuren in het hoofd-halsgebied kan raken, zoals de halsslagader. Het doorklieven van de halsslagader kan resulteren in massaal bloedverlies en kan binnen één tot enkele minuten tot een shocktoestand leiden, een ernstige en levensbedreigende situatie, waarbij onmiddellijk chirurgisch ingrijpen noodzakelijk is om het bloeden te stoppen en de slagader te herstellen.
In casu is weliswaar de halsslagader niet geraakt, maar de kans op het toebrengen van dodelijk letsel, te weten een beschadiging van die halsslagader, is door de handeling van de verdachte aanmerkelijk te noemen. De aard van de gedraging is naar uiterlijke kenmerken zodanig dat de aanvaarding van dat gevolg daarin ligt besloten. Het hof betrekt daarbij de volgende omstandigheden.
Op het moment van het slaan van aangever door de verdachte waren de verdachte en [benadeelde] dronken. Het is een feit van algemene bekendheid dat alcohol een negatieve uitwerking heeft op de motoriek en het reactievermogen. Daarnaast heeft de verdachte verklaard dat hij uit behoorlijke boosheid heeft gehandeld. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de verwondingen zijn toegebracht tijdens een fysiek conflict en dat op dat moment zowel verdachte als aangever in beweging waren. Bovendien bevatte de kapotte flessenhals meerdere scherpe punten. Het door de verdachte gebruikte voorwerp als wapen is daardoor niet te vergelijken met een mes waarmee je gericht zou kunnen steken, zoals de verdachte ter terechtzitting bij het hof verklaarde. Laat staan dat het mogelijk was om onder de gegeven omstandigheden gericht te slaan op de wang van aangever. Dat de beweging van de verdachte met kracht heeft plaatsgevonden volgt uit de letselrapportage van de forensisch arts Broertjes, het rapport van Dankerlui en de waarnemingen op de camerabeelden. Net als de raadsman gaat het hof uit van een zwaaiende beweging. Die beweging wordt namelijk waargenomen op de camerabeelden. Deze zwaaiende beweging heeft uiteindelijk snijwonden tot gevolgen gehad, zo volgt uit de rapportage van forensisch arts Broertjes. In het rapport van Dankerlui staat dat de huid van het gezicht van aangever tot aan de slagaderlijke vertakkingen is doorkliefd. Juist omdat in dit geval sprake is van een zwaaiende beweging in plaats van een stekende beweging met voornoemd letsel tot gevolg, acht het hof bewezen dat de beweging met kracht heeft plaatsgevonden. Dit past in de verklaring van de verdachte die zegt uit behoorlijke boosheid te hebben gehandeld.
Door het slaan met de flessenhals in (de richting van) het gelaat van [benadeelde] , het ongecontroleerde karakter van die beweging, de kracht waarmee het gepaard ging en de plaats waar de puntige flessenhals het lichaam van [benadeelde] had kunnen raken, maken dat het handelen van de verdachte naar de uiterlijke verschoningsvorm zozeer gericht is op de dood, dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg bewust heeft aanvaard. Van contra-indicaties waaruit een ander oordeel zou moeten volgen, is het hof niet gebleken. Het hof kwalificeert dit handelen dan ook als een poging tot doodslag, zoals primair ten laste is gelegd.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat om te kunnen bewijzen dat de verdachte, voorafgaand aan het bovenstaande, [benadeelde] heeft geslagen waardoor hij op de grond viel. Van dat deel van de tenlastelegging zal de verdachte daarom worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair
hij op
of omstreeks24 maart 2024 te [pleegplaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde] opzettelijk van het leven te beroven,
- voornoemde [benadeelde] meerdere malen, althans eenmaal, in/op/tegen het gezicht en/of het hoofd, althans het (boven)lichaam, heeft geslagen en/of gestompt (waardoor voornoemde [benadeelde] op de grond viel) en/of
- (vervolgens) voornoemde[benadeelde]
(met kracht
) meerdere malen, althans eenmaal,met een
(kapot
)glazen (bier)flesje
, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in/op/tegen het gezicht en/of het hoofd
, althans het (boven)lichaam,heeft
gestoken en/of gesneden en/ofgeslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het primair bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden met aftrek van het voorarrest.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van het voorarrest.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat door het verleden van de verdachte in [land] , zijn ervaringen daar en de reis naar Nederland, zijn detentie hem extra zwaar valt. De verdachte komt niet in aanmerking voor detentiefasering of strafonderbreking. De raadsman heeft verzocht de verdachte, in het geval het hof komt tot een bewezenverklaring, te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden. De verdediging ziet ruimte voor dit strafvoorstel vanwege de uitkomsten van het mediationtraject en wijst op uitspraken van andere gerechten in vergelijkbare zaken.
