ECLI:NL:GHARL:2024:780

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 januari 2024
Publicatiedatum
31 januari 2024
Zaaknummer
22/453
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake waardevaststelling onroerende zaak onder de Wet WOZ

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 januari 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft de waardevaststelling van een onroerende zaak op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 432.000 per waardepeildatum 1 januari 2019, en de bijbehorende onroerendezaakbelasting (OZB) voor het jaar 2020 vastgesteld op € 392,26. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze vaststelling, maar de heffingsambtenaar handhaafde zijn beslissing. De rechtbank verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond, waarna belanghebbende hoger beroep instelde.

Tijdens de zitting op 18 januari 2024 heeft belanghebbende zijn standpunt toegelicht, waarbij hij een lagere waarde van € 397.000 bepleitte. De heffingsambtenaar verdedigde de vastgestelde waarde van € 432.000. Het Hof heeft beide taxatierapporten beoordeeld en geconcludeerd dat geen van beide partijen erin slaagde om de door hen bepleite waarde aannemelijk te maken. Uiteindelijk heeft het Hof de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 415.000, en de aanslag OZB dienovereenkomstig verminderd. Tevens is de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende, die in totaal op € 4.376,52 zijn vastgesteld, inclusief vergoeding voor de ingediende taxatierapporten.

De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer BK-ARN 22/453
uitspraakdatum: 30 januari 2024
Uitspraak van de elfde enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 27 december 2021, nummer AWB 21/594 in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan
de Belastingsamenwerking Rivierenland(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken de waarde van de onroerende zaak [adres1] 1 te [woonplaats] (hierna: de onroerende zaak), per waardepeildatum 1 januari 2019 (hierna: de waardepeildatum) en naar de toestand op die datum, voor het jaar 2020 vastgesteld op € 432.000. Tegelijk met deze beschikking is de aanslag onroerendezaakbelasting (hierna: OZB) 2020 voor zover het betreft het eigenaarsgedeelte vastgesteld op € 392,26.
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de beschikking en de aanslag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Belanghebbende heeft een nader stuk ingediend.
1.6.
Het onderzoek ter (digitale) zitting heeft plaatsgevonden op 18 januari 2024. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. A. Bakker als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [naam1] namens de heffingsambtenaar, bijgestaan door [naam2] , taxateur.

2.Vaststaande feiten

Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak.

