Uitspraak
[verdachte] ,
Het hoger beroep
Onderzoek van de zaak
- bevestiging van het vonnis van de rechtbank, met uitzondering van de strafoplegging;
- veroordeling van verdachte tot een taakstraf van 210 uren subsidiair 105 dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand met een proeftijd van twee jaren.
mr. P.A.J. van Putten, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
De tenlastelegging
zij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 23 september 2008 tot en met 24 oktober 2019 te [pleegplaats] , in elk geval in Nederland, (telkens) opzettelijk in strijd met een haar bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten artikel 17 lid 1 van de Wet Werk en Bijstand en/of Participatiewet, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, en dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl verdachte wist, althans redelijkerwijze moest vermoeden dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten een uitkering krachtens de Wet Werk en Bijstand en/of Participatiewet, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, immers heeft zij, verdachte, (telkens) opzettelijk geen opgave gedaan van en/of verzwegen dat zij, verdachte, duurzaam een gezamenlijke huishouding had gevoerd met [medeverdachte] en/of (aldus uit dien hoofde) inkomsten had en/of te goed had;
zij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 23 september 2008 tot en met 24 oktober 2019 te [pleegplaats] , in elk geval in Nederland, (telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit hetgeen werd aangeschaft met door misdrijf verkregen geld, te weten geld van (een) door [medeverdachte] (met wie zij, verdachte, duurzaam een gezamenlijke huishouding voerde als bedoeld in de Wet Werk en Bijstand en/of Participatiewet) door middel van het opzettelijk niet voldoen (door die [medeverdachte] ) aan de inlichtingenverplichting(en), uit hoofde van de Wet Werk en Bijstand en/of Participatiewet verkregen uitkering, welk geld geheel of gedeeltelijk werd besteed aan het huishouden waarvan zij, verdachte, deel uitmaakte.
Overweging met betrekking tot het bewijs
de buren herkent die wonen op de [adres 1] in [woonplaats] . [15] De achternaam van deze buren is [achternaam] en de man heet [naam 1] . Deze buren wonen al ruim 20/22 jaar op dit adres. Ze gaan wel eens op vakantie naar [plaats] en ze zijn ook in [land] geweest. De buurman was er altijd; hij is wel veel op pad maar hij is altijd thuis. De getuige ziet de man en vrouw dagelijks. Voor de periode dat de man er een paar maanden niet is geweest(het hof begrijpt: de periode dat [medeverdachte] in detentie verbleef)
, was hij er ook dagelijks. [16]
de man en vrouw herkent als de bewoners van de [adres 1] te [woonplaats] . De man en vrouw heten [achternaam] en zijn hier ongeveer 20 jaar geleden samen komen wonen. [18] De man is een poosje weggeweest(het hof begrijpt: de periode dat [medeverdachte] in detentie verbleef)
. Ongeveer anderhalf à twee maanden geleden is de man weer teruggekomen. Voor de periode dat hij weg was, was hij er altijd overdag. ’s Avonds was hij wel eens weg, maar dan kwam hij ’s nachts thuis. [19]
herkent zij de man en vrouw als de bewoners van [huisnummer] . Hun achternaam is [achternaam] . De getuige weet dit omdat zij ieder jaar met kerst een kerstkaartje in de brievenbus doen met daarop ‘Familie [achternaam] [huisnummer] ’. [21] De man en vrouw woonden er al toen de getuige in de [adres 1] kwam wonen. In 2019 is het de getuige opgevallen dat zij de man opeens niet meer zag(het hof begrijpt: de periode dat [medeverdachte] in detentie verbleef)
; zij heeft hem eind 2019 weer zien lopen. Voor de periode dat hij weg was, heeft de getuige de man altijd dagelijks gezien. [22]
Bewezenverklaring
in de periode van 23 september 2008 tot en met 24 oktober 2019 te [woonplaats] telkens opzettelijk in strijd met een haar bij wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten artikel 17 lid 1 van de Wet werk en bijstand en Participatiewet, heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, en dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl verdachte wist dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes recht op een verstrekking, te weten een uitkering krachtens de Wet werk en bijstand en Participatiewet, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking, immers heeft zij, verdachte, telkens opzettelijk geen opgave gedaan dat zij, verdachte, duurzaam een gezamenlijke huishouding had gevoerd met [medeverdachte] .
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Strafbaarheid van de verdachte
Oplegging van straf
Toepasselijke wettelijke voorschriften
BESLISSING
taakstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
90 (negentig) dagen hechtenis.