ECLI:NL:GHARL:2024:7824

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 december 2024
Publicatiedatum
19 december 2024
Zaaknummer
200.342.939
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige zorgregeling in hoger beroep tussen ouders over de zorg voor hun minderjarige kind

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 december 2024 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende een voorlopige zorgregeling voor een minderjarige. De vader, verzoeker in hoger beroep, heeft het hof verzocht om de voorlopige zorgregeling die door de rechtbank Gelderland was vastgesteld, te wijzigen. De moeder, verweerster in hoger beroep, heeft verweer gevoerd en verzocht om de bestreden beschikking te bekrachtigen. De procedure in eerste aanleg vond plaats bij de rechtbank Gelderland, waar op 28 maart 2024 een beschikking werd gegeven. De vader en moeder oefenen gezamenlijk het gezag uit over hun kind, geboren in 2021, dat bij de moeder woont. De rechtbank had eerder een voorlopige zorgregeling vastgesteld, maar de vader verzocht om wijziging van deze regeling. Het hof heeft vastgesteld dat de vader, na het indienen van zijn beroep, een verzoek tot voorlopige voorziening heeft ingediend bij de rechtbank, die op 15 juli 2024 de voorlopige zorgregeling heeft gewijzigd. Het hof oordeelt dat het belang van de vader bij wijziging van de zorgregeling is komen te vervallen, omdat de voorlopige regeling nog doorloopt. Het verzoek van de vader wordt afgewezen, en hij wordt veroordeeld in de proceskosten van de moeder. De kosten worden vastgesteld op € 2.428,- voor het salaris van de advocaat en € 349,- voor griffierecht. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.342.939
(zaaknummers rechtbank Gelderland 431192)
beschikking van 19 december 2024
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. C.A. Spekschoor,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats1] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.P. Adema.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 28 maart 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 27 juni 2024;
  • het verweerschrift met een productie, en
  • een journaalbericht van mr. Adema van 29 november 2024 met een productie.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 3 december 2024 plaatsgevonden.
Aanwezig waren:
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat, en
  • een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder oefenen gezamenlijk het gezag uit over [de minderjarige] (hierna: [de minderjarige] ), geboren [in] 2021.
[de minderjarige] woont bij de moeder.
3.2
In de beschikking van de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen van 15 juli 2024 heeft de rechtbank de hierna te noemen voorlopige zorgregeling uit voornoemde beschikking van 28 maart 2024 gewijzigd in die zin dat [de minderjarige] voor de duur van de procedure bij de vader verblijft:
  • om de week van zaterdagochtend 9.00 uur tot zondagmiddag 16.00 uur;
  • iedere week van dinsdagochtend 9.00 uur tot woensdagmiddag 16.00 uur,
en van 19 juli 2024 om 9.00 uur tot en met 23 juli 2024 om 16.00 uur. Deze beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen is in geschil de toedeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen hen betreffende [de minderjarige] .
Bij de bestreden beschikking is, voor zover hier van belang, een voorlopige zorgregeling bepaald voor de duur van de procedure dat [de minderjarige] bij de vader verblijft:
  • om de week van zaterdagochtend 9.00 uur tot zondagmiddag 16.00 uur, en
  • iedere dinsdag van 9.00 uur tot 16.00 uur.
De rechtbank heeft de behandeling van en iedere verdere beslissing op de verzoeken met betrekking tot de zorgregeling (en de hoofdverblijfplaats) aangehouden in afwachting van een door de ouders te volgen hulpverleningstraject [naam1] bij [naam2] .
4.2
De vader is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van 28 maart 2024. De vader verzoekt het hof die beschikking, voor zover hierin de voorlopige zorgregeling is vastgelegd te vernietigen en, opnieuw beschikkende, een voorlopige zorgregeling vast te stellen waarbij [de minderjarige] bij de vader verblijft:
primair:
  • in de oneven weken van maandag 9.00 uur tot dinsdag 9.00 uur en vrijdag 9.00 uur tot en met maandag 9.00 uur en
  • in de even weken van dinsdag 9.00 uur tot vrijdag 9.00 uur,
subsidiair: in een week op week af regeling in de oneven weken van maandag 9.00 uur tot de maandag 9.00 uur in de even week, of
meer subsidiair: een zorgregeling vast te stellen die het hof juist acht.
