ECLI:NL:GHARL:2024:7886

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 december 2024
Publicatiedatum
23 december 2024
Zaaknummer
200.346.031/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de gesloten plaatsing van een minderjarige vanwege ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de gesloten plaatsing van een 16-jarige minderjarige, hierna te noemen [verzoekster]. De minderjarige was eerder onder toezicht gesteld en had te maken met ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen, waaronder huiselijk geweld en herhaaldelijk weglopen van behandelgroepen. De kinderrechter had op 28 augustus 2024 een machtiging verleend voor gesloten jeugdhulp, die door de GI was aangevraagd. De ouders van [verzoekster] waren betrokken bij de procedure, waarbij de vader tegen de gesloten plaatsing was en de moeder deze noodzakelijk achtte. Het hof heeft vastgesteld dat de gesloten plaatsing van [verzoekster] noodzakelijk was om haar veiligheid te waarborgen en om te voorkomen dat zij zich aan de zorg zou onttrekken. Het hof heeft de eerdere beschikking van de kinderrechter bekrachtigd, waarbij is geoordeeld dat de hulpverlening in open setting niet toereikend was gebleken en dat er ernstige zorgen waren over de situatie van [verzoekster]. De beslissing van het hof is genomen in het belang van de ontwikkeling en veiligheid van de minderjarige, waarbij de noodzaak van een gesloten plaatsing werd onderbouwd door de feiten en omstandigheden in de zaak.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.346.031/01
(zaaknummers rechtbank Midden-Nederland 578799 en 579923)
beschikking van 17 december 2024
in de zaak van
[verzoekster]( [verzoekster] ),
die woont in [woonplaats1] en momenteel verblijft in [plaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
advocaat: mr. J.M.M. Pater te Emmeloord,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Samen Veilig Midden-Nederland(de GI),
kantoorhoudende te Almere,
verweerster in hoger beroep.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:

1.[de vader] (de vader),

die woont in [woonplaats2] ,
2. [de moeder](de moeder),
die woont in [woonplaats2] .
In zijn toetsende en/of adviserende taak is gekend:
de raad voor de kinderbescherming(de raad),
regio Midden Nederland, locatie Utrecht.

1.De procedure in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 28 augustus 2024 (hersteld op 30 september 2024), uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.De procedure in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 17 september 2024;
- een beschikking van 20 september 2024, waarbij het hof de raad voor rechtsbijstand een last tot toevoeging van een advocaat aan [verzoekster] heeft gegeven;
- het verweerschrift met bijlage(n) van de GI;
- een brief van de raad van 1 oktober 2024 met de mededeling dat de raad niet ter zitting zal verschijnen;
- een journaalbericht namens [verzoekster] van 2 oktober 2024 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens [verzoekster] van 4 oktober 2024 met bijlage(n).
2.2.
De mondelinge behandeling heeft op 28 november 2024 plaatsgevonden. [verzoekster] is verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens de GI is een zittingsvertegenwoordiger verschenen. Ook zijn de vader en de moeder verschenen.

3.De feiten

3.1.
Uit het [in] 2024 door echtscheiding ontbonden huwelijk van de vader en de moeder zijn geboren:
- [in] 2004 [de jong-meerderjarige] ;
- [in] 2008 [verzoekster] , en
- [in] 2012 [de minderjarige1] .
De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over – voor zover hier van belang – [verzoekster] .
3.2.
Sinds 7 november 2022 is er sprake van een (voorlopige) ondertoezichtstelling van [verzoekster] . De ondertoezichtstelling loopt nu tot 7 februari 2025.
3.3.
Bij beschikking van 27 juni 2023 heeft de kinderrechter een machtiging verleend om [verzoekster] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot 7 februari 2024. Die machtiging tot uithuisplaatsing is nadien verlengd tot 7 februari 2025.
3.4.
Op 16 augustus 2024 heeft de kinderrechter op verzoek van de GI voor [verzoekster] een spoedmachtiging gesloten jeugdhulp verleend voor de duur van twee weken, met ingang van 16 augustus 2024 tot 30 augustus 2024. Elke nadere beslissing is aangehouden.
3.5.
Bij de (nadien verbeterde) bestreden beschikking heeft de kinderrechter op verzoek van de GI voor [verzoekster] een machtiging gesloten jeugdhulp verleend met ingang van 30 augustus 2024 tot 7 februari 2025.

