ECLI:NL:GHARL:2024:781

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 januari 2024
Publicatiedatum
31 januari 2024
Zaaknummer
22/454
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de waardevaststelling van onroerende zaken onder de Wet WOZ

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 januari 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft de waardevaststelling van een onroerende zaak aan [adres1] 36 te [woonplaats] voor het jaar 2020, vastgesteld door de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Rivierenland. De heffingsambtenaar had de waarde vastgesteld op € 281.000, terwijl belanghebbende een waarde van € 233.000 bepleitte. De rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende hoger beroep instelde.

Tijdens de zitting op 18 januari 2024 heeft de gemachtigde van belanghebbende, mr. A. Bakker, de gronden van het beroep toegelicht. De heffingsambtenaar heeft zijn standpunt verdedigd, maar het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar niet voldoende bewijs had geleverd voor de vastgestelde waarde. Het Hof concludeerde dat de onduidelijkheid over de staat van de onroerende zaak te groot was om de waarde van € 281.000 te bevestigen. Belanghebbende kon zijn bepleite waarde van € 233.000 ook niet aannemelijk maken. Uiteindelijk heeft het Hof de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 270.000.

Het Hof heeft de uitspraken van de rechtbank en de heffingsambtenaar vernietigd, de waarde verminderd, en de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 4.120. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden op 31 januari 2024.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer BK-ARN 22/454
uitspraakdatum: 30 januari 2024
Uitspraak van de elfde enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 27 december 2021, nummer AWB 21/883, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan
de Belastingsamenwerking Rivierenland(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [adres1] 36 te [woonplaats] (hierna: de onroerende zaak), per waardepeildatum 1 januari 2019 (hierna: de waardepeildatum) en naar de toestand op die datum, voor het jaar 2020 vastgesteld op € 281.000. Tegelijk met deze beschikking is de aanslag onroerendezaakbelasting (hierna: OZB) 2020 voor zover het betreft het eigenaarsgedeelte vastgesteld op € 255,15.
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de beschikking en de aanslag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Belanghebbende heeft een nader stuk ingediend.
1.6.
Het onderzoek ter (digitale) zitting heeft plaatsgevonden op 18 januari 2024. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. A. Bakker als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [naam1] namens de heffingsambtenaar, bijgestaan door [naam2] , taxateur.

2.Vaststaande feiten

Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak.