4.3
De moeder voert verweer en zij vraagt het hof, naar het hof begrijpt, de verzoeken van de vader in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Voorlopige zorgregeling
5.1
Het hof stelt vast dat de vader, nadat hij onderhavig beroep heeft ingesteld, om een voorlopige voorziening heeft verzocht bij de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, op grond van artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Op basis van dat verzoek heeft de rechtbank op 15 juli 2024 de nu bestreden beschikking van 28 maart 2024 gewijzigd en voor de duur van deze procedure een (andere) voorlopige zorgregeling vastgesteld. Het hof begrijp dat met ‘de duur van deze procedure’ bedoeld wordt duur van de hoofdzaak met zaaknummer 431192 van de rechtbank Gelderland.
Op grond van het eerste lid van artikel 223 Rv verliest de door de rechtbank vastgestelde voorlopige voorziening haar werking pas zodra in de hoofdzaak einduitspraak is gedaan in de instantie die de voorziening heeft verleend. Nu de rechtbank Gelderland de beslissing over de zorgregeling in de hoofdzaak heeft aangehouden, is daarover dus nog geen einduitspraak gedaan, wat betekent dat de in de beschikking van 15 juli jl. getroffen voorlopige zorgregeling nog doorloopt. Als de vader de inhoud van deze voorlopige zorgregeling wilde wijzigen dan had het op zijn weg gelegen om hoger beroep in te stellen tegen de beschikking van 15 juli jl. of om een wijzigingsverzoek in te dienen bij de rechtbank. Het is niet aan het hof om in deze procedure daarover te oordelen.
5.2
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat het belang van de vader bij wijziging van de in de beschikking van 28 maart 2024 bepaalde voorlopige zorgregeling – die is vervangen door de genoemde voorlopige voorziening zoals opgenomen in de beschikking van 15 juli 2024 – is komen te vervallen. Het hof zal het verzoek van de vader dan ook afwijzen.
Proceskosten
5.3
Als hoofdregel geldt – ook in familiezaken – dat de (overwegend) in het ongelijk gestelde partij wordt veroordeeld in de proceskosten. In familiezaken maakt de rechter vaak een uitzondering op die hoofdregel. Daarvoor ziet het hof in deze zaak geen aanleiding.
Nu de vader – hangende dit beroep – bij de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, een verzoek tot vaststellen van een voorlopige voorziening heeft ingediend en dat verzoek geleid heeft tot de beschikking van 15 juli 2024, heeft hij zelf bewerkstelligd dat zijn belang bij dit hoger beroep is vervallen. De moeder was genoodzaakt om kosten te maken om verweer te voeren in deze procedure. Het hof ziet hierin aanleiding om de vader te veroordelen in de proceskosten.
5.4
Het hof zal de proceskosten berekenen aan de hand van het liquidatietarief. De kosten voor de onderhavige procedure in hoger beroep worden aan de zijde van de moeder vastgesteld op € 2.428,- voor salaris van de advocaat volgens het liquidatietarief (2 punten: 1 punt voor het verweerschrift en 1 punt voor de mondelinge behandeling, tarief II à € 1.214,- per punt) en op € 349,- voor griffierecht.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
wijst af het verzoek van de vader in hoger beroep;
veroordeelt de vader in de kosten aan de zijde van de moeder van dit hoger beroep, tot aan deze beschikking vastgesteld op € 349,- voor griffierecht en op € 2.428,- voor salaris van de advocaat overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart de beslissing ten aanzien van de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K. Hermsen, J.B. de Groot en M.P. den Hollander, bijgestaan door mr. L.J.G. Scheffer-Overbeek als griffier, en is op 19 december 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.