3.Geschil

In geschil is de waarde van de onroerende zaak op de waardepeildatum. Belanghebbende bepleit vaststelling van die waarde op € 397.000. Volgens de heffingsambtenaar moet de door hem vastgestelde waarde van € 432.000 worden bevestigd.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Belanghebbende heeft de door de heffingsambtenaar vastgestelde waarde van de onroerende zaak gemotiveerd betwist. Daarom rust op de heffingsambtenaar de last aannemelijk te maken dat die waarde niet te hoog is. Bij de beantwoording van de vraag of hij daarin slaagt, zijn niet alleen de bewijsmiddelen die de heffingsambtenaar daartoe aandraagt van belang, maar moet ook rekening worden gehouden met de stukken en stellingen die de belanghebbende ter betwisting daarvan aandraagt.
4.2.
Het Hof overweegt als volgt. In het taxatierapport van de heffingsambtenaar is de vastgestelde waarde onder meer gebaseerd op de verkoopcijfers van [adres2] 3 en 5 (hierna respectievelijk: nr. 3 en nr. 5). Ter zitting van het Hof heeft belanghebbende desgevraagd zijn stelling dat de verkoopdatum van deze panden te ver van de waardepeildatum is verwijderd, uitdrukkelijk en ondubbelzinnig laten vallen. Deze vergelijkingsobjecten zijn volgens het taxatierapport wat betreft bouwjaar, type woning, inhoud, kaveloppervlakte, ligging, kwaliteit, uitstraling en doelmatigheid (nagenoeg) gelijk aan de onroerende zaak. Het Hof kent aan deze objecten, gelet op deze goede vergelijkbaarheid, veel bewijskracht toe. Het feit dat deze objecten op onderhoud en voorzieningen hoger scoren dan de onroerende zaak, doet daaraan niet af. Belanghebbende heeft namelijk niet gemotiveerd gesteld dat in de taxatie van de heffingsambtenaar met deze verschillen onvoldoende rekening is gehouden, waarbij nog komt dat die taxatie uitkomt op een bedrag dat € 12.000 hoger is dan de vastgestelde waarde. Uitgaande van een verkoopprijs, na indexering met een door belanghebbende niet betwist percentage, voor nr. 3 van € 464.000 en voor nr. 5 van € 468.000, is het Hof van oordeel dat het rapport van de heffingsambtenaar de voor de onroerende zaak vastgestelde waarde van € 432.000 op zichzelf beschouwd kan dragen.
4.3.
Het Hof heeft ook het taxatierapport dat is ingebracht door belanghebbende beoordeeld. Uit dat rapport volgt een waarde van € 396.800. In dat rapport is die waarde onder meer gebaseerd op het verkoopcijfer van [adres3] 27. Dit vergelijkingsobject is net als de onroerende zaak een geschakelde woning in een vergelijkbaar woonerf en volgens het rapport van belanghebbende wat betreft bouwjaar, gebruiksoppervlakte en bijgebouwen nagenoeg gelijk aan de onroerende zaak. De kavel van de onroerende zaak is groter dan die van [adres3] 27, maar niet in geschil is dat hiermee op basis van de geldende grondstaffel voldoende rekening is gehouden. Ook de ligging, de kwaliteit, het onderhoud, de uitstraling en doelmatigheid zijn volgens het rapport van belanghebbende gelijkwaardig aan die van de onroerende zaak. Op voorzieningen scoort [adres3] 27 weliswaar lager dan de onroerende zaak, maar de heffingsambtenaar heeft niet gesteld dat de daarvoor aangebrachte correctie te laag is. De stellingen van de heffingsambtenaar dat dit object uit een ander bouwproject stamt dan de onroerende zaak en dat de schakeling, en daarmee de breedte van de gevel, anders is, acht het Hof onvoldoende voor het oordeel dat dit object niet vergelijkbaar is met de onroerende zaak of dat enkel op die grond een correctie op de waarde moet plaatsvinden. Daarbij heeft het Hof acht geslagen op de foto’s in het dossier van de onroerende zaak en [adres3] 27. Overigens zijn de uitgangspunten in het taxatierapport van belanghebbende door de heffingsambtenaar niet gemotiveerd betwist. Tot slot is niet bestreden dat, na indexering, voor [adres3] 27 kan worden uitgegaan van een verkoopprijs van € 360.000. Overigens acht het Hof de voor de onroerende zaak getaxeerde waarde voldoende in lijn met de naar de waardepeildatum gecorrigeerde verkoopcijfers van [adres3] 15 en [adres3] 16 die eveneens als vergelijkingsobject zijn gehanteerd. In dit licht kan het rapport van belanghebbende de waarde die hij voor de onroerende zaak bepleit van € 397.000 op zichzelf beschouwd eveneens dragen.
4.4.
Het voorgaande brengt mee dat beide partijen niet erin slagen de door hen bepleite waarde, in het licht van wat door de wederpartij is gesteld en aangedragen, aannemelijk te maken. Het Hof zal daarom de waarde van de onroerende zaak in goede justitie vaststellen op € 415.000
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Nu het Hof het hoger beroep gegrond verklaart, dient de heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht voor het beroep en het hoger beroep te vergoeden.
Het Hof ziet aanleiding de heffingsambtenaar te veroordelen in de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand die belanghebbende voor de behandeling van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep heeft moeten maken. Het Hof stelt die kosten overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 620 voor bezwaar (2 punten (bezwaarschrift en hoorzitting)  wegingsfactor 1  € 310), € 1.750 voor beroep (2 punten (beroepschrift en bijwonen zitting)  wegingsfactor 1  € 875) en € 1.750 voor hoger beroep (2 punten (hogerberoepschrift en bijwonen zitting)  wegingsfactor 1  € 875), ofwel in totaal op € 4.120.
Belanghebbende heeft verder terecht vergoeding van de kosten van de door hem in bezwaar en in hoger beroep ingediende taxatierapporten verzocht. Conform de Richtlijn van de belastingkamers van de gerechtshoven inzake vergoeding van proceskosten bij WOZ-taxaties, Staatscourant 2018, nr. 28796 stelt het Hof deze vergoeding vast op twee keer € 128,26 (inclusief btw), ofwel in totaal op € 256,52.

6.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraken van de Rechtbank en de heffingsambtenaar,
– vermindert de vastgestelde waarde tot € 415.000,
– vermindert de aanslag OZB dienovereenkomstig,
– veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 4.376,52 en
– gelast dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 49 in verband met het beroep en € 136 in verband met het hoger beroep.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.F.R. Woeltjes, raadsheer, in tegenwoordigheid van mr. M.T.M. Hennevelt als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 januari 2024.
De griffier, De raadsheer,
(M.T.M. Hennevelt) (V.F.R. Woeltjes)
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 31 januari 2024.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.