3.Geschil

3.1.
In geschil is ten eerste de waarde van de onroerende zaak op de waardepeildatum. Belanghebbende bepleit vaststelling van die waarde op € 233.000. Volgens de heffingsambtenaar moet de door hem vastgestelde waarde van € 281.000 worden bevestigd.
3.2.
In geschil is verder of de heffingsambtenaar in de bezwaarfase de toezendplicht als bedoeld in artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ heeft geschonden. Belanghebbende beantwoordt die vraag bevestigend, de heffingsambtenaar ontkennend.
3.3.
Ter zitting van het Hof heeft belanghebbende desgevraagd zijn gronden met betrekking tot het motiveringsbeginsel (met betrekking tot het verslag van de hoorzitting in bezwaar), het vertrouwensbeginsel en overige beginselen van behoorlijk bestuur uitdrukkelijk en ondubbelzinnig laten varen.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Belanghebbende heeft de door de heffingsambtenaar vastgestelde waarde van de onroerende zaak gemotiveerd betwist. Daarom rust op de heffingsambtenaar de last aannemelijk te maken dat die waarde niet te hoog is. Bij de beantwoording van de vraag of hij daarin slaagt, zijn niet alleen de bewijsmiddelen die de heffingsambtenaar daartoe aandraagt van belang, maar moet ook rekening worden gehouden met de stukken en stellingen die de belanghebbende ter betwisting daarvan aandraagt.
4.2.
Het Hof overweegt als volgt. In het taxatierapport van de heffingsambtenaar is de waarde onder meer gebaseerd op het verkoopcijfer van [adres1] 12 (hierna: nr. 12). Dit in dezelfde straat gelegen vergelijkingsobject is volgens het taxatierapport wat betreft bouwjaar, type woning, inhoud, perceeloppervlakte, kwaliteit, onderhoud, uitstraling, doelmatigheid en voorzieningen (nagenoeg) gelijk aan de onroerende zaak. Ervan uitgaande dat, na indexering, voor nr. 12 kan worden gerekend met een verkoopprijs van € 272.000 en in aanmerking genomen dat de onroerende zaak een mindere ligging heeft ten opzichte van de trambaan, beschikt over een grotere berging en, anders dan nr. 12, over een aanbouw waaraan een waarde van € 12.750 kan worden toegekend, kan dit rapport de voor de onroerende zaak vastgestelde waarde van € 281.000 op zichzelf beschouwd dragen.
4.3.
Belanghebbende heeft echter onder meer gemotiveerd gesteld dat de heffingsambtenaar het onderhoud en de voorzieningen van de onroerende zaak ten onrechte als bovengemiddeld (“7”) heeft aangemerkt. Ter zitting van het Hof heeft de heffingsambtenaar ter onderbouwing van deze keuze verklaard over door hem geraadpleegde foto’s van de verkoopadvertentie van de onroerende zaak uit 2016. Ook heeft hij gesteld dat hij op basis van cycloramafoto’s en luchtfoto’s heeft geconstateerd dat de onroerende zaak na verkoop in 2016 nog verder is verbeterd.
4.4.
Het Hof stelt vast dat de taxateur de onroerende zaak niet inpandig heeft opgenomen en de in 4.3 bedoelde foto’s door de heffingsambtenaar niet zijn ingebracht. De heffingsambtenaar heeft ook geen goede reden gegeven voor het niet-inbrengen van deze foto’s. Het Hof is van oordeel dat het dossier ook overigens geen onderbouwing bevat voor de stelling van de heffingsambtenaar dat onderhoud en voorzieningen van de onroerende zaak bovengemiddeld zijn. De blote verklaringen van de heffingsambtenaar ter zitting van het Hof zijn daartoe onvoldoende. Nu de bewijslast in eerste instantie bij de heffingsambtenaar ligt, komt de onduidelijkheid die hierover blijft bestaan voor zijn rekening.
4.5.
Gelet op wat in 4.4 is overwogen, maakt de heffingsambtenaar de door hem vastgestelde waarde niet aannemelijk. De onduidelijkheid die over de staat van de onroerende zaak blijft bestaan is daarvoor, in het licht van het taxatierapport van de heffingsambtenaar als geheel, te groot.
4.6.
Ook belanghebbende maakt de door hem bepleite waarde van € 233.000 niet aannemelijk. Daartoe overweegt het Hof dat die waarde niet aan de hand van vergelijkingsobjecten of anderszins met bewijsmiddelen is onderbouwd.
4.7.
Het Hof stelt de waarde van de onroerende zaak in goede justitie vast op € 270.000.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond. Gelet daarop bestaat bij het geschilpunt over de toezendplicht als bedoeld in artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ geen belang. Het Hof zal dit niet behandelen.

5.Griffierecht en proceskosten

Nu het Hof het hoger beroep gegrond verklaart, dient de heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht voor het beroep en het hoger beroep te vergoeden.
Het Hof ziet aanleiding de heffingsambtenaar te veroordelen in de kosten die belanghebbende voor de behandeling van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep heeft moeten maken. Het Hof stelt die kosten overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 620 voor bezwaar (2 punten (bezwaarschrift en hoorzitting)  wegingsfactor 1  € 310), € 1.750 voor beroep (2 punten (beroepschrift en bijwonen zitting)  wegingsfactor 1  € 875) en € 1.750 voor hoger beroep (2 punten (hogerberoepschrift en bijwonen zitting)  wegingsfactor 1  € 875), ofwel in totaal op € 4.120.

6.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraken van de Rechtbank en de heffingsambtenaar,
– vermindert de vastgestelde waarde tot € 270.000,
– vermindert de aanslag OZB dienovereenkomstig,
– veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 4.120 en
– gelast dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 49 in verband met het beroep en € 136 in verband met het hoger beroep.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.F.R. Woeltjes, raadsheer, in tegenwoordigheid van mr. M.T.M. Hennevelt als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 januari 2024.
De griffier, De raadsheer,
(M.T.M. Hennevelt) (V.F.R. Woeltjes)
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 31 januari 2024.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.