4.De omvang van het geschil

4.1.
[verzoekster] is in hoger beroep gekomen van de beschikking van 28 augustus 2024. De grief beoogt het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. [verzoekster] verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het verzoek van de GI tot het verlenen van een machtiging gesloten accommodatie jeugdhulp af te wijzen.
4.2.
De GI voert verweer en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.3.
De vader heeft ter zitting zijn standpunt kenbaar gemaakt. Hij is van mening dat een gesloten plaatsing van [verzoekster] niet nodig is.
4.4.
De moeder heeft ook ter zitting haar standpunt kenbaar gemaakt. Zij is van mening dat een gesloten plaatsing van [verzoekster] wel nodig is.

5.De motivering van de beslissing

Wettelijk kader
5.1.
Plaatsing in gesloten jeugdzorg geldt als vrijheidsbeneming in de zin van artikel 5 lid 1 sub d EVRM. Een gesloten plaatsing is van ingrijpende aard en daarom slechts rechtmatig wanneer deze plaatsvindt overeenkomstig de wettelijk voorgeschreven procedure.
5.2.
Ingevolge artikel 6.1.2 lid 1 van de Jeugdwet (Jw) kan de kinderrechter op verzoek een machtiging verlenen om een jeugdige in een gesloten accommodatie te doen opnemen en te doen verblijven. Een machtiging kan ingevolge artikel 6.1.2 lid 2 Jw slechts worden verleend indien naar het oordeel van de kinderrechter jeugdhulp noodzakelijk is in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van de jeugdige naar volwassenheid ernstig belemmeren en de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken.
5.3.
Een machtiging voor een jeugdige die de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, kan ingevolge artikel 6.1.2 lid 3 Jw bovendien slechts worden verleend indien, voor zover hier van toepassing, de jeugdige onder toezicht is gesteld.
5.4.
Ingevolge artikel 6.1.2 lid 6 Jw behoeft het verzoek instemming van een gekwalificeerde gedragswetenschapper die de jeugdige met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht.
Beoordeling
5.5.
[verzoekster] heeft voor alles aangevoerd dat de eerste verklaring van de gedragswetenschapper van 26 juli 2024 is gebaseerd op een door de GI opgebouwd dossier en dat de gedragswetenschapper daardoor al een vooringenomen standpunt had bij het aangaan van het gesprek met [verzoekster] . Het hof volgt [verzoekster] hierin niet. Op 26 juli 2024 was onbekend waar [verzoekster] verbleef en heeft de gedragswetenschapper [verzoekster] dus niet kunnen spreken. Op 26 augustus 2024 heeft de gedragswetenschapper [verzoekster] alsnog gesproken. De gedragswetenschapper heeft vervolgens op grond van de in de instemmingsverklaring genoemde feiten en bevindingen uit het dossier en op grond van zijn gesprek met [verzoekster] geconcludeerd dat een gesloten plaatsing van [verzoekster] noodzakelijk is. Naar het oordeel van het hof blijkt uit de verklaring van de gedragswetenschapper niet dat er sprake is geweest van vooringenomenheid. Vervolgens heeft de kinderrechter op 28 augustus 2024 de bestreden beschikking gegeven. Het hof is dan ook van oordeel dat is voldaan aan het bepaalde in artikel 6.1.2 lid 6 Jw. Dat [verzoekster] op 16 augustus 2024 weer is opgedoken en in het ziekenhuis kwam te liggen tot 19 augustus 2024 en de gedragswetenschapper misschien eerder met [verzoekster] had kunnen spreken, maakt dit oordeel niet anders. De kinderrechter heeft immers op grond van het laatste onderzoek van de gedragswetenschapper de beschikking gegeven.
5.6.
Op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen, is het hof vervolgens van oordeel dat bij [verzoekster] sprake is van ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die haar ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren en die maken dat de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat [verzoekster] zich aan de zorg die zij nodig heeft, zal onttrekken of daaraan door anderen zal worden onttrokken. Naar het oordeel van het hof is dus voldaan aan voornoemde wettelijke vereisten en daarmee aan het bepaalde in artikel 5 EVRM. Het hof overweegt hiertoe als volgt.
5.7.
Er zijn al langere tijd zorgen over (de situatie en veiligheid van) de inmiddels 16-jarige [verzoekster] .
