ECLI:NL:GHARL:2024:7840

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 december 2024
Publicatiedatum
20 december 2024
Zaaknummer
21-000855-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in hennepkwekerijzaak na gebrek aan bewijs

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1968, was in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden voor het telen van hennep in een pand dat hij verhuurde. De advocaat-generaal had in hoger beroep een gevangenisstraf van tien maanden geëist. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten.

Het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen. De verklaringen van de medeverdachte, die aanvankelijk de verantwoordelijkheid voor de hennepkwekerij op zich nam, waren inconsistent en niet betrouwbaar. De medeverdachte had zijn verklaring gewijzigd na confrontatie met de politie, wat het hof als een belangrijke aanwijzing voor de onbetrouwbaarheid van zijn getuigenis beschouwde.

Daarnaast waren er geen andere bewijsmiddelen die de betrokkenheid van de verdachte bij de hennepkwekerij konden aantonen. Het hof concludeerde dat de verdachte niet bewezen kon worden dat hij de hennep had geteeld of dat hij op enige andere wijze betrokken was bij de kwekerij. De beslissing van het hof om de verdachte vrij te spreken, was gebaseerd op het gebrek aan overtuigend bewijs en de inconsistenties in de verklaringen van de medeverdachte.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000855-21
Uitspraak d.d.: 19 december 2024
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 16 februari 2021 met parketnummer 18-830012-20 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1968,
wonende te [postcode] [woonplaats] , [adres 1] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 5 december 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal strekkende tot veroordeling van verdachte ten aanzien van hetgeen hem primair ten laste is gelegd tot een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. T. van der Goot, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft verdachte ten aanzien van het primair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
primair
hij in of omstreeks de periode van 1 maart 2015 tot en met 26 oktober 2017 te [pleegplaats] , in de gemeente [gemeente] , (meermalen) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres 2] ), (telkens) een hoeveelheid van ongeveer 1831 hennepplanten en/of 7476 hennepstekken en/of 129 moederplanten, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
subsidiair
[medeverdachte 1] en/of anderen in of omstreeks de periode van 1 maart 2015 tot en met 26 oktober 2017 te [pleegplaats] , in de gemeente [gemeente] , met elkaar, althans één van hen, (meermalen) opzettelijk heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad (in een pand aan de [adres 2] ) (telkens) een hoeveelheid van ongeveer 1831 hennepplanten en/of 7476 hennepstekken en/of 129 moederplanten, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte in of omstreeks de periode van 1 maart 2015 tot en met 26 oktober 2017 te [pleegplaats] , in de gemeente [gemeente] , meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door:
- voornoemd pand voor de teelt/het kweken van hennepplanten ter beschikking te stellen en/of - de energierekening van voornoemd pand te betalen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze hierin verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