Oordeel van het hof
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstige vorm van geweld, waarbij het slachtoffer in het gezicht is verwond met een flessenhals van kapot geslagen bierfles. Door toedoen van de verdachte is het gezicht van [benadeelde] onherstelbaar verminkt door grote ontsierende littekens. De verdachte heeft het bierflesje gepakt, dit leeg gegooid en vervolgens kapot geslagen om daarna als wapen te gebruiken. Dit rekent het hof de verdachte aan. [benadeelde] zal door de zichtbare littekens in zijn gezicht zijn leven lang worden herinnerd aan deze traumatische gebeurtenis. Behalve het gegeven dat een dergelijk feit ernstige en traumatische gevolgen voor een slachtoffer veroorzaakt, wordt dit soort gewelddadige incidenten tevens binnen de samenleving als bijzonder schokkend ervaren en wakkeren zij een gevoel van onveiligheid aan.
Doodslag – ook een poging daartoe – wordt in het algemeen als één van de meest ernstige delicten van het Wetboek van Strafrecht beschouwd. Het hof is van oordeel dat het door de verdachte gepleegde feit een zeer ernstig feit is, waarvoor geen andere straf dan een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf moet worden opgelegd. Gelet op de straffen die worden opgelegd in soortgelijke zaken acht het hof in dit geval en onder deze omstandigheden in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden passend.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op het strafblad van de verdachte van 6 november 2024, waaruit blijkt dat hij niet eerder met justitie in aanraking is gekomen.
Verder heeft het hof kennis genomen van een geslaagde bemiddeling waarbij op 9 december 2024 na gesprekken een vaststellingsovereenkomst is opgesteld tussen de verdachte en [benadeelde] voorafgaand aan de behandeling door het hof van deze strafzaak. Tijdens die bemiddelingsgesprekken zijn over en weer vragen beantwoord over het tenlastegelegde feit en hebben de verdachte en de aangever informatie uitgewisseld over de gevolgen daarvan. De verdachte heeft in de gesprekken gezegd verantwoordelijkheid te willen nemen voor zijn daad. Hij heeft zijn excuses aangeboden aan [benadeelde] en [benadeelde] heeft deze excuses aanvaard. Het hof heeft het verloop van de bemiddeling en de inhoud van de vaststellingsovereenkomst op de voet van artikel 51h lid 2 van het Wetboek van Strafvordering in strafmatigende zin meegewogen in de strafoplegging.
Alles overwegende acht het hof een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 873,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 385,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering. In de vaststellingsovereenkomst is opgenomen dat [benadeelde] geen schadevergoeding meer wil ontvangen en hij heeft onder de overeenkomst zijn handtekening gezet.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de vordering van de benadeelde partij niet meer aan de orde is gelet op hetgeen door [benadeelde] in de vaststellingsovereenkomst naar voren is gebracht. Mocht deze vordering naar het oordeel van het hof wel aan de orde zijn, dan verzoekt de raadsman de vordering af te wijzen, althans niet-ontvankelijk te verklaren.
Oordeel van het hof
In de vaststellingsovereenkomst is met betrekking tot de afspraken over de schade het volgende opgenomen: “
[benadeelde] zegt dat hij geen schadevergoeding vraagt aan [verdachte] […]”.
In het licht van deze opmerking is het hof van oordeel dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering wegens gebrek aan belang.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (dertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door
mr. T.H. Bosma, voorzitter,
mr. A.J. Smit en mr. J. Steenbrink, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. T. Lammerdink, griffier,
en op 24 december 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 24 december 2024.
Tegenwoordig:
mr. S. Taalman, voorzitter,
mr. S. Dijkman, advocaat-generaal,
mr. M.A.J.H. Muurmans, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.