In de thuissituatie bij de ouders was sprake van huiselijk geweld, waar [verzoekster] langdurig getuige van is geweest. De ouders zijn langere tijd verwikkeld geweest in een echtscheidingsprocedure, waarbij de kinderen, onder wie [verzoekster] , regelmatig belast zijn met volwassenzaken. [verzoekster] heeft aan de gedragswetenschapper over haar jeugd verteld dat er 24/7 ruzie thuis was, dat zij veel op haar kamer moest blijven en geen vrienden mocht hebben. Volgens [verzoekster] hebben beide ouders haar zowel verbaal als fysiek mishandeld. De vader en de moeder ontkennen dit.
In oktober 2022 is [verzoekster] geschorst van school in verband met diefstal. Sindsdien is ze nauwelijks meer naar school geweest. Ondanks de inzet van verschillende hulpverleningsinstanties is het niet gelukt om te bereiken dat [verzoekster] structureel naar school gaat.
Op 27 juni 2023 is [verzoekster] vanuit de thuissituatie bij de moeder met spoed uit huis geplaatst en opgenomen in een crisispleeggezin. Van daaruit is zij doorgeplaatst naar een gezinshuis waar zij tot november 2023 heeft verbleven. Ook hier lukte de schoolgang van [verzoekster] niet: ze ging niet elke dag en kwam niet altijd op tijd. Haar stageplek is om die reden ook voortijdig beëindigd. De plaatsing in het gezinshuis is beëindigd doordat zich een aantal incidenten had voorgedaan: er was een mes naast het bed van [verzoekster] gevonden en er verdwenen regelmatig spullen, waarbij de verdenking op [verzoekster] viel. Voor de gezinshuisouders was het gedrag van [verzoekster] niet langer hanteerbaar. [verzoekster] is toen tijdelijk teruggekeerd naar haar moeder. Beide ouders waren het op dat moment erover eens dat [verzoekster] niet thuis kon blijven wonen. Op 25 februari 2024 is [verzoekster] op een open behandelgroep van [naam1] ( [naam2] ) in [woonplaats1] geplaatst. Van daaruit nam zij deel aan [naam3 ] !, een traject voor minderjarigen die zijn uitgevallen op school of dat dreigen te doen. Dit traject heeft [verzoekster] niet afgerond, omdat zij zich, na een conflict met een groepsgenoot, wat zich uitbreidde over de rest van de groep, onveilig en bedreigd voelde.
Vervolgens is [verzoekster] meerdere keren weggelopen van deze open behandelgroep. Bij terugkomst wilde [verzoekster] niet vertellen waar zij had verbleven. Eén keer heeft de politie haar gevonden in het huis van een 26-jarige man in [plaats2] , waarna die man is aangehouden door de politie. Ook hierover wilde [verzoekster] destijds niet vertellen wie deze man is en hoe zij hem kent. Ter zitting heeft zij hierover verklaard dat dit de broer van haar beste vriend was, en dat zij hier was omdat zij zich bedreigd voelde op de groep in [woonplaats1] .
Nadat [verzoekster] brand had gesticht in een ruimte van [naam2] – volgens [verzoekster] zelf als noodkreet – is [verzoekster] vanwege de bedreigingen die zij ervaarde overgeplaatst naar een andere behandelgroep: [naam4] in [plaats3] . Ook bij deze behandelgroep is [verzoekster] echter weer meerdere keren weggelopen, waarbij het is voorgekomen dat ze langere tijd wegbleef zonder iets van zich te laten horen. [verzoekster] geeft op deze behandelgroep aan dat ze geen behandeling wil en zij neemt geen deel aan groepsactiviteiten. Zij blijft de zorgen die anderen over haar hebben, bagatelliseren. Medio juni 2024 heeft [verzoekster] een weekend bij haar moeder verbleven. [verzoekster] is dat weekend naar de huisarts geweest, omdat ze een soa-test wilde omdat ze zou zijn verkracht terwijl ze gedrogeerd was. Ook hierover wil [verzoekster] niet vertellen door wie dit zou zijn gebeurd. De soa-test is niet afgenomen, omdat de huisarts de verkeerde test had afgenomen en [verzoekster] daarna niet is verschenen op een afspraak bij de GGD voor een nieuwe test. [verzoekster] was opnieuw weggelopen. Tijdens het summiere contact dat ze had met de behandelgroep, haar vader en de GI, weigerde ze te vertellen waar zij was. [naam4] heeft op een gegeven moment contact opgenomen met het centrum voor mensenhandel, omdat zij zich ernstig zorgen maakte en vermoedde dat [verzoekster] in de handen van (een) loverboy(s) is gevallen. Over de dure, nieuwe spullen die [verzoekster] heeft, zegt zij zelf dat zij die gestolen heeft. [naam4] heeft bij de GI aangegeven (net als het gezinshuis eerder had gedaan) niet meer te weten hoe om te gaan met het gedrag van [verzoekster] .