Het hof heeft uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting, in eerste aanleg en in hoger beroep, niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken. Het hof overweegt hiertoe als volgt.
Uit het dossier blijkt dat op 26 oktober 2017 in een bedrijfspand aan de [adres 2] te [pleegplaats] een in werking zijnde hennepkwekerij is aangetroffen. Op dat moment huurde medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: medeverdachte) dit pand van verdachte.
Medeverdachte heeft met betrekking tot de aangetroffen hennepkwekerij aanvankelijk bij de politie een bekennende verklaring afgelegd, inhoudende dat de kwekerij van hem was en dat hij degene is geweest die de kwekerij had opgezet. Dit betrof een gedetailleerde verklaring waarin medeverdachte onder andere ingaat op de logistieke kenmerken van de kwekerij door onder andere te benoemen: de indeling van de kwekerij, het aantal planten dat erin stond, de soort en inkoopprijs van de aanwezige hennepstekjes, de manier waarop de planten werden verzorgd en geoogst, de periode tussen oogsten, de elektriciteitaansluiting, de growshop waar de stekken werden gekocht en waaraan ook geleverd werd.
Op enig moment in het politieverhoor - na een ingelaste pauze van ongeveer één uur en na confrontatie met de waarschijnlijkheid dat een hoge ontnemingsvordering aanhangig zal worden gemaakt en waarbij de verhorend verbalisant aangaf de indruk te hebben dat medeverdachte mensen de hand boven het hoofd hield en over verdachte begon, - vindt er een omslag plaats in de verklaring van medeverdachte. Medeverdachte verklaart na de pauze in het verhoor namelijk dat niet hij, maar verdachte, de baas was van de kwekerij en dat medeverdachte enkel op papier de huurder van de ruimte was en hij klussen deed met betrekking tot de elektriciteit. Medeverdachte verklaart contant geld van verdachte te hebben gekregen om dit op zijn rekening te storten om zo giraal de huur van het pand aan verdachte te kunnen betalen.
Het hof acht deze verklaring van medeverdachte, in het licht van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, waaronder begrepen verdachtes ontkennende verklaring, onvoldoende betrouwbaar.
Hiervoor acht het hof, naast de opvallende omslag die bij medeverdachte plaatsvindt zoals hiervoor overwogen, mede van belang dat medeverdachte op cruciale punten wisselend heeft verklaard. Zo is medeverdachte niet duidelijk over zijn eigen rol bij de kwekerij. Hij verklaart na de omslag in vorenbedoeld politieverhoor namelijk dat hij enkel heeft geholpen met de opbouw van de kwekerij door te zorgen voor de elektriciteitsaansluiting, de afvoer en “andere kleine dingen” van de kwekerij en dat hij hiervoor, en voor het risico dat hij liep, 5% van de opbrengst ontving. Ter terechtzitting in eerste aanleg maakt medeverdachte zijn rol kleiner door te verklaren dat hij ‘slechts’ “hand- en spandiensten” heeft verricht met betrekking tot de kwekerij. Bij de raadsheer-commissaris verklaart hij bovendien dat hij volgens hem 2 of 3% van de opbrengst kreeg voor zijn diensten in plaats van de 5% die hij eerder bij de politie noemde.
Bovendien acht het hof medeverdachtes latere verklaringen ter terechtzitting bij de rechtbank en bij de raadsheer-commissaris opvallend ten opzichte van zijn verklaring vóór de omslag in het politieverhoor, waarin hij zeer gedetailleerd verklaart over de opzet, opbouw en de logistieke kenmerken van de kwekerij. Het hof vindt een dusdanig gedetailleerde verklaring namelijk niet passen bij iemand die naar medeverdachtes eigen zeggen ‘slechts’ “hand- en spandiensten” heeft verricht met betrekking tot de kwekerij.
Verder is medeverdachte niet duidelijk en consistent in zijn verklaring over de rol die de verdachte bij de kwekerij zou moeten hebben gehad. Na de omslag in het politieverhoor verklaart medeverdachte dat verdachte de baas was van de kwekerij. Ter terechtzitting in eerste aanleg en bij de raadsheer-commissaris doet medeverdachte echter een stapje terug met betrekking tot de rol die verdachte volgens hem zou hebben gehad door te verklaren dat hij “niet weet of verdachte de baas was”, dat verdachte “in zijn beleving van de kwekerij wist, maar dat hij altijd gedacht heeft dat er nog mensen boven verdachte stonden” en dat verdachte “misschien wel een soortgelijke rol als hijzelf had, maar dan wat hoger”.
Bovendien vindt verdachtes ontkennende verklaring, mede inhoudende dat hij het pand slechts (en daadwerkelijk) aan medeverdachte heeft verhuurd en dat hij daarvoor huurpenningen heeft ontvangen, soms via de bank, maar doorgaans contant, steun in het dossier en in de administratie van de kasboekingen (met betrekking tot de periode 2015 tot en met 2017) die hij in hoger beroep heeft overgelegd. Deze zijn bijgehouden door [bedrijf] . Hieruit blijkt dat er in voornoemde periode 27 geboekte kasstortingen zijn geweest van “ [medeverdachte 1] .”, steeds voor een bedrag van € 1.512,50. Het hof begrijpt dat met “ [medeverdachte 1] ” medeverdachte wordt bedoeld. Dit bedrag komt overeen met de huur die medeverdachte voor de ruimte zou hebben moeten betalen, naast de al vastgestelde vier overmakingen aan verdachte vanaf zijn bankrekening.
Gelet op het hiervoor overwogene acht het hof de voor verdachte belastende verklaring van medeverdachte niet bruikbaar voor het bewijs in verdachtes strafzaak.
De overige in het dossier aanwezige bevindingen acht het hof onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen van enig aan verdachte tenlastegelegd feit.
Zo blijkt uit het dossier weliswaar dat er op verschillende momenten, vlak voor en na het ontmantelen van de kwekerij, telefonische contacten zijn geweest, dan wel gepoogd is om deze contacten tot stand te brengen, tussen verdachte en medeverdachte en tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] , maar op basis van het dossier is niet vast te stellen dat deze contacten enig verband hebben gehad met (het runnen van) de kwekerij. Uit het getapte telefoongesprek tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] is namelijk niet af te leiden dat er gesproken is over de kwekerij. Over de inhoud van de overige contactmomenten, voor zover deze al tot stand zijn gekomen, is niets bekend. De (pogingen tot het tot stand brengen van) contact tussen verdachte en medeverdachte passen bovendien binnen het gegeven dat medeverdachte vanuit zijn positie van huurder van het pand, juist op de cruciale momenten rondom het aantreffen en ontmantelen van de kwekerij, mogelijk contact met verdachte heeft willen opnemen.
Ook de stijging in het energiegebruik brengt geen verandering in voornoemd oordeel van het hof, nu het hof verdachtes verklaring, inhoudende dat hij geen zicht had op de meterstand en dat de energierekening niet disproportioneel hoog was ten opzichte van de werkzaamheden die in en rondom het pand werden uitgevoerd, in het licht van het gehele dossier, aannemelijk acht.
Gelet op het hiervoor overwogene is het hof van oordeel dat verdachte van het primair en subsidiair tenlastegelegde vrijgesproken dient te worden.

BESLISSING

Het hof:

vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:

verklaartniet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Aldus gewezen door
mr. G.A. Versteeg, voorzitter,
mr. T.H. Bosma en mr. J.A.M. Kwakman, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I.C. Bita, griffier,
en op 19 december 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.