Op 9 september 2017 wordt door de moeder van [slachtoffer] , getuige [benadeelde] , melding gedaan bij de politie. Zij stelt nieuwe informatie over de dood van haar zoon te hebben. Zij verklaart dat [persoon 1] haar heeft verteld dat familieleden van [persoon 1] opdracht hebben gegeven om [slachtoffer] te vermoorden. Het motief van de moord zou gelegen zijn in de gewezen relatie tussen [slachtoffer] en de destijds minderjarige [persoon 1] . [slachtoffer] zou voor dit feit strafrechtelijk zijn vervolgd en gestraft en de opgelegde straf zou naar het oordeel van de familie niet zwaar genoeg zijn geweest. De politie hoort daarop [persoon 1] als getuige op 12 oktober 2017, 7 november 2017 en 9 januari 2018. [persoon 1] bevestigt dat zij van een onbekend gebleven man te horen kreeg dat [slachtoffer] in opdracht van een derde om het leven zou zijn gebracht. In de door deze derde gegeven omschrijving herkende [persoon 1] haar oom [persoon 2] . Ook gaf [persoon 1] aan dat zij van haar tante had gehoord dat een familieberaad had plaatsgevonden waarin was besloten [slachtoffer] iets aan te doen. De onbekend gebleven man had met haar kenmerken gedeeld van de pleger van het feit. Het zou gaan om een ongeveer dertigjarige Marokkaan uit [plaats 2] die bij zijn moeder woonde.
Nadat door de politie was vastgesteld dat inderdaad sprake was van een veroordeling van [slachtoffer] en dat verdachte, die eerder in beeld was als mogelijke dader van het doodsteken van [slachtoffer] , in het verstrekte signalement paste, zijn door de politie opsporingshandelingen verricht. Zo zijn familieleden van [persoon 1] gehoord, is er telecommunicatie van onder meer verdachte opgenomen en is er op grond van artikel 126j Sv stelselmatig informatie over verdachte ingewonnen. Voor de inzet van die opsporingsmiddelen zijn machtigingen door de rechter-commissaris afgegeven. Verzuimd is echter vooraf een machtiging als bedoeld in artikel 255 lid 4 Sv te vorderen. Die vordering is pas op 6 september 2018 gedaan. In een proces-verbaal van bevindingen van 17 september 2018 (dossierpagina 3997) zetten de rechters-commissarissen uiteen dat zij geen beslissing meer zullen nemen op deze vordering omdat het opsporingsonderzoek op dat moment al enkele maanden liep. Zij merken op dat voor de inzet van opsporingsmethoden door hen machtigingen zijn afgegeven nadat zij hadden vastgesteld dat jegens verdachte nieuwe bezwaren waren gerezen en dat zij van oordeel zijn dat, als de vordering ex artikel 255 lid 4 Sv tijdig aan hen was voorgelegd, zij machtiging hadden verleend tot het instellen van een nieuw opsporingsonderzoek.
In het opsporingsonderzoek zijn geen aanwijzingen gevonden voor de juistheid van het scenario zoals dat door [persoon 1] is beschreven. Wel heeft verdachte in het 126j Sv-traject tegen een politionele informatie-inwinner gezegd dat hij destijds de jongen die overleden is tegen de schouder heeft geduwd (dossierpagina’s 3180-3181). Die verklaring heeft verdachte later op 13 december 2019 herhaald toen hij bij de rechter-commissaris werd gehoord in het kader van de toetsing inverzekeringstelling/inbewaringstelling, in die zin dat hij verklaarde dat hij [slachtoffer] heeft aangeraakt. Op de vraag of hij [slachtoffer] een duw heeft gegeven, antwoordde verdachte: "Ja, zo van 'blijf uit mijn buurt'. Ik weet niet of dat een duw is. Hij kwam tegen mij aan. Het leek wel alsof hij dronken was of zo. Hij zwalkte. Ik weet niet of hij dronken was of iets anders. Hij kwam veel te dichtbij. Ik wilde dat hij uit mijn buurt bleef”. En op de vraag of hij [slachtoffer] heeft aangeraakt, antwoordde verdachte met: “Ja” (dossierpagina 255).
Nadien is nader onderzoek door het NFI verricht, is aanvullend door deskundigen gerapporteerd en zijn getuigen gehoord.
De verklaringen van [persoon 1] en [benadeelde] over het nieuwe scenario leveren naar het oordeel van het hof geen nieuwe bezwaren in de zin van artikel 255 lid 1 Sv op. Onderzoek door de politie naar die verklaringen heeft immers geen steun voor dat scenario opgeleverd, zodat die verklaringen niet als nieuwe bezwaren in de zin van artikel 255 lid 1 Sv kunnen worden aangemerkt en die bepaling in de weg zou staan aan dagvaarding van verdachte. Dat neemt naar het oordeel van het hof niet weg dat de politie die verklaringen echter wel serieus mocht nemen en kon onderzoeken. De rechters-commissarissen hebben in hun proces-verbaal ook uiteengezet dat er naar hun oordeel voldoende nieuwe bezwaren aanwezig waren om (opnieuw) opsporingshandelingen te rechtvaardigen.
Tijdens dat opsporingsonderzoek heeft verdachte nieuwe verklaringen afgelegd en heeft hij verklaard dat hij [slachtoffer] destijds heeft geduwd. Die verklaringen gaan niet uit van het scenario dat door [benadeelde] en [persoon 1] werd geschetst maar van het scenario zoals dat in 2010-2012 door de politie al werd onderzocht. Nu verdachte eerder steeds heeft ontkend [slachtoffer] te hebben aangeraakt, kunnen deze verklaringen van verdachte uit 2019 naar het oordeel van het hof niettemin als nieuwe bezwaren tegen verdachte in de zin van artikel 255 lid 1 Sv worden aangemerkt. Die verklaringen en dat oorspronkelijke scenario zijn vervolgens onderwerp geweest van nader onderzoek. Van een situatie waarin lichtvaardig op grond van nieuwe bezwaren tot dagvaarding is overgaan is daarom geen sprake.
Het openbaar ministerie is ontvankelijk in de vervolging.