Op 18 juli 2024 heeft [verzoekster] contact gelegd met haar vader, maar later op die dag kreeg de vader geen contact meer met haar. Op 16 augustus 2024 was [verzoekster] - nadat zij dus vanaf medio juni 2024 vermist was geweest - weer terecht, doordat zij die dag naar haar vader is gegaan. Zij is vervolgens direct opgenomen in het ziekenhuis. Ze bleek onder meer één of meerdere soa’s te hebben. Diezelfde dag is een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing verleend om de veiligheid van [verzoekster] te waarborgen. De GI had zorgen dat [verzoekster] contact had met mannen die bekend zijn binnen het loverboynetwerk en/of de mensenhandel. Bovendien was de GI er niet gerust op dat [verzoekster] terug zou keren naar [naam4] en daar zou blijven, omdat ze al meerdere keren was weggelopen. Omdat er geen geschikte gesloten plek beschikbaar was, is [verzoekster] na haar ontslag uit het ziekenhuis wel eerst teruggekeerd naar [naam4] . Enkele dagen later, op 26 augustus 2024, is [verzoekster] geplaatst op een gesloten groep van [naam1] in [plaats1] ( [naam5] ), waar zij sindsdien verblijft. Daar volgt ze nu op het terrein een opleiding en krijgt ze therapie.
5.8.
Uit het voorgaande blijkt dat er meerdere malen sprake is geweest van zorgelijke situaties, waarbij [verzoekster] soms ook in een onveilige situatie terecht is gekomen. Ook heeft zij op verschillende plekken verbleven, waarbij eerst op een relatief laagdrempelige manier is ingestoken op plaatsing in een gezinshuis en, toen dat niet haalbaar bleek, op verschillende open behandelgroepen. Deze verblijfplekken en de daar ingezette hulpverlening zijn echter onvoldoende toereikend gebleken. Het hof volgt [verzoekster] niet in haar betoog dat de ingezette hulpverlening niet passend was voor haar en dat er derhalve niet op adequate wijze hulp is ingezet. Op de verschillende locaties waar [verzoekster] heeft verbleven, is getracht met haar in gesprek te gaan en aan te sluiten bij [verzoekster] . Maar zij bleek voor verschillende soorten hulpverlening niet gemotiveerd en/of had geen hulpvraag. Weliswaar was de behandelgroep [naam4] verder weg van haar netwerk, maar [verzoekster] wilde zelf weg bij de accommodatie in [woonplaats1] en er was volgens de GI geen plek dichterbij beschikbaar. Hetzelfde geldt voor de huidige plaatsing bij [naam1] in [plaats1] . Het hof begrijpt dat [verzoekster] het liefst in [woonplaats2] wil wonen, waar zij is opgegroeid. Maar daar is nu geen plek beschikbaar in een gesloten accommodatie. Anders dan [verzoekster] heeft betoogd, is in het verleden gebleken dat wanneer haar meer ruimte en mogelijkheden worden gegeven, zij wegloopt en in zorgelijke situaties terechtkomt. Hoewel [verzoekster] betwist dat er sprake is van bijvoorbeeld loverboyproblematiek, is het wel duidelijk dat [verzoekster] herhaaldelijk is weggelopen, dat herhaaldelijk langere tijd niet bekend was waar [verzoekster] verbleef en dat [verzoekster] uiteindelijk in een zorgelijke situatie of toestand weer is opgedoken. Plaatsing van [verzoekster] in een open behandelgroep heeft niet tot een vermindering van de ontwikkelingsbedreigingen van [verzoekster] geleid. Het hof is dan ook evenals de kinderrechter van oordeel dat een gesloten plaatsing van [verzoekster] noodzakelijk is en dat niet kan worden volstaan met een minder ingrijpende maatregel, ook niet een voorwaardelijke machtiging, zoals [verzoekster] benoemt. De GI heeft ter zitting verklaard dat [verzoekster] stapjes in de goede richting zet en dat de GI een positief verschil ziet met hoe [verzoekster] aan het begin van de gesloten plaatsing was. De GI wil toewerken naar eerst meer vrijheden voor [verzoekster] en vervolgens doorstromen naar een open behandelgroep en een plek voor [verzoekster] zelf, met ondersteuning. Het hof hoopt dat [verzoekster] de door haar gezette stappen voort kan zetten, waardoor ze kan toewerken naar meer vrijheden en mogelijkheden.
5.9.
Uit het voorgaande volgt dat het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 28 augustus 2024;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.B.E.M. Rikaart-Gerard, mr. A.P. de Jong-de Goede en mr. M.J. van Lingen, bijgestaan door mr. H.B. Fortuyn als griffier, en is op 17 december 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.